‘Geblaseerde rakkers’ aan het Binnenhof
Samenvatting
Met de ontzuiling zijn veel media onafhankelijker geworden van politieke partijen, maar ze zijn tegelijkertijd ook meer op elkaar gaan lijken. Er heeft zich sindsdien een nieuwe zakelijkheid van de (parlementaire) journalistiek eigen gemaakt, die steeds meer omslaat in cynisme en zo bijdraagt aan het groeiende wantrouwen over ‘Den Haag’. Ietsje meer engagement is zo gek nog niet.
Kamerheer Behrens, chef de clinique in Thomas Manns De Toverberg (1924), heeft een scherp oog voor wat zijn patiënten scheelt:
‘Castorp, ouwe reus, u verveelt zich. U laat uw kop hangen, ik zie het elke dag, de landerigheid staat op uw voorhoofd geschreven. U bent een geblaseerde rakker, Castorp, u bent verwend met sensationele gebeurtenissen, en als u niet elke dag een topattractie wordt geboden, loopt u te mokken en te pruilen over de komkommertijd. Heb ik gelijk of niet?’2
Steeds rondjes draaiend rondom het Binnenhof – voor verslaafden zoals ik bestaat geen effectief afkickprogramma – moet ik steeds denken aan die curieuze discussie tussen de dokter en de patiënt uit Manns meesterwerk, misschien wel niet toevallig een favoriet van Mark Rutte. Het sanatorium boven op de Toverberg is praktisch net zo’n geïsoleerde, naar binnen gekeerde wereld als die vierkante kilometer in het hartje van Den Haag. Het is net zo’n kaasstolp als het Binnenhof. Er loopt hetzelfde soort mensen rond. En er voltrekt zich hetzelfde soort processen.
Heel wat jaren loop ik rond in Den Haag: al zo’n vijftig jaar. Steeds met een andere pet op. Als politiek verslaggever, als politiek voorlichter, als politiek adviseur, als politiek lobbyist. En ertussendoor ook nog als Kamerlid. Al die tijd – vanaf 1973 – hebben parlement en pers/politiek en media zich met de regelmaat van de klok over elkaar beklaagd. Meestal verweet de pot de ketel dat hij zwart zag. Als de een niet oppervlakkig was, dan was de ander incidentbelust. Of andersom.
Die klaagzangen hadden wel iets vertrouwds.
Het gaat om twee ‘machten’ die enerzijds op elkaar zijn aangewezen en anderzijds een zekere afstand tot elkaar moeten zien te bewaren – om het eigen werk goed te doen. Iemand als Kamervoorzitter Vondeling kon dan ook nog in het midden van de jaren zeventig zeggen dat parlement en pers net zo bij elkaar hoorden als ‘stekker en stopcontact’.
Rond het Binnenhof heerste tussen politiek en pers tot diep in de jaren tachtig een sfeertje dat treffend is vergeleken met een bepaald soort huwelijk: ‘Bij elkaar meugen ze niet, zonder elkaar deugen ze niet.’ Maar dat is drastisch veranderd. Tegenwoordig zet ‘wantrouwen’ de toon in de Haagse wandelgangen, zoals beeldend beschreven door Jan Tromp en Coen van de Ven in hun recente verslag over de ‘vervreemding’ van politiek en pers.3
Dat is niet altijd zo geweest.
Er was een tijd – grootvader vertelt uit overlevering – dat politiek en pers bij elkaar op schoot zaten. Dat was in de tijd van de verzuiling, de tijd dat de grote, georganiseerde bevolkingsgroepen in Nederland – katholieken, gereformeerden, sociaaldemocraten en zelfs de altijd wat loshangende liberalen – hun eigen partij, hun eigen vakbond, hun eigen krant en hun eigen omroep hadden. De tijd dat de parlementaire redacteur van Het Volk, de socialistische krant, de fractievergaderingen van de SDAP bijwoonde; dat de katholieke leider Romme ‘staatkundig hoofdredacteur’ van de Volkskrant was; dat Bruins Slot de leiding bij Trouw en de ARP combineerde; en dat liberale kranten als NRC en het Algemeen Handelsblad nauwe contacten met de VVD onderhielden. Het waren de jaren dat journalistiek in dienst van de politiek stond.
Sinds het begin van de negentiende eeuw hadden alle kranten – veelal dagbladen – een herkenbare politieke kleur. Sterker nog: kranten werd opgericht om nieuwe politieke bewegingen te steunen. Het waren toentertijd de belangrijkste kanalen om de kiezers of zelfs het volk achter de kiezers te bereiken. Daarom startte Abraham Kuyper in 1872 met De Standaard, zijn hoofdartikelen (‘Driestarren’) waren politieke statements van de zich ontvouwende Anti-Revolutionaire Partij, klaroenstoten om de emancipatie van het gereformeerde volksdeel kracht bij te zetten. Dat voorbeeld kreeg veel navolging, zowel bij katholieken (De Tijd, Het Centrum) als onder socialisten en sociaaldemocraten (Het Volk). Toen na de oorlog het dagblad van de Christelijk-Historische Unie, De Nederlander, meegezogen werd in de zogenoemde doorbraak en in andere handen kwam, was de wereld te klein.
Politieke en nog veel meer parlementaire journalistiek was er vooral om de eigen achterban te bedienen. Het was ondenkbaar je buiten die kaders te wagen, vertrouwde een veteraan mij als jonkie ooit toe.
Kranten werden opgericht om nieuwe politieke bewegingen te steunen
Zo lang geleden is dat nog niet.
In de loop van de jaren zestig raakte het systeem op drift, vielen de zuilen steeds sneller uit elkaar, gingen partijen op zoek naar zichzelf, kondigden zich nieuwkomers aan en werden nieuwe wegen verkend. Te midden van die politieke ‘vernieuwing’ – belangrijk te noteren – emancipeerde de journalistiek zich. De Volkskrant schrapte uit de ondertitel dat het een ‘katholieke’ krant was, en Het Vrije Volk maakte zich los uit de omarming van de PvdA.
Journalistiek wilde onafhankelijk zijn – onafhankelijk!
Of dat een verbetering heeft opgeleverd, is een aparte discussie waard. Maar ik durf de stelling aan dat kranten – laat ik me daartoe beperken – eenvormiger zijn geworden, saaier, misschien wel grijzer. Stond men vroeger ten dienste van een ideaal – de katholieke emancipatie, de verheffing van de arbeider, de strijd van de ‘kleine luyden’ –, daar werden bijna van de ene op de andere dag die veren afgeschud. Het heilige vuur doofde – zonder dat er iets aansprekends voor in de plaats kwam.
In plaats van politieke dienstbaarheid wilde men ‘kwaliteit’ leveren, onpartijdige, ongebonden informatie. Tot op de dag van vandaag weet ik niet goed wat het is. Behalve dat het bijna overal hetzelfde is. Wie zoekt naar een verklaring voor het pupillenvoetbal in de journalistiek – iedereen is daar waar de bal is – moet bij die ontideologisering beginnen.
Die omslag, die ontzuiling werkte door in de wandelgangen van de Tweede Kamer. De jaren zeventig – de jaren dat ook ik er met een potlood en een kladblok opdook voor een van de laatste verzuilde kranten, het pas gestarte Reformatorisch Dagblad – stonden in het teken van groei naar wederzijdse volwassenheid. Het waren de jaren van de puberteit, zou je kunnen zeggen. Ten opzichte van elkaar zochten politiek en pers naar nieuwe verhoudingen.
De journalistiek wilde vooral laten zien dat ze ‘geen partijknecht’ meer was; de politiek zocht naar andere, nieuwe methoden om haar verhaal kwijt te kunnen, extra nodig geworden door de opkomst van een nieuw, beeldbepalend communicatiekanaal: de televisie.
Dat vergde nieuwe, andere vormen van verstandhouding, gebaseerd op de gedachte – zie Vondelings stekker en stopcontact – dat politiek en pers elkaar nodig hadden. Men gebruikte elkaar – welbewust. Als voorlichter van het CDA in de jaren tachtig heb ik van dichtbij gezien hoe close dat kon worden. Er ontstonden nieuwe, onverwachte, soms zelfs ongedachte allianties, in het Haagse dieventaaltje ‘bondjes’ genoemd. Politici en journalisten die elkaar de bal toespeelden. Het was een naar binnen gekeerde wereld, sterk met zichzelf bezig, een stolp, vol nostalgie vaak vergeleken met een ‘huiskamer’. ‘Om politiek verslaggever te zijn, moest je ertussen staan’, aldus Jan Tromp.
Wie zoekt naar een verklaring voor het pupillenvoetbal in de journalistiek, moet bij die ontideologisering beginnen
Die stemming is ergens rond de eeuwwisseling omgeslagen. Laten we, voor het gemak, ‘Fortuyn’ als kantelpunt nemen. Zeker vanaf die tijd is, ondanks alle verhalen over het ‘geheim van Nieuwspoort’, de afstand veel groter geworden. Bij mijn terugkeer aan het Binnenhof als Kamerlid (2006) viel me die afstandelijkheid misschien wel als eerste op.
Geen misverstand: ik behoor niet tot het slag mensen dat vindt dat het in zijn tijd beter was. Sterker nog, in tal van opzichten is de politieke journalistiek erop vooruitgegaan: analytischer, uitgebalanceerder, onpartijdiger zelfs.
In mijn tijd (1973-1983), de tijd van Den Uyl, Van Agt en Wiegel, was ook de berichtgeving vanaf het Binnenhof gekleurd door politisering en polarisatie. Je was vóór of je schreef even gemotiveerd tégen. De politieke betrokkenheid, het engagement, was zo groot dat journalistiek meer dan eens omsloeg in meeregeren.
Pols eens een christendemocraat uit die jaren en je krijgt een smeuïg verhaal over hoe het CDA er, ondanks alle journalistieke parti-pris, toch gekomen is. Lees eens na hoe de ‘jongeheer’ Hans Wiegel in zijn beginjaren als oppositieleider systematisch is gekleineerd. En wie er de ‘klappers’ van de Volkskrant uit de zomer van 1977 op naslaat, verwondert zich ook achteraf niet dat het tweede kabinet-Den Uyl een droom gebleven is.
Bedaagd
In vergelijking met die passie – ja, dat was het – was het aan het begin van de eenentwintigste eeuw rustig geworden aan het Binnenhof, zakelijk, misschien wel bedaagd. Misschien was dát wel het grote probleem. Zoals de politiek, in elk geval de mainstream, na de dagen van Lubbers en Kok werd verweten nergens over te gaan, hooguit over een paar cijfers achter de komma, gold die aanklacht minstens zozeer de politieke journalistiek. Het was een bedrijf geworden: de bv Nederland. Er paste een afstandelijke, kille, misschien wel onverschillige of zelfs zurige verhouding tussen parlement en pers bij. Een reactie op het doorgeschoten activisme van de jaren zeventig? Afgestompt door de grote woorden? Ontnuchterd door de kleine daden? Teleurgesteld over het idealisme? Als Kamerlid kwam ik bij mijn voormalige collega’s iets te veel schouderophalen tegen. Alsof het er niet toe deed. Alsof je er niks mee te maken had.
In zo’n sfeer kregen de waan van de dag en andere mediahypes een kans. In zo’n klimaat ontaardden politieke en parlementaire journalistiek gemakkelijk in pupillenvoetbal: iedereen is daar waar hij de bal waant. In zo’n stemming werden inderdaad ingewikkelde, lastige kwesties teruggebracht tot de vraag of je in dertig seconden kunt uitleggen of je voor of tegen stemt, of je het aftreden van de minister eist, of je met de oppositie pacteert of niet. In zo’n omgeving werd de vorm belangrijker dan de inhoud.
‘De’ politiek doet hetzelfde als wat ze ‘de’ pers verwijt: zaken uit hun verband trekken, uitvergroten, opblazen
Het gaat wat ver om – zoals oud-parlementariër én oud-journalist Joop van den Berg deed – media uit te maken voor ‘een steeds ernstiger stoorzender’ voor een fatsoenlijke democratie, ‘een nieuwe loot aan de stam van de censuur’.4 Het is ook een tikkeltje te eenzijdig om te beweren, zoals John Lloyd deed in What the media are doing to our politics, dat de politiek ‘slachtoffer’ in de handen van de media is.5
Het Binnenhof heeft te veel boter op het hoofd. Misschien wel van de weeromstuit doet ‘de’ politiek hetzelfde als wat ze ‘de’ pers verwijt: zaken uit hun verband trekken, uitvergroten, opblazen. Maar het is daarom te gemakkelijk om die irritante kanten van het politiek-journalistieke complex – de waan van de dag, de opgewonden aandacht voor incidenten, de nadruk op conflict, uitvergroting en vergroving – weg te schrijven als een bijdrage aan een ‘vitale democratie’, zoals Herman van Gunsteren als Nieuwspoort Rapporteur (NPR) in 2009 nog deed.6
De verhouding tussen politiek en media wordt er met de jaren ongemakkelijker op. Na de opkomende verzakelijking, de groeiende afstandelijkheid en de opgetrokken vervreemding zet sinds ettelijke jaren, zoals Jan Tromp en Coen van de Ven beschrijven, ‘wantrouwen in de wandelgangen’ de toon. Sterker nog, die ‘verharding in de verhoudingen’ slaat steeds meer door in cynisme.7
Een meer afstandelijke waarnemer als Rob Wijnberg, oprichter van het journalistieke platform De Correspondent, laat zien hoe ook de politieke journalistiek in de ban is geraakt van wat hij ‘verontwaardiging in alle windrichtingen’ noemt.8 ‘Den Haag’ kan het nooit goed doen. Als fraude met uitkeringen wordt gesignaleerd, schreeuwt iedereen moord en brand; als fraude vervolgens snoeihard wordt aangepakt, is de wereld ook te klein. De politiek wordt om dat soort excessen getuchtigd, journalistieke zelfreflectie blijft beperkt tot Jesse Frederiks vlijmscherpe analyse Zo hadden we het niet bedoeld.9
Cynisme
Hoe diep dat cynisme is doorgedrongen, laat dezelfde Wijnberg zien aan de hand van de genadeloze manier waarop Nieuwsuur in de verkiezingsstrijd van 2021 CDA-lijsttrekker Wopke Hoekstra aanpakte, een interview waarin argwaan de boventoon voerde. ‘Hoekstra liep met open ogen in de valletjes die we voor hem hadden gezet’, klonk het achteraf zonder greintje gêne. Dat het programma er een prijs mee won, illustreert hoe diep cynisme binnen de politieke journalistiek wortel heeft geschoten.10 De eerdergenoemde journalistieke richtingloosheid laat zich ook aflezen aan de in zwang geraakte onderzoeksjournalistiek, bedoeld als – nuttig, zelfs noodzakelijk – tegenwicht tegen het meedeinen met de waan van de dag. Geen misverstand: dat is een taak die ook de politieke, laat staan parlementaire journalistiek te lang verwaarloosd heeft. Maar door alles aan de kaak te stellen, onophoudelijk aan te tonen wat mis is, ontstaat stap voor stap het beeld van Nederland als bananenmonarchie. Dat de journalistiek zo het wantrouwen in de politiek vergroot en het populisme in de hand werkt, is een ongetwijfeld onbedoeld bijproduct. Maar daarom is het nog niet minder ernstig.
Laten we de problemen voor kwaliteitsjournalistiek niet onderschatten. Alleen al door de opkomst van sociale media is ook de politieke journalistiek gedwongen zich opnieuw uit te vinden. De omloopsnelheid, de directheid en het bereik van communicatiemiddelen als Twitter (X), Facebook en Instagram vergroten de vluchtigheid. Omdat het media zijn die iedereen onder handbereik heeft, wordt het er voor de journalist niet gemakkelijker op. De klassieke rol als poortwachter, als filter, als bedachtzame analist verkruimelt in hoog tempo. Er is veel nepnieuws in omloop. Ga er maar eens aan staan om alle alternatieve feiten kapot te checken. Er wordt fact-checking georganiseerd, er wordt meer gedaan aan achtergronden en analyses.
Maar het lijkt op het bekende gevecht tegen de bierkaai.
Ook omdat het Binnenhof ontdekt heeft hoe het, al spinnend, het eigen verhaal het best kan verpakken, hoe het om de klassieke journalistiek heen kan, hoe het de eigen werkelijkheid kan ‘communiceren’. Op zijn beurt in het defensief gedrongen – door grillige kiezers, door eigen onzekerheid – lijdt de politiek aan een tomeloze controledrift. Het is er meer en meer op uit om zaken naar de eigen hand te zetten – bij voorkeur buiten de journalistiek om: via YouTube, via de eigen website, via livestreams, via eigen socialemediakanalen. Journalisten moeten het doen met uitgekauwde hapklare brokken.
Wat vervolgens de sfeer in de wandelgangen er alleen maar grimmiger op maakt.
Laten we de problemen voor kwaliteitsjournalistiek niet onderschatten
In die omstandigheden speelt de kwajongensachtige journalistieke reflex op: de hang naar opwinding. Net als op de Toverberg herken ik onder die ‘geblaseerde rakkers’ aan het Binnenhof een landerigheid, een nauwelijks gesublimeerde vorm van verveling. Men wil, net als Hans Castorp, vermaakt worden. Als er geen ‘topattracties’ worden geboden – als een verkiezingscampagne niet zo sensationeel loopt als men hoopt, als een kabinetsformatie zich in beslotenheid voltrekt, als er niet een of andere vermeende crisis opduikt, als Wilders een tijdje stil is, als de zomer zonder opwinding verloopt – mokt en pruilt iedereen bijna bij reflex over ‘komkommertijd’ en andere vermeende leegheid.
‘[…] Heb ik gelijk of niet?’
Hans Castorp zweeg […]
Hans Castorp keek om zich heen… Hij zag niets dan mistroostige, boosaardige dingen… En wist zich er onderdeel van…’11
Artikel in het kort:
Na hun afscheid van de oude idealen uit de tijd van de verzuiling hebben kranten geen nieuwe aansprekende doelen meer voor ogen en zijn daardoor eenvormiger geworden
Dit heeft geleid tot pupillenvoetbal in de parlementaire journalistiek, waarin mediahypes en andere middelen om te scoren gemakkelijk gedijen
Deze journalistieke vluchtigheid wordt versterkt doordat politieke partijen steeds meer, buiten de klassieke journalistiek om, via spindoctors en sociale media hun verhaal aan de man brengen
Zelfs de nobele onderzoeksjournalistiek moet bij zichzelf te rade gaan hoe ze kan voorkomen dat ze bijdraagt aan het wantrouwen in politiek, bestuur en samenleving
Tegelijk moet ook worden vastgesteld dat de politieke journalistiek er in vijftig jaar in veel opzichten beter op geworden is: analytischer, uitgebalanceerder en vooral onpartijdiger
Noten
- 1.Voor en na zijn Kamerlidmaatschap was Schinkelshoek politiek journalist (Haagsche Courant), politiek voorlichter (CDA), politiek assistent (premier Ruud Lubbers) en politiek adviseur (S&V).
- 2.Thomas Mann, De Toverberg (vertaald door Pé Hawinkels). Amsterdam: De Arbeiderspers, 1975.
- 3.Jan Tromp en Coen van de Ven, Wantrouwen in de wandelgangen. Hoe pers en politiek van elkaar vervreemd raakten. Amsterdam: Balans, 2023. Deze uitgave is tot stand gekomen op initiatief van het perscentrum Nieuwspoort.
- 4.Joop van den Berg, ‘Een humeurig volk en zijn lokale vertegenwoordigers. Observaties over lokale democratie en volksvertegenwoordiging’, in: Joop van den Berg e.a. (red.), Humeurig volk, rusteloze politiek. Een vooruitblik op de gemeenteraadsverkiezingen 2010 (Jaarboek Vereniging van Griffiers 2009). Den Haag: Sdu, pp. 9-21, aldaar p. 12.
- 5.John Lloyd, What the media are doing to our politics. Londen: Constable, 2004.
- 6.Zie: Herman van Gunsteren en Cox Habbema, PersPectief op het politiek-publicitair complex in 2009. Amsterdam: Van Gennep, 2009.
- 7.Tromp en Van de Ven 2023.
- 8.Rob Wijnberg, Voor ieder wat waars. Hoe waarheid ons verdeelt en ons weer kan samenbrengen. Amsterdam: De Correspondent, 2023, hoofdstuk 6, ‘De mediatisering van waarheid’.
- 9.Jesse Frederik, Zo hadden we het niet bedoeld. De tragedie achter de toeslagenaffaire. Amsterdam: De Correspondent, 2021.
- 10.Wijnberg 2023, hoofdstuk 6, ‘De mediatisering van waarheid’.
- 11.Mann 1975.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.