Algemeen verbod op salafistische organisaties onwenselijk
Samenvatting
De CDA-Tweede Kamerfractie had niet moeten instemmen met de motie tot het onderzoek van een algemeen verbod op salafistische organisaties. Zo’n onbepaald verbod zou strijdig zijn met de vrijheid van godsdienst en is onnodig stigmatiserend.
In het afgelopen jaar heeft terreur uit naam van IS hard toegeslagen in Europa. De dreiging wordt alom gevoeld. De terreurdreiging heeft de Tweede Kamer in haar greep. Diverse moties zijn in stemming gebracht, zoals een verzoek tot het doen van onderzoek naar een verbod van ondemocratische shariapartijen (VVD en CDA), een verzoek tot het onmogelijk maken van buitenlandse financiering van salafistische organisaties (CDA), en een verzoek ervoor zorg te dragen dat er binnen de defensieorganisatie geen ruimte blijft om het salafisme aan te hangen (CDA).
Het recentste voorbeeld is de motie van de Tweede Kamerleden Marcouch (PvdA) en Tellegen (VVD) waarin de regering wordt verzocht het Openbaar Ministerie te vragen om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om salafistische organisaties te verbieden omdat zij in strijd zijn met de openbare orde.1 De motie kreeg steun van een ruime Kamermeerderheid.
***
Er zijn verschillende redenen om kritisch te zijn over deze motie. Het is een erg algemeen geformuleerde motie. Het Openbaar Ministerie zou zich eenvoudig van zijn taak kunnen kwijten door de motie in algemene bewoordingen af te doen. Of de Tweede Kamer een dergelijke reactie bezwaarlijk vindt, valt te bezien. Het onderwerp adresseren lijkt belangrijker dan een concreet antwoord. Een concreet antwoord is daarentegen moeilijk voorstelbaar.
Naast deze praktische bezwaren zijn er verschillende meer inhoudelijke kanttekeningen. De belangrijkste is het in de motie onvoldoende onderkende spanningsveld met de grondrechten, in het bijzonder met de vrijheid van godsdienst. Het is opmerkelijk dat de Tweede Kamer bij de behandeling van de motie hiervoor geen oog had. Recent is in een aantal spraakmakende zaken het verbod van organisaties aan de orde geweest. Zo is de motorclub Hells Angels niet verboden en is de vereniging Martijn wel verboden en ontbonden. In beide gevallen is door de rechter ingegaan op het belang van het recht op vereniging. Bij de vereniging Martijn is daarnaast aandacht besteed aan de vrijheid van meningsuiting. Eind jaren negentig werd de extreemrechtse partij CP’86 wegens discriminatie verboden. Als onderzocht wordt of concrete salafistische (jihadistische) organisaties verboden moeten worden, zal ook de vrijheid van godsdienst aan de orde zijn.
Het Openbaar Ministerie zal bij de uitvoering van de motie gebruik kunnen maken van overwegingen van de rechtbank Den Haag bij de veroordeling, begin december 2015, van zes mannen tot maximaal zes jaar gevangenisstraf voor deelname aan een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk.2 De rechtbank gaat in het vonnis van 184 pagina’s uitvoerig in op de concrete feiten en omstandigheden die tot de bewezenverklaring hebben geleid. Voordat de rechtbank daartoe komt, geeft zij in de lezenswaardige inleiding aan dat niet dé islam terechtstaat. De rechtbank overweegt dat het recht van eenieder op vrijheid van gedachte, geweten en geloof absoluut is. De vrijheid van godsdienst omvat meer dan de vrijheid van geloven. Het is het recht van eenieder zijn godsdienst te belijden, individueel of in gemeenschap met anderen. Belijden houdt ook in het zich, alleen of in groepsverband, gedragen naar het aangehangen geloof.
In niet mis te verstane bewoordingen (‘de rechtbank wil er geen misverstand over laten bestaan’) wordt in het vonnis vervolgens een aantal omstandigheden opgesomd die niet strafbaar zijn en dus niet kunnen leiden tot een verbod van een rechtspersoon. De Haagse rechtbank wijst onder meer op het bijeenkomen om de Koran te bestuderen of om zich te verdiepen in de islam of in bepaalde richtingen binnen de islam, waaronder het salafisme. Ook noemt ze het ageren tegen de democratie als regeringsvorm en het openlijk sympathiseren met de doelen en daden van terroristische organisaties. Dat dit allemaal kan, mits uiteraard op vreedzame wijze en met respect voor de rechten en vrijheden van anderen, is een van de verworvenheden van de democratische rechtsstaat, zo is de overweging van de rechtbank.
De Tweede Kamer zal dit bij het aannemen van de motie mogelijk anders hebben ingeschat.
In de motie wordt verwezen naar een recent verschenen rapport van de AIVD en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), Salafisme in Nederland. Diversiteit en dynamiek.3 Daarin wordt het salafisme beschreven als de verzamelterm voor een spectrum van fundamentalistische stromingen binnen de islam dat streeft naar wat zij ‘zuivere islam’ noemen. Hét salafisme bestaat niet. Drie hoofdrichtingen worden onderscheiden: de apolitieke, de politieke en die van het jihadisalafisme.4 Als belangrijke scheidslijn geldt dat het jihadisalafisme geweld goedkeurt en de stromingen van het apolitieke salafisme en het politieke salafisme niet. De motie houdt geen rekening met deze diversiteit en gaat uit van hét salafisme in zijn algemeenheid. Kamerlid Marcouch gaf in het Kamerdebat aan dat ‘het salafisme’ moet worden gezien als ‘het voorportaal van de gewelddadige jihad’. Een onderzoek naar een dergelijk onbepaalde groep zal in de praktijk zeer moeilijk blijken. Vanwege diezelfde onbepaaldheid is de motie onnodig stigmatiserend voor een grote groep moslims die zich salafistisch noemen maar geweld afkeuren.
***
Het is van belang om op verschillende niveaus het gesprek aan te gaan over de positie van het salafisme in de Nederlandse rechtsstaat. Met de specifieke juridische benadering en de algemene politieke benadering alleen zullen de serieuze vragen die in dat kader spelen immers niet worden beantwoord.
Het CDA kan als volkspartij bij de verdieping en verbreding van de discussie een voortrekkersrol spelen. Ten eerste door te proberen mogelijkheden te creëren om niet alleen te verbieden, maar ook door meer te verbinden. Betrokkenen moeten aangemoedigd worden om zich in elkaar te verdiepen. Algemene moties helpen daarbij niet. Ten tweede door te initiëren dat op een hoger abstractieniveau wordt nagedacht en gediscussieerd over relevante thema’s. Daarbij zal bijvoorbeeld aan de orde moeten komen hoe het salafisme, en waarschijnlijk meer algemeen de zichtbare aanwezigheid van de islam, wordt bezien in de Nederlandse samenleving, die geworteld is in een joods-christelijke traditie. Daarnaast zal het moeten gaan over grenzen van grondwettelijke vrijheden en concessies die wel of niet moeten worden gedaan om ons tegen geweld en terreur te beschermen. Belangrijk is het ook om te spreken over de contextuele bepaaldheid van het geloof (maar ook die van grondrechten) en de daaraan al dan niet te verbinden gevolgen. De vrijheid van godsdienst is een verworvenheid uit de godsdienststrijd in de zestiende en zeventiende eeuw, en vervolgens hebben het verlichtingsdenken en de secularisatie de invulling van het grondwetsartikel nader bepaald. Centraal stond de bescherming van burgers tegen vooral de overheid. Hoe dienen we dan om te gaan met salafistische gedachten die gevormd zijn zonder voornoemde geschiedenis?
***
In 2013 publiceerde de CDA-werkgroep CDA & Islam de notitie Gedeelde waarden. Moslims in het CDA.5 Daarin werd gesteld dat omdat iemands levensbeschouwing tot de kern van de identiteit van mensen behoort, de overheid de vrijheden van religie, geweten en vereniging zo ruim mogelijk moet interpreteren en op punten waar de vrijheden van religie, geweten en vereniging schuren met andere grondwettelijke waarden, eerder de dialoog moet worden gezocht dan het verbod. Hoe wordt hier momenteel over gedacht?
Noten
- 1.Kamerstukken Tweede Kamer 2015-2016, 34 300 VI, nr. 41.
- 2.Rechtbank Den Haag, 10 december 2015, ECLI:NL:RBDHA: 2015: 14365.
- 3.AIVD en NCTV, Salafisme in Nederland. Diversiteit en dynamiek. Den Haag: AIVD/NCTV, 2015.
- 4.In navolging van eerder onderzoek in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC): Ineke Roux, Sjef van Stiphout en Jean Tillie, Salafisme in Nederland. Aard, omvang en dreiging. Den Haag: WODC, 2010.
- 5.Werkgroep CDA & Islam, Gedeelde waarden. Moslims in het CDA. Den Haag: CDA, 2013. https://www.cda.nl/fileadmin/Organisaties/Visiegroepen/Publicaties/Gedeelde_waarden_Moslims_in_het_CDA.pdf
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.