Nieuwe uitdagingen vragen om nieuwe uitgangspunten
Samenvatting
In navolging van Trees van Montfoort pleit Yannick Lataster ervoor het begrip ‘rentmeesterschap’ te vervangen. Dit begrip gaat er te veel van uit dat de mens boven de andere schepselen is gesteld en de schepping economisch kan exploiteren. Maar Lataster gaat nog een stap verder: ook de andere christendemocratische begrippen – publieke gerechtigheid, solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid – zijn enkel gebaseerd op intermenselijke relaties en verdienen aanvulling of vervanging.
In het vorige nummer van CDV stond ruimtelijke ordening centraal.1 Een vraagstuk dat steeds urgenter wordt met het toenemende aantal claims op ‘dat hele kleine stukje aarde’. Maar ook een vraagstuk dat past binnen een bredere verzameling aan vraagstukken. Denk daarbij aan klimaatverandering, biodiversiteit en stikstof, zaken die met elkaar gemeenschappelijk hebben dat zij in de kern draaien om de verhouding tussen de mens en zijn omgeving. In de beantwoording van de hoofdvraag in het betreffende CDV-nummer kwamen de verschillende auteurs hier ook steeds weer op uit. De kern wordt dus breed onderkend, en daarmee is er een basis om over oplossingen na te denken. Bij die oplossingen valt het echter op dat door de meeste auteurs toch weer teruggegrepen wordt op ‘oude’ concepten. Nu hoeft daar – begrijp me niet verkeerd – helemaal niets mis mee te zijn; het feit dat ze ‘oud’ genoemd kunnen worden, betekent dat ze hun waarde hebben bewezen. Als deze oude concepten echter onvoldoende aansluiten bij de huidige vraagstukken, zijn ze eerder tot last dan tot lust. In deze bijdrage zal ik betogen dat ze inderdaad tot last zijn, en zal ik een aanzet doen om te komen tot nieuwe concepten.
Meervoudige waardigheid
Waar te beginnen? Voor mij wordt het fundament voor christendemocratisch denken gevormd door het christendemocratische mensbeeld. In de notitie Mens, waar ben je? wordt dit mensbeeld geschetst aan de hand van vier aspecten: de mens als geroepen, relationeel, maatschappelijk en kwetsbaar wezen.2 Dat maakt dat de mens bovenal een relationeel wezen is. Alle vier de aspecten hebben tenslotte betrekking op verschillende relaties (met God, met de medemens en met de verzameling medemensen) of op de kwetsbaarheid van de relatie. Wat opvalt is dat de notitie spreekt van de relatie van de mens met zijn schepper en de relatie van de mens met andere mensen, maar niet over de relatie tussen de mens en ‘de omgeving’. Die relatie lijkt niet te bestaan of is op z’n minst niet relevant. Het is een gemis dat ik enkel kan verklaren op basis van de nadruk die gelegd wordt op de notie dat de mens de kroon is op de schepping (Genesis) en dus verheven zou zijn ten opzichte van de omgeving – een notie die ook ten grondslag ligt aan het concept ‘rentmeesterschap’.
In haar kritiek op het concept rentmeesterschap laat Trees van Montfoort overtuigend zien dat er in de rest van de Bijbel veel meer belang en zeggenschap wordt toegekend aan de omgeving van de mens.3 De notie van verhevenheid lijkt dan ook misplaatst. Het is voor Van Montfoort een reden om afscheid te nemen van het concept rentmeesterschap.
Maar niet alleen in de Bijbel wordt het belang van de omgeving onderkend, ook de pauselijke encycliek Laudato Si’ refereert aan het belang en zelfs aan de gelijkwaardigheid van de omgeving en de mens. Er staat dat ‘ieder schepsel een functie heeft en geen enkel overbodig is’,4 en dat ecosystemen ‘een intrinsieke waarde hebben’, onafhankelijk van ons gebruik ervan.5 Deze uitspraken worden nader geduid met het aanhalen van de heilige Thomas van Aquino. Volgens hem heeft de ‘eerste agens’ gewild ‘dat “wat aan ieder ding ontbreekt, door de andere dingen wordt aangevuld om de goddelijke goedheid te vertegenwoordigen”, omdat “zijn goedheid niet voldoende door één schepsel kan worden vertegenwoordigd”’.6 De enige logische gevolgtrekking hieruit is dat als de mens intrinsieke waardigheid bezit, de omgeving die ook bezit, omdat zij alleen dan samen Gods goedheid kunnen vertegenwoordigen.
Geen enkel schepsel kan ooit tot het eigendom van een ander schepsel of van de mensheid gerekend worden
Deze intrinsieke waardigheid van de omgeving betekent dat zij intrinsieke waarde heeft die onafhankelijk is van productievermogen, esthetische kwaliteit of enig andere gebruikswaarde vanuit menselijk perspectief. Ook volgt hieruit dat geen enkel schepsel ooit tot het eigendom van een ander schepsel, en dus ook niet van de mensheid, gerekend kan worden. Zoals ook al gesteld wordt: ‘Verkoop van land mag terugkoop niet uitsluiten, want het land behoort aan Mij: gij zijt er vreemdelingen en gasten’ (Leviticus 25: 23). Wij zijn dus geen eigenaren! Deze afwijzing van de eigendomsrelatie tussen de verschillende schepselen onderling betekent een extra ‘bevestiging’ van ieders intrinsieke waardigheid. Hoewel de mens, toegerust met liefde en verstand (een gegeven dat allang niet meer uitsluitend voor de menselijke soort geldt), geroepen is een verantwoordelijkheid voor de schepping te dragen, kan hij dat dus niet doen vanuit een eigendomsverhouding. Deze verantwoordelijkheid kan alleen gestalte krijgen als er recht gedaan wordt aan ieders intrinsieke waardigheid. Het negeren van deze waardigheden is het negeren van Gods genade.
Daarmee is, in aanvulling op het betoog van Trees van Montfoort, nog een reden gegeven om afscheid te nemen van het concept rentmeesterschap, aangezien de waardigheid van de omgeving niet in overeenstemming te brengen is met de economische exploitatie die rentmeesterschap veronderstelt. Als concept voldoet het dus niet om de relatie tussen mens en de omgeving te definiëren.
De wetenschap voorop?!
Als we in het christendemocratische mensbeeld de relatie tussen de mens en de omgeving een plek geven, zoals hiervoor betoogd, dan betekent dat niet alleen dat het concept rentmeesterschap onbruikbaar is, maar ook dat die ándere concepten die als uitgangspunten van de christendemocratie zijn geformuleerd – te weten publieke gerechtigheid, solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid – op z’n minst gebrekkig zijn, omdat ook deze enkel gebaseerd zijn op de relatie tussen mensen. Zo zou publieke gerechtigheid eigenlijk ‘ecologische gerechtigheid’ (gerechtigheid op het niveau van de gehele ecologie) moeten zijn, dient solidariteit veel breder uitgelegd te worden, en wordt gespreide verantwoordelijkheid een onmogelijkheid omdat we (vooralsnog) niet in staat zijn om verantwoordelijkheid met andere soorten te delen. We hebben nieuwe woorden en concepten nodig om de aard en inhoud van deze relatie te beschrijven en die te vertalen naar de praktijk. Een van de denkers die ons daarbij kan helpen is de Franse filosoof Bruno Latour.
De relevantie van Latour is gelegen in zijn mens- en wereldbeeld dat, net als dat van de christendemocratie, relationeel van aard is. Met zijn actor-netwerktheorie (actor-network theory; ANT) heeft Latour een eigen benadering gepresenteerd van relationaliteit. Hij breidt deze uit naar non-human entities,7 vergelijkbaar met de beweging die ook ik probeer te maken om recht te doen aan de intrinsieke waardigheid van alle schepselen. In zijn vertaling van deze relationaliteit naar de praktijk komt Latour uit bij het ‘parlement der dingen’,8 een concept waarin hij de intrinsieke waardigheid ook beschouwt als het hebben van een belang waarmee rekening gehouden moet worden, en waarin hij dit verbindt met het parlement als de plek waar verschillende belangen op een vreedzame wijze afgewogen kunnen worden. No taxation without representation, maar dan anders. In de praktijk zou dit parlement vorm moeten krijgen door de wetenschap als vertegenwoordiger van al het non-humane te erkennen en haar een positie te geven in het debat én in de besluitvorming – een suggestie die, hoe intrigerend ook, al snel zou stranden in praktische onmogelijkheden en ons daarom niet direct verder helpt.
Wat wel helpt is de doorvertaling van dit concept in zijn latere werk. Hierin spreekt hij over het concept ‘levensterrein’ (al wat nodig is om te kunnen leven) en over de opdracht aan ‘aardbewoners’ (een nieuwe term voor alle humane en non-humane entiteiten) om te ontdekken hoe zij voor hun voortbestaan afhankelijk zijn van andere aardbewoners en waar deze aardbewoners op hun beurt weer van afhankelijk zijn.9 De wetenschap wordt hiermee niet langer met de onmogelijke taak opgezadeld om al het nonhumane te vertegenwoordigen, maar met de verantwoordelijkheid belast om de grenzen aan te geven waarbinnen alle aardbewoners kunnen voortbestaan. Het zijn deze grenzen waaraan het handelen van de mens (lees: het vormgeven van de relatie van de mens met de omgeving) is gebonden. Daarmee is een uitgangspunt geformuleerd dat niet langer gekoppeld is aan de notie dat de mens de kroon op de schepping is, maar aan de waardigheid van heel de schepping. Dit uitgangspunt kan ons helpen in het formuleren van nieuwe concepten in de christendemocratische denktraditie.
Naastenzorg
In het eerder aangehaalde artikel draagt Trees van Montfoort als nieuw concept ‘co-existentie’ aan: co-existentie, als samenleven en samenwerken, zou het concept rentmeesterschap moeten vervangen. Zelf ben ik van mening dat er voorlopig eerst nog een ander concept nodig is. De wetenschap laat namelijk zien dat veel van de vraagstukken voortkomen uit een ernstig verstoorde balans in de omgeving (in de atmosfeer, de bodem, enzovoort). Deze verstoorde balans is, zeker op den duur, slecht voor de mens, maar voor veel andere schepselen is ze nu al desastreus. Daardoor is er geen sprake van een gelijkwaardige startpositie om als mensen en niet-mensen samen te werken. Aangezien wij als mensen schuld dragen voor deze verstoorde balans, is er hier een taak voor ons weggelegd. Wij moeten ervoor zorgen dat de balans wordt hersteld door zorg te dragen voor onze medeschepselen, die we vanwege hun gelijkwaardigheid beter onze ‘naasten’ kunnen noemen. Onze houding moet er daarom een zijn van naastenzorg, in de breedste zin van het woord. Laat dat het concept zijn waarmee we onze relatie met de omgeving vormgeven.
Onze medeschepselen kunnen we vanwege hun gelijkwaardigheid beter onze ‘naasten’ noemen
Noten
- 1.Jan Jacob van Dijk, Marc Janssens en Jan Prij (red.), Gedeelde ruimte (CDV Herfst 2021). Amsterdam: Boom, 2021.
- 2.T.O.F. van Prooijen, Mens, waar ben je? Een verkenning van het christendemocratische mensbeeld. Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, december 2011.
- 3.Trees van Montfoort, ‘De ruimte delen met medeschepselen’, Christen Democratische Verkenningen 41 (2021), nr. 3, pp. 50-53.
- 4.Paus Franciscus, Laudato Si’ / Wees geprezen. Over de zorg voor het gemeenschappelijke huis. Vaticaanstad/Poeldijk: Libreria Editrice Vaticana/Stg. InterKerk, 2015, 2.IV.84.
- 5.Franciscus 2015, 4.I.140.
- 6.Franciscus 2015, 2.IV.86.
- 7.Bruno Latour, Reassembling the social. An introduction to actor-network-theory. Oxford: Oxford University Press, 2005.
- 8.Bruno Latour, Wij zijn nooit modern geweest. Pleidooi voor een symmetrische antropologie. Amsterdam: Van Gennep, 1994.
- 9.Bruno Latour, Waar kunnen we landen? Politieke oriëntatie in het Nieuwe Klimaatregime. Amsterdam: Octavo, 2018.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.