Uit de praktijk: Investeren in topsport is in ieders belang
Samenvatting
Ook lokale overheden moeten investeren in topsport. Daarvan gaat immers een enorme stimulans uit voor sport en bewegen op allerlei niveaus, stelt de Rotterdamse CDA-wethouder Sven de Langen. Daarnaast roept hij politici op om sportverenigingen te stimuleren met hun tijd mee te gaan door e-sport en nieuwe vormen van betrokkenheid mogelijk te maken. ‘Sport is een belangrijke invulling van een mensenleven.’
Ik spreek Sven de Langen op de dag van de lintjesregen in het stadhuis van Rotterdam. Hij ontving zelf 23 gelukkigen. ‘Er liepen tranen over de wangen van mensen die zich jarenlang voor het verenigingsleven hebben ingezet en zich nu gezien weten. Dat zijn de rolmodellen die we als CDA moeten koesteren en hoog moeten blijven houden.’
Sport is een van de cruciale pijlers van het maatschappelijk middenveld, niets minder dan een leerschool voor het leven, zegt Sven de Langen, sinds 5 juli 2018 wethouder in Rotterdam. Hij is verantwoordelijk voor de portefeuilles volksgezondheid, zorg, ouderen en sport. Ik spreek hem over zijn visie op de maatschappelijke en politieke betekenis van sport, over zijn christendemocratisch handelsperspectief, over het sportbeleid in Rotterdam en over Feyenoord City.
De Langen is zelf sportman in hart en nieren en staat bekend als een innovatief sportbestuurder. Ooit droomde hij zelfs van een professionele voetbalcarrière; hij speelde in de jeugdopleiding van Willem II. Zo’n carrière zat er uiteindelijk niet in, maar de liefde voor de sport is gebleven. Sven de Langen ergert zich aan de moeizame discussie over topsport in Nederland. We investeren daar volgens hem te weinig in. ‘Topsport is niet vies’, stelt hij. Sterker nog: ‘Investeren in topsport is de beste stimulans voor de ontwikkeling van de breedtesport en het verenigingsleven.’
Wat is de betekenis van sport voor u?
‘Toen ik jong was deed ik eigenlijk maar één ding: voetballen. Ik vond niets anders interessant, ook school niet. Voetbal ging zo goed dat ik een deel van mijn jeugd in de veronderstelling heb geleefd dat ik ooit een profcontract zou krijgen. Maar in de puberteit groeide ik tot bijna twee meter, en als je zo lang bent kom je handelingssnelheid tekort, waardoor je niet goed genoeg meer bent.’
‘Ik ben daarna nog wel voor de amateurvoetbalvereniging Baronie in Breda blijven spelen. Heel ons gezin was onderdeel van het verenigingsleven. Zo waren er altijd teamgenoten die meereden naar de club en werden er thuis tenues gewassen. Waar het reguliere onderwijs voor mij niet de plek was om mezelf te ontwikkelen, was de vereniging dat wel.’
‘Die vereniging, waarvan mijn vader voorzitter was, was een soort tweede thuis voor mij. Ik heb er heel veel dingen van het leven ontdekt. Dat is ook niet gek. Zoiets gebeurt via een coach of vader op het veld die opvoedt, een scheidsrechter die je terechtwijst, de omgang met de teamspelers op het veld van wie je afhankelijk bent. Dat is voor mij de betekenis van het verenigingsleven. Het is een minisamenleving waarin je op een veilige, prettige manier leert om je staande te houden en uiteindelijk ontdekt dat je het samen doet. Zeker met mijn ervaringen in Rotterdam als wethouder heb ik gemerkt hoe cruciaal dat is. Toen zijn bij mij de oogkleppen wel afgegaan.’
Wat bedoelt u daarmee?
‘De beschermende omgeving die ik zelf thuis heb genoten, is niet vanzelfsprekend voor iedereen. Dan is zo’n vereniging een fantastische manier om jezelf te ontwikkelen en te leren hoe je je moet handhaven, met allerlei rolmodellen en figuren die je daarbij kunnen helpen. Alle lessen van het leven zijn daar te vinden. Zo’n tweede thuis gun ik iedereen, zeker kinderen die geen prettig eerste thuis hebben. Daarom is het een politieke taak om ervoor te zorgen dat er een infrastructuur is waar kinderen die levenslessen kunnen krijgen.’
‘De overheid moet ervoor zorgen dat de randvoorwaarden zo zijn dat de verenigingen zich goed kunnen bedruipen, zodat zij de functie die wij zo belangrijk vinden, op zich kunnen nemen. Dit hoeven niet per se sportverenigingen te zijn. Muziekverenigingen zijn natuurlijk ook prima, of nog heel iets anders. Iedereen moet doen wat bij hem of haar past. Het is belangrijk dat een kind naast het onderwijs nog een andere plek heeft waar het zich op zijn eigen wijze kan ontplooien, en leert om verantwoordelijkheid te nemen en onderdeel te zijn van een groter geheel. We hebben stadswijken in Rotterdam waar het bepaald niet vanzelfsprekend is dat zoiets wordt overgedragen van vader op zoon of van moeder op dochter, en waar sporten ook niet vanzelfsprekend is.’
Sven de Langen
Bierelftal
Is sport dan vooral een functie om allerlei zaken te bereiken, of heeft die ook waarde in zichzelf?
‘Het gaat om beide. De vereniging als leerschool in het leven is bij uitstek een plek van alles samen doen. Toegespitst op de sportvereniging betekent dat: samen sporten, samen activiteiten organiseren, samen besluiten nemen. Je kunt niet in je eentje een goed team worden, daar heb je anderen bij nodig. Dit is qua opvoeding en vorming en het aanleren van normen en waarden enorm belangrijk. Daarnaast geldt specifiek voor sport dat het ook voor de gezondheid goed is. Zeker in je jonge jaren moet je jezelf lichamelijk ontwikkelen. We zien dat door te weinig bewegen en te weinig uitdaging veel kinderen motorisch onderontwikkeld zijn. Dat is niet goed, zeg ik ook als fysiotherapeut. We hebben het bewegingsapparaat niet voor niks gekregen.’
‘Bovendien is sporten gewoon in zichzelf leuk en hartstikke gezellig, wat voor iedereen weer anders uitpakt. Ik zit zelf meer op het competitieve vlak, maar er zijn ook mensen die juist het samenzijn het belangrijkste aspect van sport vinden, wat juist nu dus heel erg wordt gemist. Sport strekt zich uit van de spreekwoordelijke bierelftallen tot de meer prestatiegerichte elftallen.’
Over die verhouding gesproken: hoe ziet u de relatie tussen breedtesport en topsport?
‘Feitelijk is er relatief weinig aandacht voor topsport, zeker in vergelijking met de prestaties die we in Nederland leveren. We doen dat op een heel effectieve en efficiënte manier. Wat mij betreft mag er zeker landelijk meer geld worden uitgegeven aan topsport. Ook uit gemeentebegrotingen blijkt dat er veel geld aan de breedtesport wordt gegeven, maar nauwelijks aan topsport. Gemeenschapsgeld uitgeven aan topsport ligt lastig in dit land, en dat is jammer. Meer geld uitgeven aan topsport kan mensen inspireren om zelf ook meer te bewegen. Op zo’n manier helpt het de breedtesport enorm. We zien echter vooral de grotere rol van gemeenten in de breedtesport. Dat is nodig, maar eerlijk gezegd ook niet zonder gevaar.’
Waar doelt u op?
‘Tot aan de jaren vijftig en zestig kon de breedtesport zich vrijwel zelfstandig bedruipen.
In de verzuilde samenleving was voldoende geld aanwezig om vanuit het particuliere initiatief sportcomplexen te financieren. Maar die tijd is voorbij. Vanuit christendemocratisch oogpunt is er veel aan het veranderen in het verenigingsleven. Verenigingen zijn minder dan in het verleden in staat om voor zichzelf te zorgen, zeker in de grote stad, waar veel verenigingen elkaar beconcurreren. Inkomsten vanuit leden en sponsors schieten tekort om een nieuwe accommodatie te betalen. Zoiets kost al snel acht, negen, tien miljoen. Die verenigingen gaan dat nooit ophoesten. In de jaren zestig kon dat, maar nu niet meer. Dat betekent dat het verenigingsleven vele malen afhankelijker is geworden van de gemeente. Dat doet wat met de rol van het maatschappelijk middenveld. Verder wordt ons in de maatschappij vooral geleerd om consument te zijn, en minder wat het betekent om onderdeel van het geheel te zijn en je daarnaar te gedragen. Ten slotte verlangt de overheid steeds meer van verenigingen. Ze legt een eisenpakket neer waar bestuurders en coaches aan moeten voldoen. Het verenigingsleven en de breedtesport gaan in die zin steeds meer op het onderwijs lijken: elk maatschappelijk probleem moet erdoor worden opgelost. Dat maakt het er voor de verenigingen bepaald niet makkelijker op. De cruciale vraag is dus hoe we verenigingen zo kunnen ondersteunen dat de overheid het particulier initiatief niet overneemt en verstikt, maar juist versterkt ten dienste van een bloeiend verenigingsleven.’
Het verenigingsleven en de breedtesport gaan steeds meer op het onderwijs lijken: elk maatschappelijk probleem moet erdoor worden opgelost
Hoe moet dat dan?
‘De overheid moet blijven focussen op de randvoorwaarden. Dat betekent dat ze verenigingen bijvoorbeeld moet ontlasten ten aanzien van alles wat de accommodatie betreft. Simpelweg omdat verenigingen dat niet meer zelf kunnen. Daarnaast moet de overheid verenigingen helpen met vernieuwen. Er zijn nog best veel verenigingen die niet meegaan met de tijd. Meer mensen hebben behoefte aan kortdurend in plaats van langdurend vrijwilligerswerk, of aan incidenteel sporten in plaats van een vast patroon van elke week twee keer trainen en een wedstrijd. Daaraan moet een vereniging zich aanpassen.’
‘Ook kan er meer verbinding worden gelegd met andere vormen van sport en beweging. Dat betekent dat de vereniging haar aanbod moet vernieuwen, waardoor ze de vraag van de sporter van morgen kan beantwoorden. Kinderen zijn bijvoorbeeld nu met niets anders bezig dan met technologie en gaming. Ze zijn gewend aan snelheid en veel prikkels, en aan technologie die hun enorm veel mogelijkheden biedt. Dit kan veel actiever dan nu gebeurt worden toegevoegd aan de sport. Neem full body gaming: dan stap je in een pak, zit je in een andere wereld en ben je tegelijkertijd calorieën aan het verbranden.
Eigenlijk krijgt elke sport tegenwoordig een e-sportvariant. Ik heb zelf op mijn zolderkamer een fiets staan. Die is aangesloten op internet, waardoor ik wedstrijden tegen Japanners en Amerikanen kan fietsen. Dat traject neemt een vlucht waar verenigingen in mee moeten om aantrekkelijk te blijven in de toekomst.’
Maar niet elke vereniging zal het zien zitten om op deze manier mee te gaan met de tijd.
‘Klopt, en dat is precies waarom ik in het Actieprogramma Verenigingen van de gemeente Rotterdam verschillende soorten verenigingen van de toekomst heb neergezet.1 De oude sportvereniging met een bestuur en een sport die niets eromheen organiseert is langzamerhand aan het verdwijnen. Maar er zijn verschillende alternatieven. Zo is er de meer consumentenachtige vereniging, ook wel de ondernemende vereniging genoemd. Daar betaal je meer aan contributie, maar wordt alles voor je geregeld. Een andere vorm is de multisportvereniging. In Rotterdam bestaat zoiets bij sportpark Noordrand, waar een fietsvereniging en twee schaatsverenigingen zijn gaan samenwerken, met een wielerbaan, een skeelerbaan en een gezamenlijke fitnessruimte.
Zo heb je ook wijkgerichte verenigingen, de zogenoemde sportplusverenigingen, die zich meer richten op de “zwakkere groepen”, meer maatschappelijk betrokken zijn en met dat doel subsidies binnenhalen. Er zijn dus verschillende manieren om je als vereniging toekomstbestendig te ontwikkelen. Dat moet de overheid niet willen bepalen, maar ze kan verenigingen wel stimuleren en uitdagen om te vernieuwen. Dat gebeurt gelukkig al volop. Men vraagt zich weleens kritisch af of er in de toekomst nog verenigingen bestaan, maar in Rotterdam neemt het aantal leden van de plaatselijke verenigingen toe, tegen de landelijke trend in. Dat zien we ook aan de drukte op de velden.’
Het aantal leden van de Rotterdamse verenigingen neemt toe, tegen de landelijke trend in
Buurtsportcoaches
De aanstelling van buurtsportcoaches is verplicht voor gemeenten. Wordt daarmee niet op een dure en omslachtige manier gezorgd voor wat in principe op het bordje van de verenigingen ligt?
‘Dat is wat mij betreft absoluut niet de bedoeling. Het is noodzakelijk, maar je moet het wel goed invullen. Buurtsportcoaches moeten bijvoorbeeld op pleinen activiteiten organiseren. Alleen moet dat tot doel hebben om kinderen te stimuleren lid te worden van een vereniging. Zo zet ik als wethouder mijn buurtsportcoaches ook in. Sterker nog: ik verbind ze soms expliciet aan verenigingen als verenigingsconsulent.’
‘In mijn beleid is er altijd een link naar het verenigingsleven. Mijn ultieme doel is dat ieder kind lid is van een vereniging – en nogmaals: dat mag ook best een muziekvereniging, een toneelvereniging of de scouting zijn. Helaas zijn we zo ver nog niet. Als er een financiële reden is, gaat het natuurlijk goed fout. Armoede mag deelname niet in de weg staan. Om het lidmaatschap te financieren hebben we inmiddels het Jeugdfonds Sport & Cultuur Rotterdam. Er zijn verenigingen waar meer dan de helft wordt gefinancierd door dat fonds. In Rotterdam hebben we daarnaast ook de Sportspullenbank, waar jongeren een hockeystick of tennisracket kunnen lenen als zij of hun ouders die niet zelf kunnen betalen.’
Nog even terug naar de topsport. Ik vind het opvallend dat u een stevig pleidooi houdt voor meer steun aan de topsport, juist ook in het belang van de breedtesport. Hoe zit dat precies?
‘In topsport zit een enorme drang tot ontwikkeling. Elk kind begint met spelen omdat het leuk is. Maar vervolgens zit bijvoorbeeld een voetballertje bij papa op de bank NOS Studio Sport Eredivisie te kijken en ziet Steven Berghuis, Ryan Gravenberch of Donyell Malen.
Dat is enorm stimulerend. Kinderen identificeren zich met hun favoriete topsporter. Wie buiten aan het sporten is, is even zélf de sporter die hij bewondert. Dat zorgt ervoor dat zo iemand een volgende stap zet, zichzelf ontwikkelt en uitdaagt. Van de flow die van de ontwikkeling van topsport uitgaat, profiteert het verenigingsleven.’
‘Eigenlijk is het niet veel anders dan op andere plekken in de samenleving. Als je excellente zorg of goed onderwijs wilt, moet de overheid daar ook geld in willen steken, als aanvulling op financiering uit andere bronnen. Als we niet hadden geïnvesteerd in technologie in de zorg, hadden thuiszorgmedewerkers nog steeds met een kladblokje rondgelopen. Ik vind de discussie in Nederland over de financiering van topsport heel moeizaam. Mensen denken dat er heel veel geld wordt uitgegeven aan topsport, maar dat beeld klopt niet. Om het feitelijk te maken en te objectiveren: er is een bijdrage vanuit NOC*NSF van 130 miljoen, en financiering vanuit het Ministerie van VWS van 52 miljoen. Deze bedragen zijn relatief klein als je ze vergelijkt met wat via gemeentefondsen in de breedtesport wordt geïnvesteerd: 2,2 miljard voor sportvoorzieningen en de sportieve inrichting van de openbare ruimte, zo blijkt uit een overzicht van de Nederlandse Sportraad.2 Dat is vele malen meer. We hoeven heus de beste voetballers niet extra te subsidiëren, maar als het gaat om regionale talentontwikkeling: waarom niet? Dat is alleen maar heel verstandig, juist met het oog op een gezond sportklimaat.’
In hoeverre speelt Rotterdam hierop in?
‘We halen topsport naar Rotterdam. Dat heeft trouwens niet alleen met sport te maken, maar is ook bedoeld om de stad aantrekkelijk te houden als toeristentrekpleister. We weten dat als we de Tour de France naar Rotterdam halen – waar ik nu mee bezig ben – we er meer aan verdienen dan dat we ervoor betalen. Ook hier staat bewust de verbinding met de breedtesport centraal: wij willen met een gecombineerd programma fietsen over de hele linie stimuleren. Idem voor de TeamNL-programma’s, die we graag ruimte bieden in Rotterdam. Sterker nog: de mannenturners komen al naar Rotterdam om te trainen voor de komende Olympische Spelen. Het doel daarvan is versterking van de hele sportketen, van breedtesport tot topsport. We hebben tegen de turnbond gezegd: “Wij gaan jullie hosten met een locatie, maar alle turnverenigingen moeten daarvan profiteren, zodat er een stimulering omhoog ontstaat over de hele linie.”’
Ik vind de discussie in Nederland over de financiering van topsport heel moeizaam
Feyenoord City
Er wordt flink wat steun verleend vanuit de gemeente aan het nieuwe stadion van Feyenoord. Wat is daar het verhaal? Als pure businesscase lijkt de zaak niet zo rendabel. De Rekenkamer Rotterdam heeft zich er kritisch over uitgelaten.
‘Dat de zaak niet rendabel zou zijn klopt niet. Er is geen bank of investeerder die gaat investeren in het stadion als het geen rendement heeft. Natuurlijk is er een goede businesscase van te maken. We investeren als gemeente in de hele gebiedsontwikkeling rond Feyenoord City. Dat vullen we in door een bepaald percentage aandelen te kopen in het nieuwe stadion als katalysator voor die gebiedsontwikkeling. Let ook hier op de verhoudingen. In het gebied Feijenoord wordt meer dan één miljard geïnvesteerd. Als gemeente leggen we hiervan veertig miljoen bij. Door te investeren in het stadion en de buitenruimte krijgen we een vernieuwing in het gebied terug die primair door andere externe financiers is mogelijk gemaakt. Als ik dat in elk gebied zou kunnen doen, zou ik gelijk ja zeggen.’
‘Het is uiteraard goed dat de rekenkamer de gemeenteraad scherp houdt. Ik vind overigens ook dat de gemeenteraad in dezen een heel goede rol speelt. Een aantal jaar geleden heeft de raad een position paper vastgesteld. Hierdoor zijn vooraf de voorwaarden voor instemmen benoemd. Dat maakt het beoordelen van de stukken heel wat eenvoudiger, en zorgt er ook voor dat emotie niet de overhand krijgt. Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat Feijenoord, door het stadion waaraan de gemeente in aandelen een beperkte bijdrage levert én de beoogde extra oeververbinding tussen Noord en Zuid, eindelijk gaat floreren, zoals we dat ook hebben gezien bij de Kop van Zuid na investering in de Erasmusbrug.’
Maar een deel van de kosten daarvan komt ook bij de gemeenschap terecht. Zie de kosten van supportersrellen, waar meestal de gemeenschap voor opdraait. Moet en kan dat zomaar?
‘Liever niet natuurlijk, maar we moeten realistisch zijn. We moeten de veiligheid garanderen van de bezoekers. Ik heb het liefst dat er geen politieinzet nodig is. Maar de andere kant is ook zichtbaar: de enorme hoeveelheid mensen die plezier beleven aan sportwedstrijden, en hoezeer het stadionbezoek in deze covidtijd gemist wordt.
Ik was van kinds af aan al enorm chagrijnig als er geen voetbal was. Dat is toch iets waar je naartoe leeft in vijf dagen bikkelen op school of na een drukke werkweek. Het is gewoon een belangrijke invulling van het menselijk leven. Dat klinkt misschien raar, maar het is feitelijk waar.’
Het is mooi dat topsport als stimulans voor het verenigingsleven kan dienen en zelfs voor de stadsontwikkeling, en misschien voor een stuk levensvervulling kan zorgen. Maar de andere kant is de verdwazing in de sport. Denk alleen al aan de topsalarissen en de Super League – om over zaken als doping en misbruik, zoals in het meisjesturnen, nog maar niet te spreken. Hoe kijkt u tegen deze kant van de sport aan?
‘Laat me duidelijk zijn: ik sta absoluut niet achter zulke misstanden, extremen en uitwassen in de sport. Ik vind het van de gekke dat er enorme transfersommen worden betaald; daar moet de overheid verre van blijven. Maar laten we eerlijk zijn: lang niet alle olympiërs verdienen goed. Een flink aantal heeft op een houtje moeten bijten om zo ver te kunnen komen. Het gaat er inderdaad om talentontwikkeling richting een topprestatie of zelfs een medaille mogelijk te maken, omdat hiervan ook een stimulans voor het verenigingsleven uitgaat. Kinderen op een sportvereniging vinden het fantastisch als er een topsporter langskomt, of als ze weten dat een topsporter lid is geweest van de eigen vereniging. Maar daar hoort wel nadrukkelijk het goede voorbeeldgedrag bij van de topsporter, op allerlei gebied. Zij moeten fair play belichamen, en niet het tegendeel ervan.’
Veel olympiërs hebben op een houtje moeten bijten om zo ver te kunnen komen
Maar dan toch nog even over de excessen: hoe is te voorkomen dat met de race naar de top de ontsporingen komen, zoals doping en misbruik? Ontstaan die niet juist door de drive om koste wat kost de beste te willen zijn?
‘Daar waar gestreefd wordt naar het hoogst haalbare, waar grenzen worden verlegd in een omgeving met enorme concurrentie, zullen altijd misstanden zijn. We profiteren als samenleving natuurlijk enorm van deze drang naar verbetering, maar moeten ons ook bewust zijn van mensen die oneerlijk en onfatsoenlijk handelen. We hebben al een dopingautoriteit, en wellicht komt daar binnenkort een integriteitsautoriteit bij. Dat zou ik heel logisch vinden. Zeker nu de gokmarkt, tegen mijn zin, een steeds grotere rol gaat spelen in de topsport.’
Hebt u zelf nog wat tips voor bestuurders?
‘Laat ik er drie noemen. Mijn eerste is: topsport is niet vies. Investeer daar gewoon in. Op een verstandige manier uiteraard, maar nu gebeurt er eenvoudigweg te weinig of zelfs helemaal niets. Ten tweede vind ik het een verantwoordelijkheid van de gemeente om te zorgen voor een goede infrastructuur voor de verenigingen. Laat het niet over aan de verenigingen zelf, want dan bloedt uiteindelijk het verenigingsleven dood. Ten derde: help verenigingen om zich te vernieuwen en aan te sluiten bij ontwikkelingen ten aanzien van e-sport en veranderende wensen van burgers. Ik ben er trots op dat we in Rotterdam stevig inzetten op sport via een integraal huisvestingsplan voor sportaccommodaties en het Actieprogramma Verenigingen. Dat hebben veel gemeenten niet. Ik heb daarvoor gekozen omdat het CDA de partij is van en voor het maatschappelijk middenveld. Dat moet ook zo blijven, en daarom is een stevige inzet voor een bloeiend verenigingsleven essentieel. Alleen daarom al is het zeer welkom dat het Wetenschappelijk Instituut eindelijk eens aandacht besteedt aan het belang van sport.’
De gokmarkt gaat, tegen mijn zin, een steeds grotere rol spelen in de topsport
Artikel in het kort:
- Het verenigingsleven is een minisamenleving waarin mensen op een veilige, prettige manier leren om zich staande te houden; ook kunnen zij daar ontdekken dat ze het samen moeten doen
- Het is belangrijk dat een kind naast het onderwijs nog een andere plek heeft waar het leert om verantwoordelijkheid te nemen en onderdeel te zijn van een groter geheel
- Het verenigingsleven profiteert van de flow die van de ontwikkeling van topsport uitgaat
- Het CDA moet als de partij van het maatschappelijk middenveld borg staan voor een bloeiend verenigingsleven en een actief sportklimaat
- Investeer in topsport en in goede accommodaties voor verenigingen, en help die laatste om zich toekomstbestendig te maken
Noten
- 1.Gemeente Rotterdam, Actieprogramma Verenigingen De sport-, scouting- en speeltuinverenigingen van de toekomst. Rotterdam: Gemeente Rotterdam, juni 2019.
- 2.Nederlandse Sportraad, De opstelling op het speelveld. Naar een sterke sportbranche voor een vitale samenleving. Advies over de organisatie en financiering van de sport. Den Haag: NLsportraad, 2020, pp. 17-18.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.