Een pragmatisch gebrek aan beginselen
Samenvatting
‘Hadden we nog maar politici als Jan de Koning!’ Diverse keren heb ik het gehoord. Wie de levensbeschrijving door Peter Bootsma tot zich laat doordingen, zal even goed begrijpen waar de verzuchting vandaan komt, als waarom dergelijke politici niet veel meer voorkomen.
Jan de Koning (1926-1994) was een aimabel mens. Dat wist iedereen al en dit boek versterkt dat beeld alleen maar. Hij was ook een bescheiden man. Het verhaal was al bekend, maar hier wordt het nog eens nauwgezet uit de doeken gedaan: Jan de Koning is de minister-president die Nederland nooit gekregen heeft. Op 8 september 1982 waren er verkiezingen. De CDA-lijst werd wederom aangevoerd door minister-president Dries van Agt, terwijl Jan de Koning, minister van Landbouw, op de tweede plaats stond. De kans leek aanzienlijk dat Van Agt zijn premierschap zou kunnen continueren, maar de voorgaande maanden had hij enkelen binnen de partijtop laten weten dat hij zich de vrijheid voorbehield er in dat geval tussentijds mee op te houden. Van Agt achtte De Koning zijn ideale opvolger. Fractievoorzitter Ruud Lubbers deelde die opvatting.
Jan de Koning dacht daar zelf heel anders over. Hij vond Ruud Lubbers een geschiktere kandidaat. In juli spraken de twee er openhartig met elkaar over. De Koning won het pleit. Hij had, vertelde hij later, nu eenmaal de betere argumenten. Hij beschouwde zichzelf als een ‘redelijk solide middenmoter’, maar een regeringsleider moest volgens hem over meer creativiteit beschikken. Toen Van Agt al in oktober onverwachts zijn terugtreden aankondigde, lag het scenario klaar: Lubbers werd ministerpresident. De Koning liet zich overhalen om minister van Sociale Zaken te worden.
Verzuiling
Jan de Koning werd zijn hele loopbaan gevraagd voor een volgende functie. In 1955 begon hij in Utrecht als onderzoeker bij het nieuw opgerichte Sociologisch Instituut van het Convent van Christelijk-Sociale Organisaties, waarin belangenbehartigers van werkgevers, middenstanders, landbouwers en werknemers samenwerkten. Het waren de jaren waarin het begrip ‘verzuiling’ opgang maakte. De protestants-christelijke zuil bestond uit een harde kern van gereformeerden (of neocalvinisten), met een vaak wat flexibelere hervormde of anderszins protestantse schil eromheen. De zoon van de antirevolutionaire burgemeester van Zwartsluis was gepolst door de directeur, dr. Gerrit Kuiper, net aangetreden als lector sociografie aan de Vrije Universiteit. Het contact kwam tot stand via zijn moeder. (Daar had ik trouwens graag wat meer over gehoord.) Na enkele jaren kwam De Koning deels ook aan de VU te werken.
Maar de wetenschap had niet zijn grote liefde. In 1964 werd De Koning algemeen secretaris van de Christelijke Boeren- en Tuindersbond (CBTB). Voorzitter Rinse Zijlstra, die die functie zelf bekleed had, kende hem vanuit het Convent. En het was dezelfde Zijlstra die De Koning drie jaar later de politiek binnenloodste door hem voor te dragen als zijn opvolger in het bestuur van de Anti-Revolutionaire Partij. In 1969 kwam De Koning als landbouwspecialist in de Eerste Kamer. En toen Zijlstra besloot om zijn lidmaatschap van de Tweede Kamer in 1971 niet voort te zetten, volgde Jan de Koning hem ook in dat ambt welhaast vanzelfsprekend op. Twee keer zou De Koning op de kandidatenlijst van de ARP figureren, vier keer op die van het CDA. Vaak belandde hij door toedoen van de leden op een hogere plaats dan voorgesteld was.
Tussen 1977 en 1989 was De Koning minister, eerst van Ontwikkelingssamenwerking, zijn grote liefde, vervolgens kort van Landbouw en daarna, na enig tegenstribbelen, van Sociale Zaken. In al die functies bracht hij het er goed af. Hij kende zijn stukken en wist snel de essentie eruit te halen. De eerste twee kabinetten-Lubbers moesten de overheidsfinanciën drastisch saneren, en De Koning nam dan ook geregeld maatregelen die niet iedereen aangenaam vond. Hij kon ze meestal overtuigend uitleggen. Terwijl voorgangers nogal eens op gespannen voet met de minister van Financiën leefden, ondersteunde De Koning het strenge beleid van Onno Ruding van harte. Het was nu eenmaal nodig. In de ministerraad was hij de vaste, rust brengende steunpilaar van premier Lubbers. Het vertrouwen tussen de twee was groot.
In de ministerraad was Jan de Koning de vaste, rust brengende steunpilaar van premier Lubbers
Hartaanval
Nadat De Koning, die al in 1975 een hartaanval had overleefd, in 1989 de actieve politiek verlaten had, nam hij een enorm aantal maatschappelijke, commerciële en vrijwillige nevenfuncties aan. Hij kon geen nee zeggen. De Konings loopbaan vormde als het ware één organisch geheel. Elke functie vloeide bijna vanzelf uit de vorige voort; men wist wie men voor zich had. Maar de neocalvinistische wereld die dat mogelijk had gemaakt, was bij zijn overlijden in 1994 inmiddels drastisch gewijzigd en grotendeels verdwenen.
Daaraan had hij zelf meegewerkt. Slechts kort, van 11 mei 1973 – de dag van het aantreden van het kabinet-Den Uyl – tot 13 december 1975, was De Koning voorzitter van de ARP. Het waren precies de jaren waarin het Christen Democratisch Appèl tot stand kwam, op 23 juni 1973 als samenwerkingsverband van KVP, ARP en CHU, vanaf 15 april 1975 als federatie. Zijn voorganger, Antoon Veerman, had de naam bedacht en onder zijn leiding was het proces in gang gezet. De partijraad van de ARP koos in beide gevallen met overgrote meerderheid – 81%, respectievelijk 91% – voor de nieuwe partijvorming, maar in de leiding maakte met name Willem Aantjes zich grote zorgen over de grondslag. De Konings tactiek was om de discussie daarover zover mogelijk naar achteren te schuiven. Nadat de definitieve fusie in 1980 alsnog haar beslag had gekregen, maakte volgens hem niemand zich er nog druk over.
Toen het in het ARP-bestuur eens over deconfessionalisering ging, merkte De Koning op dat heel wat jongeren waarschijnlijk nooit ‘geconfessionaliseerd’ waren geweest. Voor hemzelf gold dat waarschijnlijk reeds in zekere mate. Bij het begin van zijn loopbaan rolde hij de vertrouwde wereld van het neocalvinisme binnen, maar uit Bootsma’s biografie krijg je niet de indruk dat De Koning in zijn jeugd gepokt en gemazeld was geraakt in de aloude beginselen. Dat natuurlijk ook omdat zijn vormende jaren, tussen zijn zestiende en eenentwintigste, gekenmerkt werden door de harde kanten van het leven, in het verzet tijdens de Duitse bezetting en vervolgens als militair in Nederlands-Indië, waar zijn oudere broer sneuvelde. Hij was gereformeerd opgevoed en tijdens zijn studie in Utrecht was hij een tijdje ouderling. Maar hij studeerde niet aan de VU en werd ook geen lid van de SSR (Societas Studiosorum Reformatorum). Hij trouwde met een katholieke Surinaamse, Molly Rellum, en toen het echtpaar in de jaren zestig naar Voorschoten verhuisde, werd het officieel hervormd. Kennelijk schoof het gezin geleidelijk op naar de randkerkelijkheid: alleen op hoogtijdagen naar de kerk. De uitvaart in de Haagse Kloosterkerk werd geleid door Carel ter Linden, een predikant die De Koning persoonlijk niet kende.
Pragmatisch bestuurder
Jan de Koning hechtte aan het behoud van (algemeen) christelijke organisaties in het politieke en het maatschappelijke leven. Maar hij merkte nogal eens op dat hij er weinig beginselen op na hield. Het is precies die eigenschap waarom hij zo geprezen wordt: hij bleek een welwillende, pragmatische bestuurder te zijn, die goed kon luisteren. Zijn houding belichaamde het nieuwe CDA: een middenpartij die zware verantwoordelijkheden niet ontliep en zich kon presenteren als het praktische alternatief voor de polarisatie tussen links en rechts. Dat werkte goed. Tot de omgeving zich wijzigde. De levenshouding van Jan de Koning leverde alom waardering op, maar hij koesterde geen overtuigingen die zich gemakkelijk aan komende generaties lieten overdragen. Dat was de laconieke tragiek van zijn generatie.
Peter Bootsma weet het openbare leven van Jan de Koning overtuigend te verbinden met diens privéleven. Ik verklap het maar: dit boek is óók een ware love story. Het is gelukkig geen overladen studie geworden. Niet elk detail wordt volledig uitgediept en dat is dezer dagen een enorme verdienste.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.