Vechten voor beter onderwijs
Samenvatting
Voor de lezer is het prettig als de vlag de lading dekt. In Superschool van Eric van ’t Zelfde past de titel zonder meer bij de inhoud. Vooral de ondertitel – Het succesverhaal van een bevlogen schooldirecteur – geeft goed weer waar het boek over gaat. Misschien is het woord ‘bevlogen’ nog te bescheiden en zou de kwalificatie ‘stormachtig’ meer recht doen aan de auteur van dit goed weg te lezen boek. Of het om een ‘succesverhaal’ gaat is een waardeoordeel. Volgens de auteur uiteindelijk wel, al is daar ook een aantal kanttekeningen bij te maken. Kanttekeningen die hij zelf volop maakt in zijn boek.

Eric van ’t Zelfde
Superschool. Het succesverhaal van een bevlogen schooldirecteur
Prometheus/Bert Bakker | 2015 | 240 pp. | € 18,95 | ISBN 9789035143647
Eric van ’t Zelfde (1972) is een inmiddels landelijk bekende schooldirecteur. In de ogen van sommigen mogelijk het enfant terrible van het onderwijs. Wat hij samen met zijn team op OSG Hugo de Groot in Rotterdam-Zuid voor elkaar heeft gekregen, heeft vaak de media bereikt. Naast talloze artikelen in kranten en tijdschriften heeft VPRO’S Tegenlicht in 2013 een documentaire aan Van ’t Zelfde en zijn school gewijd. Hij schuwt het niet om tegen heilige huisjes te schoppen in zijn onstuitbare drang om in de moeilijke context van Rotterdam-Charlois het beste onderwijs voor zijn leerlingen te realiseren. Van ’t Zelfde vergeet daarin niet te vechten voor het welzijn en de arbeidsvreugde van zijn medewerkers. Wie hem daarbij voor de voeten loopt krijgt dat zeker te horen. Onverschrokken bindt Van ’t Zelfde de strijd aan met de politiek, de onderwijsinspectie, omringende scholen, criminele bendes en agressieve leerlingen en hun ouders. Zijn onorthodoxe opvatting over het onderwijs(beleid) heeft hem in de afgelopen jaren veel lof opgeleverd. Maar hij heeft er ook vijanden mee gemaakt, niet in de laatste plaats binnen de Rotterdamse onderwijswereld. Het heeft hem slechts gesterkt in de overtuiging voor de juiste zaak te strijden.
Van ’t Zelfde vertelt in Superschool zijn persoonlijke verhaal. Daarbij beperkt hij zich niet tot zijn onderwijservaringen. Ook zijn eigen levensontwikkelingen komen uitvoerig langs. De titel doet vermoeden dat het boek slechts over één school gaat, maar hoewel het boek grotendeels zijn ervaringen op de Hugo de Groot beschrijft, komt er veel meer aan bod. In de eerste hoofdstukken vertelt Van ’t Zelfde uit wat voor nest hij komt en hoe zijn loopbaan is geweest voordat hij in Rotterdam-Zuid terechtkwam. Zijn onderwijsloopbaan start op het Haagse Johan de Witt, waar Van ’t Zelfde uiteindelijk afdelingsleider wordt. Na tien jaar gaat hij als teamleider aan de slag op een christelijk lyceum. Als ‘katholiek-light’ liep hij daar na enkele jaren tegen een identiteitsmuur op en vertrok. Maar de overstap naar een Haagse katholieke school bracht hem van de regen in de drup. De school bleek al snel een politiek wespennest in een statig gebouw. Die uitstraling sloot op geen enkele wijze aan op de onderwijskundige en organisatorische staat van de school. Gedesillusioneerd vertrok Van ’t Zelfde al na een korte tijd. Zijn vertrouwen in het onderwijs was geknakt. Toch werd hij opnieuw directeur, en wel op de genoemde school in Rotterdam-Zuid.
***
Hier start de geschiedenis van Van ’t Zelfde met de ‘locatie Nachtegaalplein’, die later weer ‘Hugo de Groot’ ging heten. Hij treft er een enorme puinhoop aan, zowel in de fysieke staat van het schoolgebouw als in de onderwijskundige en organisatorische staat van de school. Als nieuwe directeur lijkt Van ’t Zelfde niet meer dan een beul die uiteindelijk de executie moet voltrekken, omdat tot sluiting van de school al was besloten. Maar waar andere schoolleiders de moed in de schoenen zou zakken, pakt Van ’t Zelfde met zijn kenmerkende onverschrokkenheid deze uitdaging met beide handen aan. Met grote scheppen wordt het puin geruimd. In het eerste schooljaar (2009-2010) neemt hij afscheid van 34 leraren: ‘de docenten die niet langer konden lesgeven en ook niet meer wilden’ (p. 56). Zij pasten niet in zijn toekomstvisie voor de school. Maar ook 109 leerlingen verlaten de school, onder wie een aantal gedwongen. Die reeks verwijderingen levert Van ’t Zelfde veel interne en externe conflicten en publiciteit op, aangezien je leerlingen volgens de wet niet zomaar van school mag verwijderen. Hij moet zich er zelfs voor de rechter voor verantwoorden.
Tegelijk trekt de school nieuwe jonge leraren aan die met veel energie zich voegen in de onderwijsvisie van Van ’t Zelfde en zijn team. Het opbouwen kan beginnen. En dat was hard nodig voor een school waar steeds minder nieuwe leerlingen zich aanmelden en waar de slagingspercentages ver onder de maat zijn. Om nog maar te zwijgen van de onveilige situatie voor zowel de leerlingen als het personeel. Dat probleem pakt Van ’t Zelfde als een van de eerste zaken aan. ‘Veiligheid is een groot goed in een school. Leerlingen die zich veilig voelen, presteren beter en ontwikkelen zelfvertrouwen’, zo stelt hij (p. 52). En dat het op ‘de Hugo’ allesbehalve veilig is, illustreert hij met enkele ingrijpende incidenten in die beginjaren. Deze maken duidelijk waar veel scholen in achterstandswijken vrijwel dagelijks mee worden geconfronteerd. Onder die omstandigheden voor goed onderwijs zorgen is haast onmogelijk. Het aanpakken van die onveiligheid is een belangrijke sleutel voor het latere succes.
Van ’t Zelfde beschrijft hoe de school zich in enkele jaren ontwikkelt van zwak naar voldoende. Die kwalificatie doet echter geen recht aan de resultaten van het schooljaar 2014-2015, als de slagingspercentages voor het tweede jaar op rij voor alle afdelingen honderd procent zijn. Bovendien is het aantal aanmeldingen vervijfvoudigd. Maar de offers die Van ’t Zelfde en zijn team daarvoor hebben gebracht, zijn groot.
***
In de loop van het boek geeft Van ’t Zelfde ook zijn visie op wat goed onderwijs behelst, hoe je een school moet leiden en aan welke criteria een goede leraar moet voldoen. Hij betoont zich daarbij geen pleitbezorger van allerlei onderwijsvernieuwingen. Liever houdt Van ’t Zelfde het bij oldskoolonderwijs waarin excellentie en veiligheid de centrale thema’s zijn. Leerlingen moeten onderwijs krijgen op hun eigen niveau, waarbinnen ze worden uitgedaagd om zich maximaal te ontwikkelen. Voor Van ’t Zelfde dus geen gemengde brugklassen. De basisvaardigheden Nederlandse taal en rekenen/ wiskunde vormen het uitgangspunt voor succes in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Het leiden van een school doe je met straffe hand, zeker in de context van Zuid, dus stuurt Van ’t Zelfde zijn team top-down aan. Wie niet in zijn plaatje past, kan maar beter vertrekken, en dat geldt voor zowel personeel als leerlingen. Tegelijk is hij een groot voorstander van verantwoordelijkheden zo laag mogelijk in de onderwijsorganisatie leggen: ‘Laat de docenten en de sectiehoofden maar onze experts worden’ (p. 145). Als directeur moet je het ‘hitteschild’ zijn tegen allerlei gedoe van buiten, zoals de financiële huishouding, bestuurlijke dilemma’s en inspectietoezicht. En een goede leraar moet volgens Van ’t Zelfde voor zijn werk beschikken over drie randvoorwaarden, namelijk IQ, EQ en accu. Met dat laatste bedoelt hij een goede fysieke en psychische gezondheid, omdat lesgeven topsport is.
***
Superschool is recht voor zijn raap geschreven. Van ’t Zelfde neemt geen blad voor de mond. Gezien de problemen die hij op de Hugo de Groot tegenkwam heeft hij daar ook alle reden voor. Wie nog een romantisch beeld heeft van de leraar die in alle rust zijn lessen afdraait en lekker veel vakanties heeft, zal na het lezen van dit boek voorgoed genezen zijn. Lesgeven is topsport! En leidinggeven aan een onderwijsinstelling, zeker in de context van een achterstandswijk als Rotterdam-Charlois, al evenzeer.
Hoewel Van ’t Zelfde zijn eigen verhaal vertelt, is het zeker geen egocentrisch en eenzijdig boek. Bij herhaling benadrukt hij dat de vele behaalde successen alleen mogelijk waren dankzij een team van leraren, onderwijsondersteuners en schoolleiders die zich tot het uiterste wilden inspannen. Als er al een kritische noot te kraken valt over dit boek, dan betreft het de vier hoofdstukken waarin uitvoerig op enkele zware incidenten wordt ingegaan. Ook de inkijk in het persoonlijk leven van Van ’t Zelfde levert geen bijdrage aan de kernboodschap – het verzorgen van kwalitatief hoogwaardig onderwijs in een veilige leeromgeving – van het boek. In plaats daarvan was meer ruimte voor zijn onderwijsvisie waardevol geweest.
Soms verraadt Van ’t Zelfde zijn maatschappijvisie, wanneer hij vol passie spreekt over de maakbaarheid van ‘onze droom op Zuid’ (p. 65). Maakbaarheid doet hier wel wat overspannen aan, maar het geloof in een gezamenlijk ideaal – juist ook in het onderwijs – is vanuit christendemocratisch oogpunt zonder meer aansprekend. Tegelijk benoemt Van ’t Zelfde een aantal pijnpunten uit het onderwijsbeleid die het CDA zich moet aantrekken. In de kern komen ze eigenlijk steeds op hetzelfde neer: hoe rechtvaardig is het om alle scholen in Nederland door dezelfde mal te drukken? Een school als de Hugo de Groot heeft totaal andere behoeftes dan een school in een goede buurt met leerlingen met hoogopgeleide ouders. Toch financieren we beide scholen grotendeels op dezelfde wijze. De extra financiering voor achterstandsleerlingen is onvoldoende om de hoge ambities van Van ’t Zelfde en zijn team te kunnen realiseren. We prijzen de resultaten die de Hugo de Groot nu al realiseert, maar zijn we als samenleving bereid om de noodzakelijke extra middelen beschikbaar te stellen, ook aan andere scholen? En zijn we bereid om de voorzichtige lijn van minder regelgeving en bureaucratie door te trekken? Immers, daarmee komt de verantwoordelijkheid voor het onderwijs weer te liggen waar zij hoort: in de school, bij de leraren en schoolleiders. Wie weten er immers beter wat de leerlingen daar nodig hebben om het beste uit zichzelf te halen?
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.