Het leven weer betaalbaar maken doen we met elkaar
Samenvatting
De hoge inflatie en de gestegen energierekening zorgen bij een toenemend aantal huishoudens voor financiële problemen. Verschillende partners kunnen ervoor zorgen dat deze rondkomcrisis zich niet in een schuldencrisis vertaalt. Van goed werkgeverschap met oog voor financiële problemen op de werkvloer, via iets meer flexibiliteit bij het treffen van betalingsregelingen, naar extra inzet van vrijwilligers en extra pogingen om mensen zelf hun financiën goed te laten organiseren: het leven weer betaalbaar maken, dat doen we uiteindelijk met elkaar.
Schulden zijn van alle tijden, maar de manier waarop er naar schulden wordt gekeken, wordt in hoge mate door de sociale en historische context bepaald. En het denken over schulden heeft een intrinsiek politieke component. Zijn schulden allereerst het gevolg van individueel onverantwoord financieel gedrag, of juist van een gebrekkige maatschappelijke inrichting? En in hoeverre hebben schulden een moreel karakter? Dat de Nederlandse taal met het woord ‘schuld’ twee fundamentele begrippen vangt, een morele en een financiële schuld, is misschien een erfstuk van onze calvinistische traditie. In de Angelsaksische wereld zijn hier twee verschillende termen voor: guilt en debt. Wie zinvol over schulden wil kunnen spreken, doet er goed aan deze twee dimensies goed te onderscheiden – wat hij of zij er inhoudelijk ook van mag vinden.
Het Nederlandse denken over schulden heeft de afgelopen jaren een vrij fundamentele transitie doorgemaakt: het idee dat schulden in de eerste plaats het gevolg zijn van overconsumptie en daarmee primair een individueel probleem, heeft plaatsgemaakt voor een maatschappelijk georiënteerde benadering van schulden. Schulden zijn duur, niet alleen voor de schuldenaar, maar ook voor de maatschappij. Financiële problemen leiden tot hoger verzuim op het werk, tot een groter beroep op de zorg, en tot allerlei vormen van huiselijk geweld en criminaliteit. Dat leidt tot een andere aanpak van problematische schulden, waarbij het saneren van particuliere schulden hoger op de prioriteitenlijst is komen te staan; schuldhulpverlening wordt niet langer als sluitstuk gezien, maar voor veel groepen (jongeren voorop) als een begin.
Nederland tijdens de coronacrisis
Dit nieuwe besef over het maatschappelijke karakter van particuliere schulden heeft een extra boost gekregen tijdens de coronacrisis, die in 2020 ook ons land raakte. Snel werd zichtbaar hoe kwetsbaar, ook financieel, mensen zijn, en hoe financiële schulden kunnen ontstaan zonder dat iemand daar ook maar enige grip op heeft. Bij het Nibud zeiden we dat heel Nederland zich rot schrok over de toestand van de huishoudportemonnee. Veel mensen merkten toen hoeveel geld er vaak onopgemerkt uitgegeven werd in de horeca en voor andere activiteiten buitenshuis. Nog nooit spaarde ons land zoveel als in de tijd van lockdown en avondklok. Een kleiner maar toch significant gedeelte van de Nederlanders merkte hoe kwetsbaar ze waren. Een zesde van de huishoudens zag het inkomen fors dalen, gemiddeld met een derde. Daaronder waren bovengemiddeld veel jongeren, zzp’ers en mensen met een oproepcontract.1 Het waren groepen die juist vaak actief waren in de sectoren die door het virus moesten sluiten en dus noodgedwongen thuis kwamen te zitten, zonder dat de traditionele arrangementen van de verzorgingsstaat hen adequaat ondersteunden.
De coronacrisis werd geen private schuldencrisis
Het was voor de regering-Rutte III aanleiding om stevige koopkrachtpakketten te lanceren. Gemeenten werden verantwoordelijk voor de uitvoering van regelingen als de Tozo voor zelfstandigen, terwijl bedrijven een beroep konden doen op nationale vangnetten rond de WW. En met succes: de coronacrisis werd geen private schuldencrisis. Met de keuze om de huishoudportemonnee stevig te ondersteunen, maakte de regering de crisis voor veel mensen – uitzonderingen, onder wie veel kleinere ondernemers, daargelaten – financieel draaglijk.
Structurele kwetsbaarheden bij het begin van de rondkomcrisis
Dat wil niet zeggen dat heel Nederland er financieel gezond voorstond toen eind vorig jaar de energieprijzen begonnen te stijgen en de inflatie hand over hand toenam. Uit langjarig onderzoek dat het Nibud doet, weten we dat 30 tot 40 procent van de Nederlanders aangeeft het eerder lastig dan makkelijk te vinden om maandelijks rond te komen. 20 procent van Nederland heeft geen spaarrekening, en nog eens 20 procent heeft er te weinig op staan om de twee grootste apparaten in een huishouden te kunnen vervangen, mochten die kapotgaan.2 Het is voor een deel deze groep waarvan het CPB eerder dit jaar aangaf dat het leven voor hen letterlijk onbetaalbaar dreigt te worden.3 Voor hen dreigde het inkomen, zelfs bij de meest verantwoorde besteding, niet genoeg te zijn om alle basale uitgaven te kunnen doen. Het zijn mensen die we bij het Nibud aan de telefoon krijgen en die niets meer hoeven te leren over budgetteren. Zij weten bijvoorbeeld als geen ander dat je niet met trek boodschappen moet doen en dat je niet op ooghoogte in de schappen moet kijken. Budgettips geven aan deze groep grenst aan pedanterie, en het zinvolste wat wij kunnen doen, is deze mensen doorverwijzen naar hun gemeente. Want net als bij de coronacrisis spelen gemeenten een belangrijke rol in de aanpak van de regering om deze groep financieel te ondersteunen. Zij zijn immers verantwoordelijk voor bijvoorbeeld de energietoeslag, die met 1300 euro vaak hoger is dan het maandinkomen van iemand die er recht op heeft. En hoewel we merken dat gemeenten, wethouders en ambtenaren hun stinkende best doen om deze groep te bereiken en te ondersteunen, lopen ze tegen de grenzen van hun mogelijkheden aan. Ze moeten contact leggen met een groep die ze deels niet kennen en die zelf de weg naar de gemeente niet kent. En daarmee kan het gebeuren dat één op de vijf mensen die recht hebben op de energietoeslag (en deze op basis van de berekeningen ook echt nodig hebben), deze toeslag nog niet heeft aangevraagd.
Tegelijkertijd zien we dat ook mensen die tot de middeninkomens behoren, moeite hebben met rondkomen. Bij deze groep is meer budgettaire ruimte om te bezuinigen – deels ook omdat deze groep al langere tijd niet maandelijks wordt geconfronteerd met de vraag hoe zij moet rondkomen. Ze zien de energierekening ook stijgen en hebben geen recht op toeslagen en moeten daarom ook snijden in de kosten. Wat we wel zien, is dat voor veel van de middeninkomens het aandeel vaste lasten in de totale uitgaven aanmerkelijk lager ligt dan bij mensen die met een lager inkomen moeten rondkomen. Zien we bij die laatste groepen geregeld dat 70 procent van het inkomen opgaat aan maandelijks terugkerende uitgaven op het gebied wonen, zorg en energie, bij veel middengroepen ligt dat percentage 15 tot 20 procent lager. Dat geeft deze groepen ook meer ruimte om zelf met gerichte keuzes te sturen op het beschikbare budget. Voor deze groep helpen budgettips dan ook vaak wel, en een deel van hen heeft ook een financiële buffer die kan worden aangesproken. Maar ook deze groep ervaart de stress van het duurder geworden leven. Drie op de tien huishoudens geeft aan betalingsherinneringen te ontvangen, en 21 procent heeft een betalingsregeling getroffen. En 10 procent geeft aan een voorschot op het salaris te hebben gevraagd om rekeningen te kunnen betalen.4
Ook mensen die tot de middeninkomens behoren, hebben moeite met rondkomen
Ook op andere terreinen zien we dat mensen op allerlei manieren proberen de eindjes aan elkaar te knopen. Opvallend is dat er in toenemende mate geld wordt geleend bij familie en vrienden. Eind 2022 zegt 9 procent van de huishoudens een lening bij familie of vrienden te hebben; in 2018 was dat nog 6 procent. En van de mensen met betalingsachterstanden leent maar liefst 20 procent bij familie en vrienden. Die laatste cijfers zien we niet terug in de officiële statistieken op het gebied van schulden en betalingsachterstanden, maar geven wel nadere inkleuring aan de keuzes die mensen met financiële stress kunnen maken.
Koopkrachtpakketten en een duurder wordend leven
Grote groepen in de samenleving worstelen dus met het duurder geworden leven, ieder op zijn eigen manier. Tegelijkertijd is daarmee een schuldencrisis niet onvermijdelijk. Het koopkrachtpakket dat de regering op Prinsjesdag presenteerde is significant, en we zien dat vooral de laagste inkomens daarvan profiteren. Overigens past daar één belangrijke kanttekening bij. Ook vóór 2022 kampte een aantal groepen met een huishoudboekje dat niet sluitend te krijgen was: er waren structurele tekorten bij gezinnen in de bijstand met oudere kinderen, jongeren die tegen het minimumjeugdloon werken, en werknemers die het minimumloon verdienen en tegelijkertijd hoge ziektekosten hebben of een hoge huur. De in het regeerakkoord voorziene verhoging van het minimumloon en uitkeringen van 7,5 procent moest daaraan tegemoetkomen. Dat is ondertussen verhoogd. Komend jaar stijgt het minimumloon – en daaraan gekoppeld de uitkeringen – met tien procent, maar dat zorgt er alleen voor dat de gevolgen van de inflatie over 2022 gedekt worden. Het onderliggende structurele probleem blijft bestaan. In dat licht is het niet vreemd dat de voedselbank een stijging van 40 procent verwacht van het aantal mensen dat een beroep op zijn diensten zal doen.
‘We worden collectief armer’, constateerde minister Kaag onlangs, en voor veel mensen krijgt ze gelijk
Tegelijkertijd is ook het koopkrachtpakket niet in staat om voor iedereen de koopkrachtdaling van dit jaar teniet te doen. ‘We worden collectief armer’, constateerde minister Kaag onlangs, en voor veel mensen krijgt ze gelijk.
Deze groep wordt in 2023 mede door het energieplafond gedeeltelijk gecompenseerd voor de gestegen kosten van het leven, maar zal voor een deel ook wat aan het uitgavenpatroon moeten doen. Dat kan in veel gevallen, maar vraagt soms ook even de tijd en ruimte om patronen aan te passen en verplichtingen op te zeggen. Het zal er daarom ook op aankomen dat de samenleving in bredere zin die ademruimte geeft en organiseert. Tijdens de coronacrisis zagen we dat veel partijen, ook incassobureaus en deurwaarders, daartoe bereid waren. Maar of de coronasolidariteit haar equivalent in een inflatiesolidariteit zal hebben, moet de tijd echt uitwijzen. Solidariteit laat zich slecht verplichtend organiseren, maar het zou goed zijn wanneer er vanuit politiek en maatschappij meer in gezamenlijkheid werd gedacht over wat verschillende partners kunnen doen. Van goed werkgeverschap met oog voor financiële problemen op de werkvloer, via iets meer flexibiliteit bij het treffen van betalingsregelingen, naar extra inzet van vrijwilligers en extra pogingen om mensen zelf hun financiën goed te laten organiseren: het leven weer betaalbaar maken, dat doen we uiteindelijk met elkaar.
Artikel in het kort:
- Het idee dat schulden in de eerste plaats het gevolg zijn van overconsumptie en daarmee primair een individueel probleem, heeft plaatsgemaakt voor een maatschappelijk georiënteerde benadering van schulden
- Eén op de vijf mensen die recht hebben op de energietoeslag (en deze op basis van de berekeningen ook echt nodig hebben), heeft deze toeslag nog niet aangevraagd
- Ook middeninkomens ervaren een rondkomcrisis; het koopkrachtpakket is niet in staat om voor iedereen de koopkrachtdaling van dit jaar teniet te doen
- We moeten als samenleving ademruimte organiseren om noodzakelijke aanpassingen in het uitgavenpatroon mogelijk te maken
Noten
- 1.Cora van Horssen en Marjan Verberk-de Kruik, ‘Rapport Tweede coronapeiling. Huishoudens niet voorbereid op crisis (2020)’, website Nibud. Zie https://www.nibud.nl/onderzoeksrapporten/tweedecoronapeiling-huishoudens-niet-voorbereid-opcrisis-2020/
- 2.Anna van der Schors, Céline Crijnen en Gea Schonewille, Geldzaken in de praktijk 2018-2019. Nibud, april 2019.
- 3.René Schulenberg en Marente Vlekke, Stresstest kosten van levensonderhoud. Den Haag: Centraal Planbureau, juni 2022.
- 4.Annette Groen, Cora van Horssen en Nouschka Veerman, Rondkomen en be. Ervaringen van Nederlandse huishoudens in onzekere tijden. Utrecht: Nibud, 2022.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.