Zijn gelijke kansen voldoende voor een rechtvaardige samenleving?
Samenvatting
De dominantie van het denken in gelijke kansen is terug te voeren op de filosoof John Rawls, die eerst door sociaaldemocraten en later door liberalen werd omarmd. In het onderwijs pakt deze nobele doelstelling echter niet goed uit, omdat praktijkgerichte leerlingen te veel aan hun lot worden overgelaten en onvoldoende worden gewaardeerd. Eerder dan het wegnemen van formele belemmeringen om ‘hogerop’ te komen, is een cultuurverandering nodig, die de inbreng van vakmensen ook elders in de samenleving op waarde schat.
In de politieke discussie, onder andere over het onderwijs, zien we dat het begrip ‘gelijke kansen’ vaak als een na te streven doelstelling wordt gebruikt. Zo op het eerste gezicht lijkt het een doelstelling waar niets mis mee is. Maar is ze ook voldoende voor een rechtvaardige samenleving? Daarbij is het van belang om eerst eens na te gaan waar dit begrip vandaan komt. In de tweede plaats moeten we ons de volgende vraag stellen: gelijke kansen waarop? Op geluk, welvaart, rijkdom, toegang tot onderwijs? Als we het hebben over gelijke kansen, moeten we in ieder geval duidelijk maken waarop iemand een gelijke kans moet hebben. Daarna moeten we het hebben over de rol die onderwijs hierin kan en mag spelen, en over de vraag of dat voldoende is. En om maar direct een antwoord te geven: deze bijdrage zal de stelling onderbouwen dat het bieden van gelijke kansen noodzakelijk is, maar onvoldoende voor een opbouw van een rechtvaardige samenleving.
Herkomst
In zijn boek A theory of justice komt de Amerikaanse filosoof John Rawls (1921-2002) met een gedachte-experiment.1 In 1971 meende hij dat er geen heldere theorie was die duidelijk kon maken hoe je tot een rechtvaardige verdeling zou kunnen komen. Ja, er was het zogenoemde utilisme: het grootst mogelijke nut voor de grootst mogelijke groep. Op die theorie was echter veel af te dingen; dat was door velen ook gedaan, maar dit had nog niet geleid tot één allesomvattende theorie. Hij stelde zich ten doel om die theorie te ontwikkelen.
Rawls begon zijn theorie bij een van de grootste kritiekpunten op het utilisme: het hield geen rekening met onvervreemdbare grondrechten. Daar bouwde hij op voort. Als we nu aan iemand vragen wat hij een rechtvaardige verdeling vindt, kan de ondervraagde nooit helemaal afzien van zijn huidige situatie. Dat zorgt ervoor dat we nooit een eensluidend antwoord weten te vinden op de vraag wat rechtvaardig is. Daarom introduceert hij de zogenoemde sluier van onwetendheid. Dat gaat als volgt: als we nu eens aan iedereen zouden vragen wat hij het belangrijkst vindt, waarbij helemaal moet worden afgezien van het huidige inkomen, van opleiding, gezondheid, samenlevingsvorm, land en ga zo maar door, wat is dat belangrijkste dan? Volgens Rawls zal iedereen – als die maar lang genoeg nadenkt – antwoorden: gelijke kansen en gelijke toegang tot basisvrijheden. Niemand zal tot een ander antwoord komen als hij echt eerlijk is.
Daarna komt Rawls met het zogenoemde verschilprincipe. Mensen worden met diverse talenten geboren. Daar heeft niemand invloed op gehad bij zijn geboorte. Het verschil in talenten zorgt ervoor dat mensen later meer of minder welvaart in hun leven zullen hebben. Rawls misgunt de rijken hun mooie positie niet. Maar, zegt hij, als het op een herverdeling aankomt, moet de minst bevoorrechte er altijd voordeel van hebben. Anders is het niet rechtvaardig. Dus als een rijke ondernemer veel geld verdient, is dat geen probleem zolang hij zijn medewerkers ook laat meeprofiteren. En als dat niet binnen de onderneming gebeurt, dan moet een overheid dat maar doen. En hiermee was de onderbouwing van de progressieve inkomstenbelasting gegeven.
Rawls hinkte op twee gedachten. Aan de ene kant bepleitte hij gelijke kansen, maar hij onderkende dat dit niet alles zou kunnen oplossen. Om dan toch een rechtvaardige samenleving te kunnen scheppen, stimuleerde hij de opbouw van de verzorgingsstaat met zijn progressieve belastingstelsel.
Vanaf de jaren tachtig moest niet de overheid zorgen voor een betere inkomensverdeling, maar burgers zelf
Van verzorgingsstaat naar gelijke kansen
De gedachten van Rawls hebben een ingang gevonden in het publieke debat. Zeker in de jaren zeventig beoogde de politiek invulling te geven aan dit begrip. Het motto van het kabinet-Den Uyl – spreiding van kennis, macht en inkomen – was daar een duidelijk voorbeeld van. Daarmee werd een nadrukkelijke rol bij de overheid neergelegd: zij moest zorgen voor een gelijkere verdeling van inkomens en macht.
Daar kwam in de jaren tachtig verandering in. Niet de overheid moest zorgen voor een betere inkomensverdeling; nee, burgers moesten daar zelf voor zorgen. Nivellering maakte plaats voor gelijke kansen. Ofschoon het in eerste instantie een begrip uit de sociaaldemocratie leek te zijn, werd het steeds meer een thema vanuit het liberale denken.2 Zolang de overheid maar zou zorgen voor een gelijke toegang tot publieke instituties zoals onderwijs, was het aan de burger zelf om deze gelijke kansen om te zetten in een welvarend leven. Mocht de burger deze kansen niet grijpen, dan was het zijn eigen schuld. Werd Rawls dus eerst gezien als de man van de filosofische onderbouwing van de verzorgingsstaat, later werd hij gekaapt door de klassiek-liberale voorvechters van de individuele verantwoordelijkheid.
Vanuit vele onderzoeken was duidelijk geworden dat onderwijs bij uitstek kon zorgen voor een goede start op de arbeidsmarkt.3 In een meritocratische samenleving zoals Nederland – eigenlijk het hele Westen – is het hebben van diploma’s een voorwaarde voor het stijgen op de maatschappelijke ladder. Deze ontwikkeling is in de afgelopen jaren eerder toedan afgenomen.4 Daarom is de nadruk op gelijke kansen in het onderwijs van groot belang. En terecht.
Mondige ouders krijgen hun kinderen makkelijker op het algemeen vormend onderwijs dan ouders die minder mondig zijn
Pakt het allemaal goed uit?
Maar als we kijken naar de huidige praktijk, moeten we ons de vraag stellen of alle maatregelen ter bevordering van de gelijke kansen het beoogde effect behalen. Om daar een antwoord op te kunnen geven, is het goed om enkele mogelijke belemmeringen voor gelijke kansen in het onderwijs te bezien.
Uit onderzoek is gebleken dat veel docenten in het primair onderwijs de thuissituatie meenemen bij hun advisering voor het vervolgonderwijs.5 Mondige ouders krijgen hun kinderen makkelijker op het algemeen vormend onderwijs dan ouders die minder mondig zijn. Vaak zijn mondigere ouders hoger opgeleid. Dat ontneemt sommige kinderen – vooral die van lager opgeleide ouders – de mogelijkheid om al vanaf hun twaalfde jaar naar het algemeen vormend onderwijs te gaan, zoals havo en vwo. Om die beperking van mogelijkheden tegen te gaan is de uitkomst van de eindtoets – vaak de Cito-toets – doorslaggevender geworden voor de toelating tot het voortgezet onderwijs.
Leerlingen vanuit het vmbo mogen zelf bepalen op welk niveau ze hun mbo-opleiding gaan doen. Voorheen was het de school die het niveau bepaalde, nu is het de student zelf die hierover mag besluiten. Het is aan de scholen om hun aanstaande studenten goed te adviseren over het instapniveau. Dat geldt trouwens ook voor de onbelemmerde instroom van vmbo-t(l) naar het havo, waar vroeger de school eisen kon stellen aan de behaalde resultaten op het vmbo. Gemiddeld een 7 op de eindlijst was een gangbare eis, maar die eis mogen scholen sinds 2020 niet meer stellen.
Dit is een selectie van een groot aantal maatregelen die door de Gelijke Kansen Alliantie zijn geïnitieerd.6 En al deze maatregelen dragen op een of andere manier bij aan het scheppen van gelijke kansen voor jongeren. Natuurlijk, aan sommige maatregelen zitten ook rauwe kantjes. Onbedoelde effecten, die weer nieuwe problemen opleveren. Niet alle ouders en leerlingen zijn in staat om hun eigen kunnen goed in te schatten. Soms schatten ze zichzelf te laag in, en dan hebben de voornoemde maatregelen een positief effect. Soms schatten ze zichzelf te hoog in, en dan hebben we een groter probleem. Leerlingen en studenten die stranden op hun eigen gekozen opleiding. Met alle frustraties van dien, vooral voor de leerling …
Bereiken we ons doel?
Naast het onderkennen van deze ‘nevenschade’ moeten we echter ook de vraag onder ogen zien of al deze maatregelen het werkelijke probleem oplossen, namelijk het gebrek aan gelijke kansen voor jonge mensen. Of is voor de oplossing daarvan wellicht iets anders nodig dan het wegnemen van institutionele belemmeringen voor doorstroming naar een vervolgopleiding, zoals hiervoor genoemd? Want zorgt dat er nu voor dat deze mensen ook vóélen dat ze gelijke kansen hebben in de samenleving? Dat ze gelijkwaardig worden behandeld en bejegend? Ik durf te beweren dat dit niet het geval is en dat door de voornoemde maatregelen de samenleving met nog minder respect naar mensen met een praktische opleiding kijkt.
Ik zal proberen dat uit te leggen. Alle genoemde maatregelen halen de institutionele belemmeringen weg voor een doorstroming naar een hogere opleiding. Het gevolg is dat de verantwoordelijkheid nu volledig bij de leerling zelf ligt. Hij is de regisseur van zijn eigen onderwijsloopbaan. Als hij niet slaagt in zijn opleiding, dan ligt dat uitsluitend aan hem: ofwel hij was niet intelligent genoeg om de opleiding te doen, ofwel hij had onvoldoende discipline. Dus als je geen hbo-opleiding hebt afgerond, dan is er maar één persoon aan wie dat ligt, en dat is de persoon zelf. Zo redeneert de samenleving. Ongenadig hard.
De meeste lezers zullen zeggen dat ze dit niet (zullen) doen. Maar als we enkele controlevragen stellen, zal blijken dat iedereen hier op een of andere manier aan bijdraagt. Hoeveel mensen uit uw vriendenkring hebben een mbo-diploma als hoogst genoten opleiding? Hoeveel mensen met een mbo-diploma maken deel uit van de besturen van politieke partijen, vakbonden, werkgeversorganisaties en sportverenigingen of andere vrijwilligersorganisaties? Hoe reageren we als een van onze (klein)kinderen het advies krijgt om naar het vmbo te gaan, in plaats van naar het havo of het vwo?
Gelijke kansen in het onderwijs zijn belangrijk, maar lang niet voldoende. Sterker nog: hierdoor wordt de noodzaak voor een flankerend beleid alleen maar groter. Bijvoorbeeld een betere waardering voor mensen met een praktijkgerichte opleiding. De (over)waardering van op theorie gerichte diploma’s zal plaats moeten maken voor een even grote waardering voor praktijkgerichte vaardigheden. Dat zit in beloning, maar vooral ook in bejegening. Uiteindelijk gaat het om een cultuur- en mentaliteitsverandering in de samenleving. De Lissabondoelstelling van minimaal vijftig procent hbo+-opgeleiden in een samenleving zal aangepast moeten worden. Deze laat zien dat we op het verkeerde spoor zitten.
Eigenlijk komen we weer terug bij Rawls. Met alleen een gelijkekansenbeleid komen we er niet; we moeten ook een solide en rechtvaardige verzorgingsstaat opbouwen, willen we kunnen spreken van een rechtvaardige samenleving.
Hoeveel vrienden uit uw vriendenkring hebben een mbo-opleiding als hoogst genoten opleiding?
Geuzen
Maar er is nog een ander probleem. Over leerlingen die naar het vmbo gaan, zeggen we dat ze liever met hun handen werken dan met hun hoofd. Of dat ze minder in de boeken willen zitten. Met die opmerking proberen we een positieve waarde te geven aan het werk dat ze doen, maar tegelijkertijd zetten we hen daarmee heel hard op een plaats. Door hun onderwijs vooral praktijkgericht te laten zijn, lijkt het ons te legitimeren om hen ook minder bestuurlijke activiteiten te laten doen.7 Of om op een andere manier met hun inbreng om te gaan.
‘N’ayez pas peur Madame, ce ne sont là que des gueux’, zei Charles de Berlaymont tegen Margaretha van Parma toen de lage edelen in 1566 hun Smeekschrift der Edelen aanboden aan haar als landvoogdes.8 Daarmee werden ze als nietsbetekenend weggezet. Het was de voorbode van de Tachtigjarige Oorlog, en we weten hoe die uiteindelijk voor de gevestigde orde is afgelopen. Als wij op die manier omgaan met de inbreng van anderen dan hbo+-opgeleide mensen, moeten we niet vreemd opkijken als ze op een bepaald moment met hun voeten gaan stemmen. Dan ligt het aan niemand anders dan aan onszelf.
Artikel in het kort:
- Het – op zich nobele – denken in gelijke kansen voert terug op John Rawls, die hiermee een rechtvaardige samenleving beoogde
- Aanvankelijk was vanuit de sociaaldemocratie de overheid aan zet, later werden vanuit het liberalisme individuen zelf verantwoordelijk gehouden om de geboden gelijke kansen te benutten
- In de praktijk pakt het gelijkekansenbeleid echter niet goed uit: mondige ouders krijgen meer voor elkaar dan minder mondige, en leerlingen moeten tot hun frustratie een te ‘hoog’ niveau afbreken
- Voor een rechtvaardige samenleving is daarom een cultuuromslag nodig: in plaats van op gelijke kansen kunnen we beter inzetten op gelijke waardering van mensen met praktijkgerichte talenten
Noten
- 1.John Rawls, A theory of justice. Cambridge: Harvard University Press, 1971.
- 2.Illustratief is de bijdrage van Gerrit Zalm als politiek leider in 2002 aan de algemene politieke beschouwingen, waarin hij zich nadrukkelijk als een aanhanger van het denken van John Rawls manifesteerde.
- 3.Zie de vele OESO-rapporten over dit onderwerp.
- 4.Mark Bovens en Anchrit Wille, Diplomademocratie. Over de spanning tussen meritocratie en democratie. Amsterdam: Bert Bakker, 2011; Michael J. Sandel, De tirannie van verdienste. Over de toekomst van de democratie. Utrecht: Ten Have, 2020.
- 5.Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De overstap van po naar vo. Handreiking schooladvisering. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2020, p. 33. De auteurs wijzen met name op de verwachtingen die docenten hebben van hun leerlingen en die op een of andere manier een rol spelen bij het bepalen van het advies. Hogere verwachtingen leiden tot hogere prestaties, lagere verwachtingen daarentegen juist tot lagere. Het geheel van de invloed van verwachtingen op prestaties wordt geduid met het zogeheten Pygmalion-effect (zie hoofdstuk 3).
- 6.De Gelijke Kansen Alliantie is een samenwerkingsverband van gemeenten, scholen en maatschappelijke organisaties die zich samen met het Ministerie van OCW inzetten om de kansengelijkheid te bevorderen (zie www.gelijke-kansen.nl).
- 7.Het onderzoek van Bovens en Wille (zie noot 4) heeft duidelijk blootgelegd dat mensen met minimaal een hbo-opleiding oververtegenwoordigd zijn in besturen van gemeenten, provincies en maatschappelijke organisaties.
- 8.‘Wees niet bang mevrouw, het zijn slechts bedelaars.’
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.

