Naar een leefomgeving die met de natuur meebeweegt
Samenvatting
Om de grote uitdagingen wat betreft de ruimtelijke ordening in Nederland aan te gaan, zal het roer om moeten, stelt Jannemarie de Jonge, Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving. ‘Als we doen wat we altijd deden, krijgen we de problemen die we daardoor kregen. We zullen veel meer met de natuur moeten meebewegen dan tegen de natuur ingaan. En we moeten af van de functiescheiding uit de vorige eeuw.’ Wonen, werken, energie opwekken, boeren en recreëren: het kan vaak samen op dezelfde plek. Maar dat moet dan wel volgens een aantal principes.
Vorig jaar is landschapsarchitect Jannemarie de Jonge (1961) toegetreden tot het College van Rijksadviseurs. Samen met de nieuwe Rijksbouwmeester Francesco Veenstra en stedenbouwkundige Wouter Veldhuis adviseert zij de regering over de inrichting van de fysieke leefomgeving, een functie die in het oog springt vanwege de talloze uitdagingen. Want hoe moeten we het complexe vraagstuk aanvliegen van de vele aanspraken op de beperkte ruimte in Nederland? Water, landbouw, verkeer, recreëren, hernieuwbare energie, wonen, bedrijven en natuur: allemaal maken ze aanspraak op de fysieke leefomgeving in Nederland, en voor we het weten wordt de taart verdeeld zonder dat er goed is nagedacht over de manier waarop en de principes van waaruit we dit willen doen. Om die reden is het van belang hierover na te denken vóórdat de spade in de grond gaat, benadrukt De Jonge. ‘Zoals Einstein al zei: we kunnen de problemen niet oplossen vanuit hetzelfde denken als waarmee we ze hebben gecreëerd. We zullen dus naar een totaal nieuwe benadering moeten gaan en het oude paradigma achter ons moeten laten. Anders raken we in dit complexe vraagstuk hopeloos verstrikt.’

Jannemarie de Jonge
Interview in het kort:
- In de vorige eeuw scheidden we functies, zoals wonen en werken. Nu moeten we toe naar een multifunctioneel gebruik van de beschikbare ruimte
- Deze ruimte-inrichting moet sociaal rechtvaardig, economisch doelmatig en ecologisch duurzaam zijn. Ze is dus niet alleen voor rijken, sluit aan bij bestaande voorzieningen en volgt de natuur
- Een nieuwe minister van Leefomgeving dient een sterke coördinerende rol te krijgen, waarbij sommige decentralisaties opnieuw tegen het licht gehouden moeten worden
- Ook is een cultuurverandering nodig: we moeten vanuit een langetermijnperspectief nu het juiste doen, zonder dat dit in de toekomst onomkeerbaar is
Wat is het oude paradigma en waar moeten we naartoe?
‘In de vorige eeuw hebben we onze fysieke leefomgeving ingericht vanuit de gedachte van functiescheiding: wonen deden we hier, werken daar, het verkeer zat ertussenin, en dan had je ook nog natuur en landbouw. Alles was in compartimenten verdeeld. Dat had ook een logische achtergrond. De industriële revolutie had veel mogelijk gemaakt maar zorgde voor een werkomgeving die vervuilde en ziek maakte. Te midden van de fabrieken wilde je niet wonen en dus zorgde de overheid, maar ook bedrijven en woningbouwverenigingen, voor aparte plekken waar mensen konden wonen. Dit alles ging gepaard met de gedachte dat de wereld maakbaar was: we konden de natuur en de aarde met behulp van technologische ontwikkelingen bedwingen en richtten ons leven daarnaar in.’
‘Op dit moment staan we voor net zo’n grote omslag als destijds met de industriële revolutie. De aarde blijkt helemaal niet zo maakbaar; we maken haar met ons gedrag eerder kapot. De eerste signalen daarover bereikten ons al via de Club van Rome in de jaren zeventig, maar door de evidente klimaatverandering, overstromingen, COVID-19 en dierziekten als de Q-koorts komen we er nu achter dat we de natuur helemaal niet naar onze hand kunnen zetten. We zullen dus toe moeten naar een manier waarop we ons leven niet tegen de natuur in inrichten; we moeten juist met de natuur meebewegen.’
Hoe kunnen we dat doen?
‘Het grote voordeel is dat we inmiddels op technologisch gebied veel vooruitgang hebben geboekt. Techniek is niet verkeerd, maar je moet die wel goed inzetten. Door onderzoek hebben we enorm veel van de natuur geleerd, en we proberen steeds meer oplossingen te creëren die van de natuur zijn afgekeken, bijvoorbeeld de natuur als kringloop. Het afscheid nemen van functiescheiding hoort daar ook bij. We moeten af van de gedachte dat de economie en de natuur tegengestelde belangen hebben, en veel meer toe naar een kringloopeconomie en multifunctioneel ruimtegebruik.’
Een fietsenmaker verkoopt niet alleen fietsen maar heeft ook een bar waar je speciale koffie kunt drinken
Het is dus niet een kwestie van afwegen van belangen door een stukje van de taart aan de natuur te geven, een stukje aan werken en een stukje aan wonen, maar meer het integreren van belangen?
‘Ja, dat is van wezenlijk belang. Neem de Vinexlocaties. Die zijn eind vorige eeuw nog echt bedacht vanuit een monofunctioneel denken: er wordt enkel gewoond en mensen forenzen naar hun werk. Maar we zien inmiddels dat wonen en werken steeds meer in elkaar worden geschoven; veel werk vindt achter de computer plaats en dat kan prima met wonen gecombineerd worden. Fysieke en virtuele ontmoetingen kunnen steeds meer in elkaar overlopen, wat gevolgen kan hebben voor de manier waarop we onze leefomgeving inrichten.’
Hebben we het er dan slechts over dat we meer thuis zijn gaan werken, of is die nieuwe inrichting van de leefomgeving ook op andere manieren gaande?
‘Dat eerste is zeker een aspect, maar er gebeurt intussen al veel meer. Onder andere in centra van steden en dorpen zijn de veranderingen goed zichtbaar, vooral bij de detailhandel. Een fietsenmaker repareert niet alleen fietsen en verkoopt die, maar beschikt ook over een bar waar je speciale koffie kunt drinken; bovendien hangt er een prikbord met vraag en aanbod van goederen en diensten, waardoor de winkel een ontmoetingsplek voor de buurt wordt. Een ander voorbeeld zie je in de landbouw, waar de multifunctionele aanpak toeneemt. Vroeger werd een boer nog met de nek aangekeken als hij er een minicamping bij deed, en was het een teken dat het niet zo goed ging met het bedrijf. Nu zien steeds meer boeren en boerinnen het voordeel van verbreding: die zorgt voor risicospreiding, en ook voor maatschappelijke meerwaarde. Met coöperaties voor directe verkoop aan consumenten, maar ook met allerlei maatschappelijke initiatieven, zoals Jan Huijgen met zijn Eemlandhoeve in Bunschoten-Spakenburg ontplooit, komt de boer weer midden in de samenleving te staan.’
Zoals het vóór de bio-industrie ook was.
‘Zeker. Boerenbedrijven waren vroeger helemaal verbonden met de samenleving. De boerderij leverde niet alleen melk en voedsel op voor de omgeving; in de winter werden ook de stoelen van de mensen uit het dorp er gevlochten, en op de boerderij werkte een knecht die op school niet goed kon meekomen. Dat hebben we helemaal uit elkaar getrokken, met als gevolg een consument die vervreemd is van voedsel. Een nieuwe verbinding is hard nodig en heel goed mogelijk. Natuurlijk moet het wel bij het bedrijf passen, want er zijn ook boeren die er vooral van houden om op een trekker eenzaam in de verte te staren. Maar wie nu een boerderij aan de stadsrand heeft of vlak bij een kwetsbaar natuurgebied, zal vroeg of laat de vraag onder ogen moeten zien of het bedrijf door kan op de bestaande monofunctionele manier. Je zult je tot je omgeving moeten verhouden, want – om met het rapport van het Adviescollege Stikstofproblematiek te spreken – niet alles kan overal.’1
Deltacommissie
Er zijn nu ook initiatieven, van bijvoorbeeld Natuurrijk Nederland, die landbouwgronden omzetten naar gebieden waar mooie huizen komen te staan midden in de natuur. Is dat een goed voorbeeld van multifunctioneel ruimtegebruik, of komt dat enkel ten goede aan mensen met een flinke beurs?
‘Om dergelijke initiatieven maar ook allerlei plannen van de overheid te beoordelen, moeten ze aan een aantal criteria voldoen. Dat zijn sociale rechtvaardigheid, economische doelmatigheid, ecologische duurzaamheid en culturele identiteit. Als alleen rijke mensen dergelijke huizen kunnen betalen en zo toch een groot deel van de natuur in beslag nemen, is dat niet sociaal rechtvaardig. Maar het is de vraag of het ook economisch doelmatig is. Doelmatigheid vraagt dat je bij nieuwbouw gebruikmaakt van wat er al ligt: huizen bouwen bij een station is bijvoorbeeld beter dan afgelegen in de natuur, omdat er dan ook allerlei wegen aangelegd moeten worden. Ecologische duurzaamheid betekent dat we moeten beseffen dat wij de natuur nodig hebben, en niet andersom. We zullen dan ook veel meer met de natuur moeten meewerken, in plaats van haar te willen bedwingen. Meer judo dan boksen, zullen we maar zeggen.’
Ecologische duurzaamheid doet ons beseffen dat wij de natuur nodig hebben, en niet andersom
Soms gaat bouwen toch tegen de natuur in? We hebben dijken nodig om het water tegen te houden.
‘Dat is inderdaad wat we heel lang hebben gedacht. En natuurlijk hebben we nog steeds dijken nodig waarvan we niet graag zien dat ze doorbreken. Maar inmiddels gaan we ook daar anders met de natuurkracht om. Een voorbeeld vormen de overstroombare gebieden bij rivieren, waarmee we de waterstanden verlagen als dat nodig is, en in tijden van watertekort een opslag hebben. Maar ook bij de zee gaan we uit van het principe “zacht waar het kan en hard waar het moet”. Dat betekent dat we de stranden via zandsuppletie verhogen, waardoor de duinen weer aangroeien. Een ander mooi voorbeeld is de Oesterdam in de Oosterschelde, waar we van de natuur proberen te leren door een soort vooroever te creëren en via het natuurlijke proces van aanzanding meer biodiversiteit krijgen en tegelijk het dijkonderhoud goedkoper wordt. Zo beweeg je als het ware met de natuur mee in plaats van dat je haar tegenwerkt. Dit denken heeft een geweldige impuls gekregen met de Deltacommissie voor de waterveiligheid onder leiding van Cees Veerman, die in 2008 haar rapport Samen werken met water heeft gepresenteerd.’2
De brede stranden zijn dus een voorbeeld van multifunctionaliteit: handig voor de recreant en goed voor de duinaangroei?
‘Absoluut, want duinen zijn nodig voor de veiligheid en zijn prachtige natuur. In brede duinen kijken we zelfs of we de zee niet méér haar gang kunnen laten gaan door haar het duingebied binnen te laten stromen, zoals dit al veel langer gebeurt bij de Slufter op Texel. Ook in dit opzicht kunnen we veel van de natuur leren. Neem de Zandmotor bij Hoek van Holland, waar we bestuderen hoe het zand zich verspreidt. Door de klimaatverandering zal het ophogen van dijken op een gegeven moment niet meer volstaan en moeten we kijken hoe we natuurkracht slim kunnen verbinden aan menselijk vernuft.’
Maar meer ruimte voor de natuur betekent minder ruimte voor de mens, bijvoorbeeld voor woningen in de overloopgebieden voor water.
‘Toch kan er ook hier sprake zijn van multifunctioneel gebruik, mits we maar creatief genoeg zijn. Een mooi voorbeeld is de Noordwaardpolder bij de Biesbosch, waar we eveneens meer ruimte voor de rivier hebben gecreëerd. De bewoners van het gebied wilden er echter graag blijven wonen en bedachten daar zelf een oplossing voor. Ze hebben nu hun boerderijen op terpen gebouwd, een verschijnsel dat we kennen van vroeger. Op die manier kan het gebied toch multifunctioneel worden gebruikt.’
We hebben grachten en beken gedempt en er doorgaande wegen van gemaakt
Gedempte grachten
Is dit een voorbeeld van culturele identiteit, die naast sociale rechtvaardigheid, economische doelmatigheid en ecologische duurzaamheid als criterium bij de ruimtelijke ordening moet worden gebruikt?
‘Ja, we bedoelen daarmee dat je aansluit bij de verschillen die in de loop van de tijd zijn ontstaan. Helaas begint alles steeds meer op elkaar te lijken. Je kunt geen binnenstad ingaan in Europa of je komt dezelfde winkelketens tegen. Dit gaat gepaard met een verlies van identiteit. Identiteit heeft ook te maken met respect voor wat onze voorouders hebben gedaan. De geest van Nederland kenmerkt zich bijvoorbeeld door de omgang met water. Maar wat hebben we in de vorige eeuw in veel steden gedaan? We hebben grachten en beken gedempt en er doorgaande wegen van gemaakt. De laatste tijd zie je hier en daar deze waterlopen weer opengaan. Niet alleen omdat we het zo mooi vinden, maar ook om breder gebruik te maken van het water dat onder de verharding in buizen is weggestopt. Zo kun je met groene oevers de ecologische functie versterken, het werkt goed tegen hitte, je kunt meer water bergen bij piekbuien, en het is natuurlijk leuk en gezond voor een recreatief ommetje.’
Hoe ver gaat het criterium van de sociale rechtvaardigheid dat u noemde? Moet inrichting van de leefomgeving altijd heel de samenleving ten goede komen?
‘We hebben grote delen van ons land geprivatiseerd doordat mensen er eigenaar van zijn geworden. Dat is op zich niet erg. Maar de vraag is wel: van wie is nu eigenlijk de grond eronder, het water erin en de lucht erboven? Mag je die zomaar bevuilen? De ruimte is in Nederland een gedeeld goed, en de bezitter ervan moet ervoor zorgen dat anderen geen last hebben van de manier waarop hij ermee omgaat. We moeten er de komende tijd heel goed voor waken dat we weliswaar het ene probleem oplossen, maar het volgende daarmee creëren. In het voorbeeld van Natuurrijk Nederland kunnen we door boerenland in te ruilen voor natuur en villa’s misschien wel wat aan de woningnood doen, maar ondertussen hebben we het volgende probleem geschapen: onnodige mobiliteit, want de bewoners zullen vast niet alleen de fiets pakken. Ook ontstaat er een enorme kostenpost voor het beheer van de nieuwe natuur. Of gaan de bewoners dat gratis doen? Daarom is het heel belangrijk dat we de ruimtelijke opgaven geïntegreerd bekijken.’
Wat is daarvoor nodig?
‘Helaas hebben we van de vorige eeuw geërfd dat we alles in Nederland per sector benaderen, en daarbinnen afzonderlijke doelen stellen. Zelfs binnen het waterbeleid zijn er aparte programma’s voor grondwater, oppervlaktewater, zoet en zout water, voor waterkwaliteit en -kwantiteit, en ga zo maar door. Ook ons kennissysteem hebben we in segmenten verdeeld. De universiteit van Wageningen kijkt naar het milieu, de groene functies, en die van Delft naar de techniek, de rode functies. Het grote gevaar is dat we een oplossing in de ene sector kunnen bereiken, maar daardoor in de andere sector een probleem creëren. Zo kijken we op dit moment heel smal naar de doelstelling om de stikstofuitstoot terug te brengen, maar als we daarbij vooral vertrouwen op technologische oplossingen: wat heeft dit voor gevolgen voor het terugdringen van energieverbruik, voor de biodiversiteit, voor de aanpassing aan de klimaatverandering?’
We moeten voor voedsel weer een prijs betalen waarin alle kosten zitten die bij een duurzame productie passen
Agro-industrie
Zijn er niet ook al nieuwe bewegingen gaande die hierin verandering brengen?
‘Ja, er is in de samenleving een ommekeer gaande, mede door COVID-19. Mensen willen hun leven veranderen, gezonder leven, vaker een ommetje maken. Steeds meer mensen zien in dat gezond en dichter bij de natuur leven veel waard is en dat we de boeren nodig hebben om het landschap te beheren op een groene manier die niet uitgaat van maximale voedselproductie tegen een minimale prijs. Maar we kunnen deze opgave en rekening niet alleen bij consumenten en boeren leggen. Het is de verantwoordelijkheid van de hele agro-industrie, van de veevoederindustrie tot het grootwinkelbedrijf en van de banken tot de verwerkingsindustrie, maar helaas hoor ik die nog veel te weinig. Ik denk dat het van groot belang is dat we voor voedsel weer een prijs gaan betalen waarin alle kosten zitten die bij duurzame productie passen. Dus óók de kosten om de natuur op peil te houden. Een liter melk is nu simpelweg te goedkoop. Als we als consument geen hogere prijs willen betalen, moeten we straks ook niet klagen dat de biodiversiteit zozeer is aangetast dat we met een kwastje het werk van de bijen moeten gaan doen. Dan wordt voedsel écht onbetaalbaar.’
Hoe krijgen we deze meer integrale benadering voor elkaar? Is daar meer sturing van de rijksoverheid voor nodig? En hoe behulpzaam is de nieuwe Omgevingswet daarbij, die toch vooral ook van onderop mensen en gemeenten wil laten meedenken?
‘Het hangt er helemaal van af hoe de Omgevingswet wordt ingevuld. Die wet is de opvolger van de huidige Wet ruimtelijke ordening (Wro), en ook bij de nieuwe wet zullen de afzonderlijke overheden hun eigen specifieke taak moeten uitvoeren. Wel is het zo dat we de decentralisatiebeweging die tien jaar geleden is ingezet, goed tegen het licht moeten houden. Want soms is het nodig dat de verantwoordelijkheid hoger wordt neergelegd. Dat zien we nu bij het werken binnen het Nationaal Plan Regionale Energiestrategie (RES). Neem de Veluwe, die verschillende RES-gebieden bestrijkt. Het is niet verstandig om al die gebieden opnieuw uit te laten zoeken of we daar energie moeten opwekken met zon of wind. De Veluwe, maar ook de kustgebieden en het Waddengebied, zijn van nationaal belang, wat inhoudt dat we de verantwoordelijkheid voor landschappelijke kwaliteit op een hoger schaalniveau moeten borgen. Bij de ruimtelijke ordening van Nederland geldt in feite hetzelfde als bij de waterveiligheid, waarover het Deltaprogramma als Nationaal Programma waakt. Iedereen begrijpt dat we de gemeenten bij het splitsingspunt Pannerden niet verantwoordelijk kunnen maken voor de waterverdeling over de Rijn en de IJssel. Bij al deze vraagstukken draait het om soepele samenwerking tussen de diverse bestuurslagen.’
Moet een nieuwe minister van Ruimtelijke Ordening meer taken en bevoegdheden krijgen om het complexe probleem van de beperkte ruimte in Nederland aan te pakken?
‘Zelf zou ik liever spreken van een minister van Leefomgeving, omdat dat minder afstandelijk klinkt, en meer op de mens en de natuur betrokken. Een sterkere coördinerende rol is belangrijk. Ook als het om budgetten voor grote nieuwe projecten gaat. Maar belangrijker dan een structuurwijziging vind ik een cultuurwijziging. Een minister kan hoog of laag springen, maar uiteindelijk zullen we als hele samenleving moeten inzien dat we onze ruimte op een geïntegreerde manier moeten inrichten. Daarbij moeten we bovendien niet enkel naar de korte termijn kijken, maar ook het langetermijnperspectief voor ogen houden. De manier waarop dat nu gebeurt bij het Deltaprogramma, met de blik op het jaar 2100, is voor mij een goed voorbeeld.’
Het is een rare redenering dat de stad vol is en het landschap leeg
Maatschappelijke waarde
Maar is de urgentie met betrekking tot bijvoorbeeld de woningnood niet hoger dan die ten aanzien van de waterveiligheid? Er moeten honderdduizenden woningen bij komen, en het Economisch Instituut voor de Bouw heeft uitgerekend dat daarvoor ook de weilanden tussen de steden nodig zijn.
‘Het EIB is een lobbyorganisatie die vooral de economische invalshoek gebruikt. Een stuk grond levert als bouwgrond veel meer op dan als weidegrond. Deze gedachte gaat uit van de rare redenering dat de stad vol is en het landschap leeg. Maar kijk eens goed. Heel veel steden kennen kantoor- en bedrijfspanden die maar een klein gedeelte van de dag benut worden en dat ook nog eens monofunctioneel. Hetzelfde geldt voor de straten en wegen. En dat terwijl een hectare aan groen 24/7 ecologisch en maatschappelijk waarde levert, en ook nog eens multifunctioneel: als buffer voor water, als producent van zuurstof, als gebied om te recreëren, als producent van voedsel. We kunnen als mensen enorm van dit multifunctioneel gebruik van de natuur leren. Waarom kan asfalt niet ook energie opleveren? En kunnen we geen asfalt maken waardoor het water heen kan sijpelen, zodat de bodem eronder niet eraan gaat? Waarom overkluizen we wegen niet, zodat we met de grond erboven allerlei andere dingen kunnen doen? We moeten ons niet blindstaren op de woningnood, die vooral wordt veroorzaakt door de manier waarop we de woningmarkt hebben georganiseerd. Als we niet oppassen, bouwen we duizenden woningen in het landschap en verliezen we essentiële gebieden die we niet zomaar weer terugkrijgen.
Hoe kunnen we ervoor waken dat we nu allerlei zaken gaan doen en bouwen waarvan we later spijt krijgen?
‘Het is belangrijk om steeds de vier waarden als criteria te hanteren en niet zomaar aan de slag te gaan. Helaas zijn we het langetermijndenken aan het verleren, mede omdat er enorm is bezuinigd op denktanks en adviesraden van de overheid. Ook op ministeries is het denkend vermogen uitgedund, zeker ook het ontwerpend denken uit mijn vakgebied. Dit denken is echter hard nodig om de verschillende aspecten van de fysieke leefomgeving bij elkaar te kunnen brengen. De korte- en de langetermijnbelangen lijken tegenover elkaar te staan, maar dat is een paradox. Bij de waterveiligheid moeten we ook vanaf nu elke dag werken om op termijn een antwoord te hebben op de gevolgen van de klimaatverandering. Dat hebben de overstromingen van deze zomer wel laten zien. Op vergelijkbare manier moeten we nu zó bouwen dat we er in de toekomst ook mee uit de voeten kunnen. Dat vergt dat we eerst naar de lange termijn kijken, om vervolgens terug te redeneren.’
Kunt u een voorbeeld geven van deze integratie van het korte- en het langetermijnperspectief?
‘Ik ben gevraagd om mee te denken over de aanleg van 180 hectare aan zonnepanelen op landbouwgrond in de Noordoostpolder, deels in bezit van het Rijksvastgoedbedrijf. Dit is een lastig vraagstuk, aangezien het vruchtbare bodem is en deze polder ooit voor voedselproductie is aangelegd. Daar zie ik liever geen zonnepanelen. Maar we hebben veel haast om genoeg duurzame energie op te wekken. Voordeel van de locatie is dat er al drie rijen windmolens staan en er voldoende kabelnetwerk is om ook voor de zonnepanelen te gebruiken. Je kunt dus snel produceren én het is economisch doelmatig. Maar bij de ecologische duurzaamheid kwam ik toch in gewetensnood: het ingediende plan zou desastreus zijn voor de bodemkwaliteit, omdat de panelen te dicht op elkaar lagen. In mijn advies heb ik een andere inrichting voorgesteld, waarbij er voldoende licht en water op de bodem komt, zodat er na 25 jaar wel weer bodemgebonden landbouw terug kan komen. Ook zou het Rijksvastgoedbedrijf in gesprek moeten gaan met zijn pachters om te werken aan een langetermijnperspectief. De inkomsten uit de zonne-energie kunnen dan worden ingezet voor de transitie naar kringlooplandbouw. We moeten met de ruimtelijke ordening dus geen onomkeerbare fouten maken en flexibel zijn, zodat ook toekomstige generaties nog iets te kiezen hebben.’
Paradoxaal genoeg is het juist verstandig om niet al te efficiënt en krap te plannen
Flexibiliteit
Zoals in sommige wijken schoolwoningen gebouwd zijn, die eerst als klaslokaal worden gebruikt en later tot woning kunnen worden omgebouwd?
‘Precies. Bij mijn eigen woning heb ik dat ook toegepast. Ik heb die enige tijd geleden zo verbouwd dat ik beneden kan wonen en slapen als ik oud geworden ben, en dan de bovenverdieping kan verhuren aan bijvoorbeeld een jong stel, dat ook het onderhoud van de tuin kan verzorgen. Ook wilde ik naar energieneutraal. Maar ik had net de gasketel vervangen. Ik heb toen wel alles extra geïsoleerd, dertig zonnepanelen gelegd en alles zo voorbereid dat er binnenkort, als de ketel afgeschreven is, makkelijk een warmtepomp geplaatst kan worden. Nu weet ik dat niet iedereen over een woning beschikt waar dit mogelijk is, maar het gaat om het principe van vooruitdenken en flexibiliteit waarmee we naar de inrichting van Nederland kijken. En paradoxaal genoeg is het dan juist niet verstandig om al te efficiënt en krap te plannen, zoals bij de zonnepanelen op het land. Dat geldt ook voor de ecologische hoofdstructuur, die we in het verleden te krap hebben bemeten. Als je alles heel efficiënt plant, ben je minder flexibel om het weer aan te passen en kun je ook minder combineren, waardoor je uiteindelijk minder efficiënt uitkomt. Ook dat is een principe dat we bij de grote opgave rond de ruimtelijke ordening van Nederland in het oog moeten houden.’
Noten
- 1.Zie: Adviescollege Stikstofproblematiek, Niet alles kan overal. Eindadvies over structurele aanpak op lange termijn. Z.p.: Adviescollege Stikstofproblematiek, 8 juni 2020.
- 2.Deltacommissie, Samen werken met water. Een land dat leeft, bouwt aan zijn toekomst. Bevindingen van de Deltacommissie 2008. Z.p.: Deltacommissie, september 2008.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.