Individualistische homogeniteit
Samenvatting
In zijn eentje begint een mens niet veel. Om iets te bereiken heb je anderen nodig. Alleen samen komen we verder, zij aan zij. Het is een Binsenwahrheit, die echter keer op keer als vondst verkondigd wordt. Zelfs politieke partijen doen eraan mee. Of maken van de noodzaak tot gezamenlijkheid zowaar een electoraal speerpunt.
Wanneer valt de boodschap te horen dat we het vooral samen moet zien te rooien? Kennelijk vooral als nogal wat mensen hevige polarisatie waarnemen en vrezen dat felle tegenstellingen de samenleving ontwrichten. Geestelijk tegenweer achten ze geboden. Tegelijk komt de vraag op of kiezers deze boodschap wel willen horen. Wensen ze echt meer gezamenlijkheid? Of koesteren ze de individuele eigenheid die ze de laatste decennia, al dan niet verondersteld, verwierven?
Over drie boeken die rond deze problematiek draaien, gaat het hier. De titel van de wijsgerige verhandeling van Thijs Lijster spreekt boekdelen: Wat we gemeen hebben. Zonder afsluitend vraagteken. Mooi, denk je dan, deze auteur moet het antwoord kennen op wat voor menigeen een onbestemde vraag is. Iets enigmatischer is de omschrijving die Menno Hurenkamp en Jan Willem Duyvendak aan hun sociologische studie meegaven: De macht der gewoonte. Die blijkt te gaan over de vraag wat gewoon is, wat dus de facto de geldende normen zijn, het morele en culturele kader dat we samen – ik herhaal dat woord nog maar eens – delen. En dan moet daar als derde tekst wel de beschouwende reportage Blauw wit rood van Karel Smouter naast gelegd worden, die volgens de ondertitel ‘de boerenopstand als spiegel voor Nederland’ beziet.
De ongetwijfeld bewuste contradictie, of op zijn minst spanning, in de formulering is fascinerend: kunnen we ons als Nederlanders samen – met enige gretigheid herhaal ik dat woord wederom – werkelijk herkennen in een revolte die zich schaart onder een gemakzuchtig symbool dat onze historische verbondenheid zo nadrukkelijk ontkent?
Lijster eerst. ‘De eeuwige discussie over “meer staat of meer markt” berust […] op een valse tegenstelling, en sluit een derde mogelijkheid uit: meer meent’, betoogt hij. Het is een formulering die je zo van een klassieke christendemocraat zou verwachten. Tussen socialistisch etatisme en liberalistisch individualisme in legde de traditionele middenstroming vanouds immers de nadruk op de maatschappij als zodanig. Hetgeen in een vorig decennium zelfs resulteerde in de anarchistisch angehauchte leus ‘De samenleving, niet de overheid’.
Dat anarchisme zit er bij Lijster zeker in. De tot het eind toe abstract blijvende ‘meenten’, waar hij ‘een filosofie’ van wil bieden, blijken weinig gemeen te hebben met meenten die we vanuit de geschiedenis kennen. De meent, in het noordelijke deel van het Nedersaksische taalgebied de inkorting voor ‘gemeente’, in de rest van dat territoir ‘marke’ genoemd, was de benaming voor de door een boerengemeenschap gezamenlijk beheerde woeste gronden. Wie een beetje thuis is in middeleeuwse en vroegmoderne tijden, weet dat niet zozeer economische begrippen, maar eerder juridische termen de materiële verhoudingen bepaalden. De overgang tussen beheer, bezit en eigendom was altijd vloeiend. De harde vraag waar het op aankwam, was: welke concrete rechten heeft iemand? Wie mag wat?

Thijs Lijster
Wat we gemeen hebben. Een filosofie van de meenten
De Bezige Bij | 2022 | 272 pp. | € 24,99 | ISBN 9789403121116
Prikkeldraad
In middeleeuwse en vroegmoderne samenlevingen werden beheer en bezit vaak collectief uitgeoefend. Iets anders was praktisch nauwelijks mogelijk: er was nog geen prikkeldraad, laat staan schrikkeldraad, en op hoge gronden waren geen natte sloten. Men móést dus wel. Varkens zochten hun voedsel in het bos, schapen en koeien werden onder gezamenlijk toezicht geweid, en ook de akkergronden op de hooggelegen es werden in overleg geploegd, bezaaid en beoogst. Kortom, de productiemiddelen – pregnant: het kapitaal – werden deels gezamenlijk beheerd, doch de opbrengsten (mest, wol, melk, graan) gingen naar de afzonderlijke boerenhoeven. De meent was een gelijkberechtigde, gesloten productiegemeenschap. Ze berustte, om op Rousseau te variëren, op deze claim: ‘Dit is van ons!’ Buitenstaanders, zwervers, landarbeiders en keuterboeren, kwamen er niet in of konden zich hooguit een schamel bestaan aan de rand verwerven. Corpora als meenten – het ancien régime was wezenlijk corporatief van aard – neigden naar uitsluiting, en het poorterschap in steden vertoonde hetzelfde patroon: de burgerij boven ingezetenen en vreemdelingen.
Van deze exclusieve werkelijkheid trekt Lijster zich amper iets aan. Historische verwijzingen zijn spaarzaam. Kenmerkend is de wijze waarop hij de ‘aankoop’ van Manhattan door gouverneur Peter Minuit in 1626 beschrijft, een overeenkomst met lieden die het eiland waarschijnlijk niet eens bewoonden en al helemaal niet dachten het te bezitten. Wat elke lezer onmiddellijk zal opvallen, maar door Lijster opvallend veronachtzaamd wordt, is dat Minuit handelde in dienst van een nieuwe open vorm van collectief eigendom: de West-Indische Compagnie. Terwijl de meent angstvallig op behoud van geërfde rechten uit was, kon iedereen met voldoende vermogen aan deze op expansie of agressie gerichte gemeenschappelijke onderneming deelnemen. Sindsdien valt er een hele geschiedenis van gezamenlijk uitgeoefend eigendom te schrijven, over maatschappen, compagnieën, vennootschappen, commanditair, besloten of naamloos, met veelvuldige historische en internationale variaties. Waarbij vanzelf boeiende vragen opkomen. Welke vormen van collectiviteit doen al dan niet recht aan een besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid? Of waarom overleefden corporaties, ooit een socialistisch en confessioneel ideaal, het neoliberalisme – Lijsters boeman – zo slecht? De auteur loopt er nietsvermoedend omheen.
Wat een hedendaagse meent zou kunnen zijn, behalve iets moois dat je vooral moet willen zien, iets wat niet alleen met reproductie, maar ook met ‘sociale reproductie’ te maken zou hebben, wordt alsmaar niet duidelijk. Een antwoord op de vraag wat we daadwerkelijk gemeen hebben, behalve een gedeeld ‘gebrek’, biedt het boek niet. Het loopt uit op een pleidooi voor ‘commonisme’ (met een o) dat vooral gaat over wat er allemaal nog moet gebeuren – meer democratie, planetarisme, geloof in maakbaarheid, alsmede revolutionariteit zonder revolutie –, en niet over wat er is of wat we al hebben.
De geïndividualiseerde samenleving blijkt homogener dan ooit
Populisten
Anders dan de ondertitel suggereert, bieden Hurenkamp en Duyvendak geen studie van het Nederlandse populisme, al figureren populisten, evenals in de andere titels, volop in het betoog. Zo waren populisten de laatsten in een lange rij politici, van links tot rechts, die beweerden voor ‘de gewone man’ op te komen. Soms werd de gewone man beschouwd als de pineut die mededogen verdiende, dan weer was hij eerder de rustige maat der dingen. In de voorstelling der populisten zit hij vol grieven. Maar juist daarmee valt het wel mee, menen de auteurs. De meeste mensen hebben niet zulke hoge verwachtingen van de politiek en zijn niet zo snel teleurgesteld.
Het sterkst is het betoog van Hurenkamp en Duyvendak als ze kanttekeningen plaatsen bij de breed gedeelde aanname dat Nederlanders geïndividualiseerd zijn. Ja, dat zijn ze in zekere zin, maar tegelijk is er ‘een enorme toename van eensgezindheid in houdingen, opvattingen en gedrag’.
De geïndividualiseerde samenleving blijkt homogener dan ooit. ‘Wonderlijk groepsgedrag’, aldus de auteurs, dat gekenmerkt wordt door ‘allerlei individuele rechten en pogingen om te verdoezelen dat je ergens bij hoort’.

Menno Hurenkamp & Jan Willem Duyvendak
De macht der gewoonte. Populisme in de polder
Amsterdam University Press | 2022 | 159 pp. | € 19,99 | ISBN 9789463723145
Karel Smouter bevestigt dat patroon in zijn verslag van de plattelandsonvrede die hij al een jaar of wat volgt. Als je echt met mensen praat, blijken ze redelijker te zijn dan intimiderende trekkerblokkades, vergezeld door revolutionaire taal die aan krakers van weleer herinnert, doen vermoeden. Drie vragen stelt hij: van wie is de Nederlandse identiteit, van wie het landschap en, misschien wel de beslissende, van wie de microfoon? Zijn remedie is simpel, doch overtuigend: depolariseer door verdraagzaam een werkelijk gesprek aan te gaan. Tegelijk moet ook hij constateren dat ‘kwesties als stikstof, woningbouw en duurzaamheid weinig uitstel meer verdragen’.
Kortom, ook al laat hij zien dat zelfs geradicaliseerde boeren gerechtvaardigde grieven verstandig weten te verwoorden, veel ruimte om de uitkomst na een goed gesprek politiek aan te passen is er simpelweg niet.
Toen marken in de negentiende eeuw verdeeld werden, begroetten veel boeren dat met vreugde. Bevrijd van collectieve dwang konden ze die met moderne landbouwmethoden inmiddels veel beter zelfstandig exploiteren. Ook al doen geïndividualiseerde burgers in de praktijk ongelooflijk veel samen, ze beoordelen samenlevingsverbanden – van het huwelijk via betaalde arbeid tot vrijwilligerswerk – ondertussen wel op de mogelijkheid om er weer uit te kunnen, stellen Hurenkamp en Duyvendak nuchter vast.
Ook de grote meerderheid van de bevolking, die niet in de Randstad woont, zoals Smouter benadrukt, kan zich toch als een minderheid veronachtzaamd voelen. Hurenkamp en Duyvendak kunnen, evenals Lijster, het wel opnemen voor – vaak randstedelijke – minderheden en betogen dat een identiteitspolitieke stapeling van sociale en culturele rechten niets tegenstrijdigs hoeft te bevatten. Maar het beschuldigende optreden van radicale woordvoerders, van wie het de vraag is in hoeverre ze hun minderheid werkelijk vertegenwoordigen, wordt door leden van de meerderheid vaak toch ervaren als een uiting van een spraakmakende elite die hen veracht. Ook zij wensen als individuen serieus genomen te worden.

Karel Smouter
Blauw wit rood. De boerenopstand als spiegel voor Nederland
De Bezige Bij | 2022 | 175 pp. | € 15,00 | ISBN 9789403185811
Programma bieden
De les. Een oproep om dingen vooral samen te doen werkt momenteel averechts. Wat dan wel? Populisten toeteren onbekommerd de grootste dwaasheden rond. Zo ongehinderd van bovenaf oreren kunnen verantwoordelijke politici niet. Maar een houding van opzichtig ‘luisteren’ komt algauw onoprecht over. Politici moeten vertellen waar ze burgers concreet in mee willen krijgen. Ze moeten, kortom, een programma bieden. In deze tijden zal dat zeker harde boodschappen en onplezierige dilemma’s behelzen. Het is de enige weg. Als politici kiezers uitnodigen, of bijna dwingen, om met hun dilemma’s, keuzes en doeleinden mee te denken, lukt dat wel. Mensen, laat Karel Smouter zien, willen dat best.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.