De scheiding tussen landbouw en natuur voorbij
Samenvatting
Om de natuur te redden en boeren de ruimte te geven, zijn eind vorige en begin deze eeuw landbouw en natuur planologisch ontvlochten. Dit heeft ertoe geleid dat beide leefgebieden en werelden ook van elkaar onthecht zijn geraakt, terwijl ze elkaar juist hard nodig hebben. Hoog tijd voor nieuwe verbindingen tussen natuur en landbouw, zowel in ecologisch als maatschappelijk opzicht.
De introductie, begin jaren negentig van de vorige eeuw, van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een samenhangend netwerk van aaneengesloten natuurgebieden, betekende een revolutie in het Nederlandse natuurbeleid. In de daaraan voorafgaande periode was door de overheid, vrij vruchteloos, gepoogd om de snelle achteruitgang van de biodiversiteit een halt toe te roepen, onder meer door een select aantal bijzondere natuurgebieden te beschermen en de natuurwaarden in het landelijk gebied te behouden.
Dat laatste bleek in de praktijk een uiterst moeizame opgave, omdat de naoorlogse landbouw door diezelfde overheid op het spoor was gezet van voortgaande modernisering. De daarmee samenhangende schaalvergroting, intensivering en mechanisering van de sector verhielden zich maar moeizaam tot natuurbehoud. Wat ooit vanzelfsprekend samenging, landbouw en natuur, was in de praktijk steeds lastiger te combineren. Niet voor niets evolueerde ‘agrarisch natuurbeheer’ van een intrinsiek onderdeel van de gangbare landbouwpraktijk tot een aparte, door de overheid te subsidiëren activiteit, die op vrijwillige basis door boeren kon en moest worden uitgevoerd.
Ondanks allerlei beleidsmatige ambities die hierover waren vastgelegd in een reeks van groene Rijksnota’s, waren de resultaten teleurstellend. Met als gevolg dat zowel de natuurwaarden in het landelijk gebied afnamen, als de milieudruk op de beschermde natuurgebieden groeide. Daar kwam bij dat de agrarische sector zich door de ‘beperkende’ voorwaarden van het natuur-en landschapsbeleid geremd voelde in zijn ontwikkelingsdynamiek.
Met de EHS, in 2014 omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), werd het opspelende conflict tussen landbouw en natuur – tijdelijk – gepacificeerd door de strategie van ‘verweving’ te verruilen voor die van ‘scheiding’. Of, in termen van het actuele wetenschappelijke debat over voedselzekerheid en biodiversiteitsherstel: land sparing werd verkozen boven land sharing. Landbouw en natuur werden uit elkaar getrokken en kregen elk hun eigen domein toegewezen, waar ze – relatief ongestoord – hun gang konden gaan. De politieke uitruil tussen landbouw en natuur bood beide functies – letterlijk – de ruimte om zich maximaal en volgens eigen logica te kunnen ontwikkelen.
Deze (eco)modernistische scheidingsfilosofie leek een logische respons op de ontstane situatie, waarin landbouw en natuur in toenemende mate een sta-in-deweg vormden voor elkaar. De inzet van de filosofie was helder: door de focus op maximale productie op de vruchtbaarste en voor de landbouw geschiktste bodems, kon elders meer ruimte voor natuurbescherming en biodiversiteitsherstel worden gecreëerd. En door die natuurruimte vervolgens om te smeden tot een aaneengesloten netwerk, waarbinnen niet alleen natuur kon worden behouden maar ook ontwikkeld, namen de gunstige condities voor biodiversiteitsherstel toe. Daarmee was scheiding in theorie de perfecte formule om te sturen op zowel maximale productie (landbouw) als soortenrijkdom (natuur). Het onverenigbare leek, via een planologische parallelschakeling, alsnog te kunnen worden verenigd.
Landbouw en natuur werden uit elkaar getrokken en kregen elk hun eigen domein toegewezen
Weeffouten
Aanvankelijk wist deze formule ook gunstige uitkomsten te genereren. Op het breukvlak van de eenentwintigste eeuw groeide het Natuurnetwerk uit tot een krachtig ‘instrument’ waarmee de dalende biodiversiteitscurve kon worden gestabiliseerd. Daarmee voldeed het netwerk aan het door de Europese Unie aanvaarde standstillbeginsel ten aanzien van natuurkwaliteit. Maar in de aanpak en uitwerking van de strategie zat ook een aantal weeffouten van zowel praktische als meer fundamentele aard, die in toenemende mate voor problemen zorgden. Met de huidige ‘stikstofcrisis’, die eerst en vooral een natuurcrisis is, een crisis van onze ecosystemen, zijn deze problemen in hun volle omvang aan de oppervlakte gekomen.
Het gaat dan allereerst om het probleem dat ‘scheiding’ in het kleine en zeer drukbevolkte land dat Nederland is, in praktische zin een onmogelijk ideaal vertegenwoordigt. Je kunt landbouw en natuur ruimtelijk gezien wel uit elkaar trekken, maar vanwege de geringe oppervlakte en afstanden in onze laaggelegen delta blijven ze elkaar altijd wederzijds beïnvloeden. Zo trekken de negatieve ‘externe’ effecten van de moderne landbouw, in de vorm van onder meer ammoniakuitstoot en uitspoeling van nitraat, zich niets aan van welke planologische grenzen ook. Ze werken via allerlei lucht- en grondwaterstromen over grote afstanden door. Wanneer bovendien, ten tweede, de landbouw buiten het Natuurnetwerk steeds verder intensiveert en – gestimuleerd door de agro-industrie en met behulp van Europees beleid – de productie stelselmatig opvoert, nemen die effecten in intensiteit alleen maar toe. En omdat de ‘buffering’ van deze effecten in belangrijke mate binnen het Natuurnetwerk zelf moet plaatsvinden, boet dat netwerk geleidelijk in aan kwaliteit.
Dat is zeker het geval wanneer vervolgens ook op de uitvoering van het netwerk stevig wordt bezuinigd en groei van intensieve landbouwbedrijvigheid nabij beschermde natuurgebieden via soepele vergunningverlening (Programma Aanpak Stikstof!) mogelijk wordt gemaakt, met alle planologische grensconflicten van dien Zo is de dikke groenblauwe jas die de bedenkers van het Natuurnetwerk ooit voor ogen stond, sinds het aantreden van kabinet-Rutte I (2010) langzaam maar zeker verworden tot een dun jack dat de natuur nauwelijks nog enig comfort biedt. Sterker nog, inmiddels is iedere stikstofbelasting te veel, en leidt ze direct tot een situatie van ‘ecologische onderkoeling’.
Maar prangender nog dan deze op zichzelf zeer relevante kwesties die aan de basis liggen van de stikstofcrisis, is de meer fundamentele problematiek die samenhangt met de gekozen scheidingsfilosofie. Het onbedoelde gevolg van de ruimtelijk-ecologische ontvlechting van landbouw en natuur is namelijk dat die in maatschappelijke zin heeft geresulteerd in een toenemende onthechting van beide werelden. Door landbouw en natuur elk een eigen, afgebakend domein te ‘gunnen’, waarbinnen ze planologisch en juridisch het volledige primaat hebben, neemt zowel de verbondenheid mét elkaar als de verantwoordelijkheid vóór elkaar af. Het landbouwbeleid hoeft zich buiten het Natuurnetwerk immers niet langer te bekommeren om de ecologie, en kan die ecologie zonder al te veel bezwaar buiten de agrarische bedrijfsvoering plaatsen, terwijl omgekeerd het natuurbeleid zich niets gelegen hoeft te laten liggen aan de door boeren onderhouden natuurkwaliteit binnen het netwerk. Er ontstaat een ‘dialoog tussen doven’, die elkaar aan beide zijden van de kunstmatig gecreëerde, planologische grens nauwelijks nog (kunnen) verstaan.
Steeds meer agro-ecologische onderzoekers, boeren en natuurbeheerders benadrukken het belang van wederkerigheid
Meewerken
Het is deze fatale polariteit van honderd procent landbouw tegenover honderd procent natuur die niet alleen tot wederzijds onbegrip en ongenoegen leidt, maar ook voorbijgaat aan de complexiteit van landbouw en natuurbehoud in een grotendeels door mensenhanden gemaakt cultuurlandschap. In een dergelijk landschap sluiten beide benaderingen elkaar ten principale niet uit maar in. Het is niet voor niets dat zich juist op het grensvlak van landbouw en natuur de interessantste ecologische processen voordoen. Geleidelijke overgangen genereren altijd een hoge biodiversiteit. Steeds meer agro-ecologische onderzoekers, boeren en natuurbeheerders benadrukken dan ook het belang van wederkerigheid. Zo kunnen extensief beheerde agrarische weidegebieden bijdragen aan kruidenrijk grasland, insecten en weidevogels. Andersom zorgt die biodiversiteit voor cruciale processen als de bestuiving van landbouwgewassen, plaagbestrijding en de vorming van vruchtbare bodems.
Wij zijn als samenleving afhankelijk van voedselproductie, maar die productie is op haar beurt weer afhankelijk van de natuur. Het gaat om intrinsiek verweven systemen. Overigens beseffen de meeste boeren heel goed dat ze zonder herstel van het ecosysteem in een negatieve spiraal terechtkomen. Het is er één van verlies van bodemvruchtbaarheid en kwetsbaarheid voor door klimaatverandering aangewakkerde droogte en plagen. Het organiseren van wederkerigheid vraagt niet om absolute scheiding maar juist om een zekere mate van verweving of menging. De term ‘landschapsgrond’ die – in antwoord op de stikstofcrisis – gemunt is1 om rond Natura 2000-gebieden tussenvormen tussen landbouw en natuur te ontwikkelen, vormt een eerste, interessante stap om deze verweving concreet vorm en inhoud te geven in gebiedsprocessen. Deze valt te typeren als een soort planologische proefopstelling voor het testen van nieuwe agrarische benaderingswijzen die met de natuur meewerken in plaats van ertegenin te gaan.
Gezamenlijke praktijken
Daarbij kan voortgebouwd worden op de kennis en ervaring die de afgelopen decennia is opgedaan door agrarische collectieven en natuur- en landschapsorganisaties die, tegen de beleidsmatige hoofdstroom in, hebben samengewerkt aan natuurherstel. De positieve voorbeelden op dit vlak zijn legio, van de Ooijpolder en het Groene Woud tot de Noordelijke Friese Wouden. Maar de opdracht en opgave reikt verder dan enkel het introduceren van een nieuwe planologische legenda-eenheid. We zullen uiteindelijk moeten toewerken naar een landbouw- en voedselsysteem waarin zowel boeren als natuur kunnen floreren; een systeem waarin de agrarische productie weer in lijn wordt gebracht met het ecosysteem. Dat vereist enerzijds dat boeren die de omslag willen maken naar een natuurinclusieve werkwijze (en dat zijn er meer dan we vaak geneigd zijn te denken) dat ook kunnen doen, met behulp van financiering voor extensivering van de bedrijfsvoering en de levering van groenblauwe ‘diensten’. Anderzijds vergt het de nodige openheid en ontvankelijkheid van overheden en natuur- en landschapsorganisaties voor de initiatieven die groene koplopers willen nemen om op hun land of in het Natuurnetwerk de biodiversiteit te versterken.
Foto: Brabantslandschap.nl
Het is een zoektocht naar gezamenlijke en samenbindende taal en praktijken, voorbij de ‘logica’ van het planologisch dualisme. Die zoektocht is cruciaal: we zijn als gevolg van enkele decennia scheidingsdenken met zijn allen uit het oog verloren dat landbouw en natuur elkaar nodig hebben en elkaar kunnen versterken. Door landbouw en natuurbehoud als elkaar uitsluitende activiteiten te beschouwen is natuurherstel niet geholpen. Naast de natuur in het Natuurnetwerk is immers ook de landbouw daarbuiten hard nodig om natuurdoelstellingen te realiseren en karakteristieke landschappen te behouden. Sterker nog: de sleutel tot natuurherstel ligt op het boerenland. Na decennia van planologische ontbinding tussen landbouw en natuur, zijn we daarom dringend toe aan nieuwe vormen van verbinding.
De sleutel tot natuurherstel ligt op het boerenland
Artikel in het kort:
- We dachten met de ruimtelijke scheiding tussen landbouw en natuur beide te kunnen laten floreren
- Het tegendeel gebeurde: boeren moesten steeds meer intensiveren om geld te verdienen en de natuur ging erop achteruit
- Bovendien kwamen beide werelden tegenover elkaar te staan, juridisch, politiek én maatschappelijk
- Inmiddels zien we in dat juist op het grensvlak van landbouw en natuur mooie ecologische processen tot stand komen
- Hoog tijd om landbouw en natuur weer volop met elkaar te verbinden, zodat beide weer tot hun recht komen
Noot
- 1.In 2021 introduceerde CDA-kamerlid Derk Boswijk de term landschapsgrond, een derde type grond naast natuurgrond en agrarische grond. Deze landschapsgrond moet dienen als een soort warme shawl rondom Natura 2000-gebieden. Ze beschermen deze gebieden door inzet op een verbeterde biodiversiteit en bodem- en waterkwaliteit en vervullen tevens een rol in de agrarische productie.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.