Forum privilegiatum: een Kamerlid voor de Hoge Raad?
Samenvatting
‘Dat in Nederland iedereen gelijk is, wanneer het de toepassing der wet geldt, zal wel door niemand worden betwijfeld. Voor hen echter, die daarvan de zekerheid nog missen, deelen we het volgende proces mede.’ Zo begon een klein berichtje op pagina 2 van het Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage van donderdag 9 januari 1868.
Hier ging het om: ‘In eene zitting van den Hoogen Raad der Nederlanden, heden overeenkomstig art. 101 der Wet op de Regterlijke Organisatie gehouden, werd behandeld de zaak van den Procureur-Generaal bij dat collegie tegen G.C.C. Pels Rijcken, schoutbij-nacht, Minister van Marine. Z.Exc. stond te regt wegens het (…) laten losloopen van zijn hond, tijdens in deze gemeente de veetyphus heerschte. Nadat het proces-verbaal, deswege opgemaakt, was voorgelezen, heeft de Proc.-Gen. geconcludeerd tot schuldigverklaring en veroordeeling, bij verstek, tot eene geldboete van ƒ 10 of subs. gevangenisstraf – bij wanbetaling – van één dag. De Hooge Raad – uitspraak doende – heeft den Minister overeenkomstig dat requisitoir veroordeeld.’
De zitting vond overigens de dag daarvoor plaats, precies op de 58e verjaardag van de bewindsman. Dat ook een minister niet boven de wet stond, daarin had de krant gelijk. Maar in één opzicht werd hij wel anders behandeld: aan zijn eenvoudige politieovertreding kwamen, zo eiste het genoemde wetsartikel, tien raadsheren in de Hoge Raad te pas. Dat aantal staat trouwens nog steeds in diezelfde wet. Een forum privilegiatum heet zo’n specifieke rechtsgang voor bepaalde ambten.
***
Mocht de Tweede Kamer op grond van de bevindingen van de commissie die ‘het lek’ – wie vertelde NRC Handelsblad wat de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) besproken had? – onderzoekt, een ‘opdracht tot vervolging’ tegen een of meerdere leden geven, dan zullen ook nu tien raadsheren aantreden. Onontkoombaar, want volgens het Wetboek van Strafvordering is de procureur-generaal bij de Hoge Raad verplicht aan zo’n last ‘onmiddellijk’ gehoor te geven.
Maar komt het zover? En zijn deze zaken vergelijkbaar? Dat de minister van Marine zijn hond niet aanlijnde was toch geen ambtsmisdrijf? Viel zijn zaak wel onder hetzelfde grondwetsartikel dat nu in het geding is? Ja en nee. Oorspronkelijk, in 1815, bepaalde de Grondwet dat leden van de Staten-Generaal, ministers en anderen voor de Hoge Raad terecht zouden staan ‘wegens alle misdrijven, gedurende den tijd hunner functiën begaan’. Het begrip misdrijf was destijds niet nauw afgebakend, zodat de Wet op de Regterlijke Organisatie daaronder in 1827 ‘alle misdaden en wanbedrijven’ vatte, enkele jaren later gepreciseerd tot ‘alle misdrijven (de overtredingen, waartegen geene straf van gevangenis is bedreigd, niet daaronder begrepen)’.
Hoewel de Grondwet dat in 1848 inperkte tot ‘ambtsmisdrijven’ – de formulering tot op heden – gold die inmiddels verouderde wetsbepaling nog steeds toen Pels Rijcken gedagvaard werd. Pas in 1884 slaagde minister Du Tour van Bellinchave erin een nieuwe formulering, die zich tot ambtsuitoefening beperkte, door de Staten-Generaal te loodsen: voortaan zouden alleen ‘ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen’ voor de Hoge Raad komen. En zo staat het nog in de wet. Let wel: die bleef ruimer formuleren dan de Grondwet, maar een loslopende ministershond valt er niet meer onder.
De belangrijkste ontwikkeling was de gestage inperking van het forum privilegiatum. Ging het in de negentiende eeuw om een lange waslijst aan functionarissen, nu betreft het alleen nog Kamerleden, ministers en staatssecretarissen. Een onverdeeld genoegen is dat voorrecht overigens niet: de Hoge Raad oordeelt in eerste én laatste instantie. Beroep is niet mogelijk.
***
Dat het geheugen van de Tweede Kamer niet zo ver teruggaat, valt te billijken, maar dat ze zelfs de bevindingen van de commissie De Wijkerslooth uit 2010, ingesteld nadat een Kamerlid Prinsjesdagstukken had laten uitlekken, in de wind slaat, is opmerkelijk. De specifieke ‘ambtsmisdrijven’ in het Wetboek van Strafrecht bieden hier niets. Alleen het ‘gewone’ artikel 272, over opzettelijke schending van een geheimhoudingsplicht, kan hier misschien tot ambtsmisdrijf opgetuigd worden.
Maar zoals die commissie vaststelde: dat artikel is ‘heel globaal’. In dit geval is er geen opmerkelijk geheim geschonden. Het enige wat het NRC openbaarde, was dat de CIVD twee ministers verboden had eerlijk te vertellen dat zij de fractievoorzitters reeds twee maanden voor de publieke bekendmaking op de hoogte hadden gesteld van de werkelijke herkomst van bepaalde metadata. Politiek brisant, juridisch onbeduidend. Bovendien, áls de CIVD zich aan haar eigen richtlijnen uit 2009 houdt, beschikken de leden niet eens over schriftelijke verslagen die ze een journalist kunnen toespelen.
Het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat in dit geval de Wet ministeriële verantwoordelijkheid ook op parlementariërs van toepassing is. De belangrijkste vereiste daarin – dat vijf Kamerleden ‘schriftelijk en met opgave der feiten’ een aanklacht tegen een met name genoemde ‘persoon’ hebben ingediend – is door de Kamer vrolijk genegeerd, zodat elke wettelijke grondslag voor de verregaande bevoegdheden van de onderzoekscommissie onder leiding van Carola Schouten ontbreekt.
Het enige parlementslid dat tot dusverre voor de Hoge Raad werd gedaagd – onder dezelfde bepaling als Pels Rijcken – was het Rotterdamse Eerste Kamerlid Lodewijk Pincoffs, die zich als directeur van de Afrikaansche Handelsvereeniging aan grootscheepse fraude schuldig had gemaakt. Hij was allang naar Amerika gevlucht. Op 23 februari 1880 verklaarde de Hoge Raad hem ‘wederspannig aan de wet’. Tot een inhoudelijke uitspraak kwam het, anders dan veel geschiedschrijvers beweren, nooit.
Ook nu zal het, om heel andere redenen, stellig niet tot een veroordeling komen.
Foto: Dirk Hol
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.