Stadions zijn onze nieuwe kathedralen
Samenvatting
Met het afnemende belang van geloof en God in ons samenleven, is sport steeds belangrijker geworden. Ze heeft zelfs functies overgenomen die voorheen religie vervulde. Sport kan echter niet in dezelfde mate als godsdienst bijdragen aan betekenis- en zingeving. Maar een christendemocratische partij die zegt voor een politiek van waarden te staan, kan zich politiek niet blind houden voor de verschuiving in waardeoriëntatie en de wijze waarop het Hogere wordt beleefd.
De in bevindelijke kring beroemde theoloog Arnold van Ruler schijnt in een van zijn vele geschriften te hebben opgemerkt dat de ideale zondag bestaat uit een combinatie van kerkgang en een bezoek aan het voetbalstadion. Ik kan hem daarin alleen maar heel erg gelijk geven. Tot het begin van de coronacrisis bestonden veel van mijn zondagen uit een dergelijk combinatiebezoek: na de eredienst at ik een boterham en vertrok snel naar de thuishaven van mijn favoriete voetbalclub.
Als je ’s ochtends nog in de kerk bent geweest en ’s middags in een stadion zit herken je onmiddellijk de overeenkomsten tussen een kerkdienst en een voetbalwedstrijd. Beide hebben een strakke liturgie en zitten vol met rituelen. In de ochtend treed je via een intochtslied en gloriagezang de dienst van het woord binnen. Bovendien bestaat een eredienst uit ritme en herhaling: de zegen, het gebed van verootmoediging, het dankgebed, de preek en het Onzevader zijn vaste ingrediënten en komen elke week terug.
‘Uiterlijk zijn voetbal en godsdienst goed op elkaar ingespeeld’, schreef de theoloog Patrick Chatelion Counet in 2006 in een essay voor NRC Handelsblad. ‘Een wedstrijd lijkt wel wat op een religieuze ceremonie en voetbalsupporters gedragen zich steeds vaker als religieuze fanatici. (…) De wedstrijd is een heilige mis die precies anderhalf uur duurt, tenzij de absolutie in de verlenging valt.’1
Een belangrijke overeenkomst is dat ook een wedstrijd volgens strakke routines, herhaling en rituelen verloopt. Dat begint al ver voor de wedstrijd. De spelers van mijn team eindigen hun warming-up met een flinke sprint, telkens vanaf hetzelfde startpunt, eerst recht vooruit, dan met een flauwe bocht naar rechts, zodat ze recht tegen de tribune met de fanatieke aanhang lopen. Dat is voor het publiek het moment om te stoppen met praten, drinken en eten: een daverend applaus rolt op zo’n moment van de tribunes.
Het intochtslied in het stadion wordt gestart als de spelers met elke wedstrijd weer nieuw geselecteerde kinderen aan hun linkerhand het veld op komen lopen. De muziek is elke thuiswedstrijd weer een oud deuntje van Tiësto met een stevig opzwepend ritme. Net als bij het openingsgezang in de ochtend is de inzet van de beat voor iedereen het sein om – indien mogelijk – te gaan staan. Op het ritme klappen duizenden mensen mee.
De spelers staan dan inmiddels in een keurige rij, met de kinderen geknield voor hen. De elf mannen van de bezoekende partij dienen na een teken van de scheidsrechter langs hun opponenten van de thuisclub te lopen om hun, als gebaar van sportiviteit, iets te geven wat het midden houdt tussen een hand en een high five. Terwijl de aanvoerder in conclaaf gaat met zijn collega van de tegenpartij en de scheidsrechter om te bepalen welk team de aftrap mag nemen, vormen zijn teamgenoten alvast een cirkel. De aanvoerder komt daar na zijn onderhandelingen bij de middenstip bij staan om zijn ploegmaats bemoedigend toe te spreken. Als een halve minuut later de scheids op zijn fluit blaast voor de aftrap, klinkt uit de boxen nog tweemaal de bij de thuisclub bekende oerkreet, die bijna twintigduizend bezoekers beantwoorden met het uitroepen van de naam van de club. De bal rolt inmiddels, maar pas na die uitroep is het moment daar dat we als toeschouwers weer gaan zitten.
Ritme, routine, rituelen. Stadions zijn onze nieuwe kathedralen. ‘Hoewel steeds meer mensen beweren ongelovig te zijn, heeft hun visie op voetbal religieuze trekken’, aldus nogmaals Chatelion Counet.
Verbinden
De socioloog Ruud Stokvis betoogt in zijn in 2014 verschenen studie Lege kerken en volle stadions dat religie voor het welzijn van de samenleving niet meer nodig is.2 Sport vervult inmiddels dezelfde sociale functies als religie ooit deed, namelijk die van vorming, binding en zingeving. Zoals religie ooit bijdroeg aan de morele vorming van mensen, zo doet sport dat nu. En waar godsdienst ooit zorgde voor sociale cohesie in gemeenschappen, heeft sport dat nu overgenomen. En daar waar religie ooit het monopolie had op betekenisgeving, is het nu sport die mensen zin geeft.
Zoals religie ooit bijdroeg aan de morele vorming van mensen, zo doet sport dat nu
Stokvis zet zijn pleidooi stevig aan; aanvankelijk denk je nog dat hij overdrijft om zijn punt te maken. Maar als religieuze sportliefhebber kun je er niet omheen dat zijn analyse hout snijdt. Ga met een kind naar een voetbalwedstrijd kijken en het zal je bij een flinke overtreding verontwaardigd vertellen dat dat niet mag. Het heeft dat immers geleerd op zijn training bij zijn eigen club. De trainingen en zaterdagse wedstrijden zijn volgens Stokvis voor kinderen wat vroeger de zondagsschool was: je leert er wat goed is en wat fout.
Dat sport kan verbinden is inmiddels bijna een platitude. Deze zomer volgen we ook weer massaal de verrichtingen van landgenoten tijdens tal van grote sportevenementen. Volgens Stokvis gaat de verbindende kracht van sport een slag dieper dan samen juichen (en treuren) om Oranje. Met verwijzing naar de Franse grondlegger van de sociologie Émile Durkheim betoogt Stokvis dat mensen onderdeel willen zijn van iets wat groter is dan zijzelf. Voorheen kon religie die sociale behoefte van mensen bevredigen, nu geeft onder meer sport hun de ervaring op te gaan in iets wat hen ontstijgt, alsmede een sterk gevoel van verbondenheid.
Het bekijken van een voetbalwedstrijd in een stadion is zonder meer een verbindende ervaring. Menigmaal heb ik in stadions volslagen onbekende mensen in extase van blijdschap omhelsd en op de schouder geslagen. Maar ook op een fundamenteler niveau kan de liefde voor een club mensen verbinden. Als seizoenkaarthouder ga je de mensen links, rechts, voor en achter je kennen.
Als iemand er een keer niet is, informeer je twee weken later plagerig wat er zo belangrijk was. Dan leer je opeens over een zieke vader of de geboorte van een kind. Alle reden om een volgende keer weer te informeren hoe het met vader of de kleine is. En zonder dat je het in de gaten hebt, ontstaat eenzelfde soort verbondenheid als met de mensen met wie je elke week in de kerkbank zit.
Daarmee raakt Stokvis aan de derde pijler van sport, namelijk zingeving. Sport leert je hoe te leven. Ze leert je je ergens voor in te zetten, dat je moet oefenen om iets te bereiken. En hoe je met teleurstellingen moet omgaan als ondanks al die oefening het doel buiten bereik blijft. En wat het is om samen te werken en afhankelijk van andere mensen te zijn. Voorheen vertelde het christendom een verhaal dat vlijt, tegenslag, dienstbaarheid en inschikken betekenis gaf. Maar de christelijke moraal volstaat niet meer, meent Stokvis.
Sport leert je hoe te leven, je ergens voor in te zetten, dat je moet oefenen om iets te bereiken
Vitale vorm
Daar waar de socioloog Stokvis zijn betoog onderbouwt met verwijzing naar algemene trends en maatschappelijke ontwikkelingen, probeerde zijn Tilburgse collega Gabriël van den Brink enkele jaren daarvoor de stand van het geestelijk leven in Nederland met onderzoek en cijfers te duiden. Stokvis meent dat mensen wel sociale maar geen religieuze wezens zijn, Van den Brink deed zijn onderzoek vanuit de overtuiging dat mensen wél spirituele zoekers zijn. Daarmee richt Van den Brink zich alleen op Stokvis’ zingevingsfunctie van religie. In de studie met de veelzeggende titel De Lage Landen en het hogere stelt Van den Brink vast dat wij mensen onverminderd op zoek zijn naar het Hogere, maar dat de wijze waarop we dat doen aan sterke verandering onderhevig is.3
Als de objecten van toewijding God en Vaderland zijn, duidt Van den Brink dat als een sacrale vorm van het hogere. Als de aandacht zich richt op de medemens, dan spreekt de socioloog van een sociale uitingsvorm. De inzet voor andere mensen kan zich zowel op familie, vrienden en andere bekenden richten, als ook in meer abstracte zin op onderdrukten in dictaturen, slachtoffers van natuurrampen of daklozen in eigen land. Het hogere neemt een vitale vorm aan als we ons richten op zaken die niet op afstand staan, maar binnen het bereik zijn van ons eigen leven. ‘We proberen iets te bereiken op het gebied van Natuurbehoud of Sport en laten ons daarbij inspireren door de idealen die uit onze menselijke beschaving voortkomen.’4 Om dit naar sport te vertalen: de coach die zijn vrije tijd maar vooral zijn ziel en zaligheid stopt in het trainen van een voetbalteam van 9-jarige jongens en meisjes van de plaatselijke voetbalclub is een sociale uitingsvorm van het Hogere. De man of vrouw die zich een jaar lang suf traint om zijn of haar droom van het lopen van de marathon van New York te verwezenlijken, is een vitale versie daarvan.
Volgens Van den Brink is er sprake van een verschuiving. Ooit was het sacrale de belangrijkste manier om ons tot het hogere te verhouden. Op het moment van verschijnen van zijn studie was het sociale de prominentste uitingsvorm. Maar de onderzoeker zag dat het sacrale aan belang won: ‘Maatschappelijk bezien worden vitale waarden steeds belangrijker. Wijzigingen in het liefdesleven, de jongerencultuur, de natuurbeleving en de sportbeoefening zijn daar tekenen van. Wetenschappelijk bezien begint zich een ander mensbeeld te ontwikkelen, waarbij de biologische dimensie van het leven steeds relevanter wordt.’5
Zin zoeken
Bij mij als religieuze sportliefhebber roepen de analyses van Stokvis en Van den Brink gemengde gevoelens op. Ik zie niet in hoe sport de waarde van religie volledig kan vervangen. Daarin vind ik de analyses van Van den Brink en met name Stokvis niet volledig overtuigen. Als ik de drie functies van Stokvis langsga, denk ik dat sport ongetwijfeld een belangrijke vormende functie kan hebben en daar religie misschien zelfs naar de kroon steekt. Daar waar religie waarden en normen oplegt vanuit een externe autoriteit, kan sport (maar ook bijvoorbeeld onderwijs, kunst en cultuur) een innerlijke drijfveer aanboren om je aan bepaalde regels te houden.
Bij de bindende functie gaat het al wat meer schuren. Sport kan immers – overigens net als religie – ook verdeeldheid zaaien door mensen van verschillende steden, clubs, landen of sporten tegenover elkaar te zetten. En daar waar sport verbindt, lijkt mij de samenbindende kracht daarvan minder sterk dan die van religie. Ongeacht rang, stand of sociaal-economische positie delen mensen die eenzelfde religie aanhangen op een existentiëler niveau een overtuiging die een sterkere lijm oplevert dan een gezamenlijke liefhebberij of passie.
Van de drie functies van sport die Stokvis noemt, vind ik die van zingeving het minst overtuigend. Zeker, sport geeft plezier in het leven. En door voor jezelf sportieve doelen te stellen – een marathon lopen, Alpe d’Huez opfietsen, een keer een wedstrijd van Barcelona in Camp Nou bijwonen – kan sport de leegte van het bestaan tijdelijk opvullen. Maar om te zeggen dat ze daarmee op eenzelfde manier als een godsdienst betekenis aan het leven kan geven, gaat ver. Ziet de socioloog hier ‘doel’ ten onrechte als synoniem van ‘zin’? Als we opgaan in sport alsof die heilig is, blijven we uiteindelijk toch met leegte en teleurstelling achter.
Waar religie waarden en normen oplegt vanuit een externe autoriteit, kan sport een innerlijke drijfveer aanboren
Van den Brink geeft met zijn onderzoek wel meer diepgang aan de stelling dat sport een uitingsvorm van het Hogere kan zijn. Daarmee is mijn scepsis echter niet meteen weg. Met de religieuze verschuiving van het sacrale naar het sociale kan ik nog een heel eind meegaan. Daarbij wordt de zin van het leven immers nog buiten het eigen ik gezocht; het leven krijgt betekenis door inzet voor de ander. Maar het vitale zet de persoonlijke ervaring en prestaties als zingever centraal, en dan moet ik denken aan de Vlaamse psycholoog Dirk De Wachter, die steevast betoogt dat alleen gerichtheid op de ander zin geeft en gelukkig maakt.6
Bovendien: als het hogere zich steeds meer richt op het lichamelijke en op persoonlijke prestaties en doelen, wat betekent dat dan voor mensen die niet willen of kunnen meekomen in die prestatiecultuur? Is er oog voor hen in een samenleving die zich richt op het vitale, of zijn zij de verliezers die de samenleving uitsluit? En voedt het vitale hogere ook niet vormen van identiteitspolitiek waarbij mensen met gelijksoortige en gelijkvormige lichamelijkheid zich afzetten tegen mensen met een andere vitaliteit?
Tegelijk ben ik er zonder meer van overtuigd dat het groeiende belang dat wij de afgelopen decennia aan sport zijn gaan geven, omgekeerd evenredig samengaat met de teloorgang van kerkbezoek en een geïnstitutionaliseerd vormgegeven geloof. En juist omdat mensen naar hun aard onverbeterlijke zinzoekers zijn, zullen ze nieuwe vormen vinden om de zin van het leven te verklaren. Dat kan een invulling zijn die vanuit een normatief standpunt twijfels oproept, maar je kunt ook met een empirisch oog vaststellen dat een dergelijke beweging onmiskenbaar gaande is.
Omdat mensen onverbeterlijke zinzoekers zijn, zullen ze nieuwe vormen vinden om de zin van het leven te verklaren
Daarin zit de kracht van het narratief van met name Van den Brink. Hij onderbouwt in zijn onderzoek met cijfers hoe het leeuwendeel in de samenleving het Hogere steeds weer anders beleeft. Een christendemocratische partij die zegt voor een politiek van waarden te staan, kan zich niet blind houden voor die verschuiving in waardeoriëntatie en in de wijze waarop het Hogere wordt beleefd, en dient daar een politieke vertaling aan te geven. Wanneer mensen hun spiritualiteit zoeken in kunst, cultuur of sport, dienen deze thema’s hoog op de politieke prioriteitenlijst te staan.
Artikel in het kort:
- Kerkdiensten en wedstrijden in het profvoetbal vertonen veel overeenkomsten als het gaat om ritme, routine en rituelen
- Waar religie vroeger aan veel mensen een gevoel van verbondenheid gaf, doet sport dat nu
- Toch kan religie sport nooit geheel vervangen, zeker niet als het gaat om de existentiële ervaring van zingeving en de gerichtheid op de ander
- Maar omdat veel mensen sport als uiterst ‘waardenvol’ in hun leven ervaren, moet een partij die een politiek van waarden voorstaat, dit ook politiek vertalen
Noten
- 1.Patrick Chatelion Counet, ‘God is rond. Voetbal is huiver en ontzag – net als religie’, NRC Handelsblad, 17 juni 2006.
- 2.Ruud Stokvis, Lege kerken en volle stadions. Sport en de sociale functies van religie. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2014.
- 3.Gabriël van den Brink (red.), De Lage Landen en het hogere. De betekenis van geestelijke beginselen in het moderne bestaan. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2012. In de titel van het boek staat ‘hogere’ met een kleine letter h; in de studie zelf wordt het woord vaak met hoofdletter H geschreven.
- 4.Gabriël van den Brink, Eigentijds idealisme. Een afrekening met het cynisme in Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2012, p. 44. Eigentijds idealisme is een verkorte weergave van de omvangrijke studie De Lage Landen en het hogere.
- 5.Idem, p. 45.
- 6.Dirk De Wachter, De kunst van het ongelukkig zijn. Leuven: LannooCampus, 2019.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.