Christendemocratisch verhaal verdient meer toewijding
Samenvatting
Het CDA heeft nog altijd een rijk en eigentijds verhaal dat veel kiezers kan aantrekken, meent Pieter Jan Dijkman. Maar dan moet de partij zich wel blijven oefenen in het christendemocratisch denken en handelen. ‘Het probleem van het CDA is niet het gebrek aan een christendemocratische visie, het probleem is het gebrek aan toewijding aan die visie, aan de innerlijke overtuiging.’
Sinds 2017 is Pieter Jan Dijkman (1980) directeur van het Wetenschappelijk Instituut. Voor die tijd was hij zeven jaar hoofdredacteur van Christen Democratische Verkenningen. ‘In 2010 vroegen Raymond Gradus en Jan Schinkelshoek me om mee te werken aan het doordenken van de christendemocratie. Van huis uit lag een keuze voor het CDA misschien niet direct voor de hand. Ik kom uit, wat werd genoemd, een orthodoxprotestants, hervormd milieu, met deels SGP- en vroeger deels CHU-voorkeuren. Ik heb voor de christendemocratie gekozen uit overtuiging. Of beter gezegd, ik ontdekte: dit ben ik, de filosofie van de christendemocratie valt samen met mijn visie op de mens en de ordening van de samenleving.’
Heeft het geloof een rol gespeeld bij die keuze?
‘Ja, dat wel. Ik was al vroeg politiek betrokken en in mijn tienerjaren verzamelde ik krantenknipsels over politiek en christelijke politiek. Tijdens mijn lagereschoolperiode in Barneveld ben ik een keer het gemeentehuis binnengestapt, omdat we een interview moesten houden met iemand die we interessant vonden. Ik wilde de burgemeester wel spreken. Een vriendelijke mevrouw van de receptie leidde me zowaar naar een kamer met een groot eikenhouten bureau, dat van CDA-politicus David van Boven. “Dit is niet de burgemeester, maar hij lijkt er wel op”, zei ze. Hij bleek de locoburgemeester en wethouder te zijn, een uiterst aimabele man. In dat gesprek is, met een beetje fantasie, het zaadje van de christendemocratische overtuiging geplant.’
‘Hoe kun je nu de christelijke levensovertuiging op een goede manier verbinden met politiek? Je kunt de politiek toch moeilijk belasten met de taak om het geloof als absolute norm aan de samenleving voor te houden. Maar hoe dan wel? Dat was voor mij de vraag. Destijds heeft het boek Waakzaam en nuchter van Gerrit de Kruijf mij geholpen.1 In feite was dat het model van het “dubbeldenken” van christendemocraten: enerzijds denken ze vanuit een christelijke levensovertuiging, en anderzijds doen ze een handreiking naar een plurale, seculiere samenleving.’
Gaf dat dubbeldenken ook de mogelijkheid te kiezen voor een seculiere partij?
‘Nee. Om de eenvoudige reden dat dit idee van dubbeldenken wortelt in een lange, christelijke denktraditie van goed en vreedzaam samenleven over grenzen van geloof, levensovertuiging en culturele identiteiten heen. Ik ben ervan overtuigd dat in de christelijke traditie een potentie verborgen ligt die nog beter benut zou kunnen worden, zeker in tijden van vluchtigheid, rationalisering en technocratisering. De christendemocratie biedt een eigenstandige visie op mens, maatschappij en overheid, een visie die niet bij seculiere partijen te vinden is. Onze visie heeft wel een universele strekking en is herkenbaar voor tal van mensen, ook als zij zich niet als christelijk of gelovig beschouwen.’
‘Daarmee wil ik natuurlijk niet zeggen dat christelijk geïnspireerde partijen de zingevers van een samenleving zouden zijn. Dat zou geen recht doen aan het goede en zinvolle dat al besloten ligt in een samenleving, net als het kwade. De politiek is er niet om de samenleving goed te maken, de politiek heeft tot taak het gemakkelijker te maken om goed te zijn. Het zit dus veel meer in het scheppen van de juiste voorwaarden, zodat mensen het goede kunnen doen, dan in het opleggen van wat wij als goed bestempelen.’
‘In feite is dat ook de kern van onze overtuiging dat in het centrum van de christendemocratische politiek de samenleving zelf staat, en niet de staat of de markt. Dat betekent dat de christendemocratie niet alleen een normatieve opvatting aanreikt over de inrichting van de samenleving, maar ook een praktische. Eigenlijk is de christendemocratie een verzameling van sociale praktijken.’
Pieter Jan Dijkman
Hoe bedoelt u?
‘Het CDA heeft vier begrippen als de kern van zijn overtuiging geformuleerd: publieke gerechtigheid, solidariteit, gespreide verantwoordelijkheid en rentmeesterschap. Het misverstand is vaak dat deze vier uitgangspunten abstracte, hoogdravende idealen zouden zijn. Maar nee, ze zijn heel praktisch en hebben te maken met heel alledaagse sociale praktijken. De uitgangspunten zijn, zoals Bob Goudzwaard dat vorig jaar in CDV nog formuleerde, “gegevenheden” die al in de samenleving aanwezig zijn.2 Ze zijn een wezenstrek van mensen, levensvoorwaarden zelfs. Neem het begrip solidariteit. Dat is in onze opvatting niet zozeer een abstract principe, dat door een overheid afgedwongen moet worden. Veel meer is het zo dat solidariteit voortkomt uit de feitelijke constatering dat mensen van nature solidair zíjn. Die solidariteit zit in ons mensen. En als die solidariteit afwezig is, dan verlangen we er wel naar.’
Is dit altijd al de christendemocratische overtuiging geweest, of is er sinds de totstandkoming van het CDA sprake van een ontwikkeling in het denken?
‘Denk alleen al aan de naam, Christen-Democratisch Appèl. Toen die naam bedacht werd, in 1972, reageerden commentatoren vrij schamper. Wie noemt zich nu een appel? Je noemt jezelf toch een partij of een unie? Toch drukt die naam een diepe gedachte uit: de partij is niet op zichzelf gericht, maar op de ander. Haar bestaansrecht ligt zelfs in de verbinding die ze wil aangaan met de samenleving.’
‘Mensen als Arie Oostlander en Hans Borstlap, de eerste medewerkers van het Wetenschappelijk Instituut, hebben die gedachte verder doordacht. Arie Oostlander schreef in 1975 een belangrijk artikel.3 In die jaren werd veel gediscussieerd op de vierkante millimeter over de rol van het christelijk geloof in de politiek. Moet je CDA-politici nu wel of niet kunnen aanspreken op hun geloof? Oostlander verlegde het accent van het christelijke gehalte van de grondslag naar de politieke overtuiging. Volksvertegenwoordigers waren alleen aan te spreken op de politieke overtuiging, dat werden de vier uitgangspunten. En die vier hoefden CDA-politici niet zelf uit te vinden of te organiseren, ze waren al onderdeel van de werkelijkheid; het ging erom ze zo goed en verantwoord mogelijk te benutten. Vandaar dat CDA’ers er nooit op uit zijn om de samenleving radicaal te vernieuwen, te vervangen of te beheersen. Ze willen juist dat die samenleving méér samenleving wordt en zich ten volle kan ontplooien.’
‘Deze nuchtere benadering zag je ook terug in een concept als “de zorgzame samenleving”, zoals Elco Brinkman en Ruud Lubbers dat begin jaren tachtig introduceerden. Gemeenschap was in hun ogen niet een abstracte cultureelidentitaire aangelegenheid, maar een kwestie van zorgzaamheid op concreet, lokaal niveau. Daar waar mensen voor elkaar zorgden, was sprake van gemeenschap en een zorgzame samenleving.
Het kan geen kwaad dit soort overwegingen in herinnering te roepen.’
Er is een verschil tussen een communitaristisch en een christendemocratisch gemeenschapsbegrip
Gemeenschapsdenken
Waarom?
‘Het gemeenschapsdenken is al enige tijd aan een revival bezig. In een herijking van het begrip gemeenschap zou weleens een sleutel kunnen liggen voor een nieuwe betrokkenheid op de publieke zaak.’
‘Het CDA heeft zich sinds eind jaren negentig vaak laten leiden door wat werd genoemd de communitaristische filosofen. Maar er is een verschil tussen een communitaristisch en een christendemocratisch gemeenschapsbegrip. Het communitaristische gemeenschapsbegrip is in de eerste plaats romantisch. De gemeenschap is in zichzelf goed. In de tweede plaats is het constructivistisch: op basis van een ideaaltype gemeenschap wordt onderwerping aan de gemeenschap gevraagd. En in de derde plaats is het vaak ook nostalgisch: onze prachtige gemeenschap wordt op allerlei manieren bedreigd en moet worden hersteld.’
‘Het christendemocratische gemeenschapsbegrip is anders, rijker en realistischer. Het ziet gemeenschap altijd als, zoals theoloog Erik Borgman het noemt, “gemeenschap-in-opbouw”. Het begint met het accepteren van alle bewoners die er zijn en met wie wij een gemeenschap proberen te vormen. Wij zijn elkaar gegeven, hoe verschillend we ook zijn, en dat maakt als zodanig dat wij een gemeenschap met elkaar vormen. Dat wil niet zeggen dat gemeenschappen in de christendemocratie als vanzelf goed zijn. Integendeel. Gemeenschappen kunnen ontsporen en hebben altijd externe normen nodig om een goede gemeenschap te kunnen zijn. In de christendemocratie wordt gewaakt voor nostalgie.
Het gevaarlijke is immers dat degenen die toch al moeite hebben om hun plek in de samenleving te vinden, worden gezien als een bedreiging voor onze prachtige gemeenschap en buitengesloten dienen te worden. Maar waar ben je als je buiten de samenleving staat? Dat kan dus niet. De gedachte alleen al is kwalijk.’
Sluit het CDA-verkiezingsprogramma voldoende aan bij dit denken vanuit een samenleving?
‘Zeker. Ik zou natuurlijk niet anders durven zeggen, al was het maar omdat ik zelf adviseur van de programcommissie was. Uiteraard kun je altijd commentaar op onderdelen hebben. In de christendemocratie willen wij altijd de verantwoordelijkheden maximaal verdelen tussen staat, markt en samenleving, waarbij wij de waarde van de samenleving vooropstellen. Maar intussen pleiten we in het verkiezingsprogramma wel voor een nieuwe regeling voor kinderopvang. In deze regeling wordt de kinderopvang rechtstreeks door de overheid gefinancierd en gecontroleerd. Je kunt best discussiëren of dat wenselijk is. Principieel: zijn wij voor een vorm van staatsopvoeding voor kinderen tot 4 jaar? En ook praktisch: er zal een explosie van crèches komen; hoe gaan we dat betalen, en waar halen we alle benodigde pedagogische medewerkers vandaan? Vanuit christendemocratisch perspectief was het beter geweest de kinderbijslag te verhogen. In dat geval redeneren we vanuit de ouders zelf, en worden zij beter in staat gesteld om werk en gezin te combineren of met andere ouders te zoeken naar creatieve vormen van kinderopvang. Je moet oppassen dat je de verantwoordelijkheden van een samenleving niet uitholt.’
Het is een verkeerde invulling van het begrip subsidiariteit?
‘Ja. Wij vatten subsidiariteit vaak op als een juridisch begrip dat de taken van de verschillende overheden afbakent. Maar in de pauselijke encyclieken Rerum Novarum en Quadragesimo Anno, uit respectievelijk 1891 en 1931, is subsidiariteit de uitdrukking van een rijke visie op menselijke waardigheid: subsidiariteit vertrekt vanuit de vraag hoe mensen ten volle mens kunnen zijn en zelf een samenleving kunnen helpen opbouwen. Als ze ergens écht niet meer toe in staat zijn, moeten we kijken of hun omgeving kan helpen. Lukt dat niet, dan kunnen we kijken of maatschappelijke organisaties, zoals kerken en buurtverenigingen, kunnen bijspringen. Pas als die daartoe niet in staat zijn, komt – helemaal aan het einde – de overheid in beeld, met de vraag of die subsidium, dat is hulp, kan bieden. Subsidiariteit is dus een heel rijk, gelaagd begrip, dat in eerste instantie kijkt naar de creatieve verantwoordelijkheid van mensen zelf, en pas in de uiterste nood een beroep doet op de overheid.’
Subsidiariteit doet pas in uiterste nood een beroep op de overheid
Gereedschapskist
De PvdA en links benadrukken vanouds de rol van de overheid, de VVD en rechts meer de rol van de markt, en het CDA en de christendemocratie de rol van de samenleving. Na een periode van neoliberalisme en marktdenken kijkt iedereen nu weer naar de overheid. Is het gevaar voor het CDA niet dat het telkens met de dominante stroming meewaait en onvoldoende zijn eigen denken daartegenover stelt?
‘Het is onmiskenbaar dat de samenleving vaak slechts denkt in de dichotomie van staat en markt en dat ook het CDA soms vrij willekeurig put uit de gereedschapskist van staat of markt. Vooral het etatistische denken, het denken louter vanuit de overheid, zie ik als een gevaar voor de partij. De afgelopen jaren stond vaak de bv Nederland centraal, waarbij de relatie tussen overheid en burgers klaarblijkelijk als een zakelijk ruil-contract wordt gezien. Het laatste kabinet-Rutte met CDA en ChristenUnie is gelukkig wel een duidelijke correctie op dit denken geweest. In het regeerakkoord van Rutte-II met VVD en PvdA kwam het woord “samenleving” überhaupt niet voor en was er nul aandacht voor vrijwilligerswerk en mantelzorg. De eerste vraag in het CDA moet altijd zijn: hoe kan de samenleving op een meer coöperatieve wijze worden ingericht, welke waarden dienen leidend te zijn en wat vraagt dat van een samenleving, staat en markt? Staat en markt zijn in dat perspectief onmisbaar, maar dienstbaar, ten dienste aan die samenleving.’
In Zij aan zij hekelt het Wetenschappelijk Instituut de kolonisatie van de leefwereld van mensen door de systeemwereld van besturen.4 Toch heeft ook het CDA vaak zijn invloed kunnen uitoefenen. Hoe zijn we in de dominantie van de systeemwereld terechtgekomen?
‘Dat is een ontwikkeling van decennia waarin politiek in toenemende mate haar legitimiteit is gaan ontlenen aan vooruitgang, economische groei en het garanderen van de voorzieningen van de verzorgingsstaat. Het symbolische summum daarvan werd bereikt in de paarse jaren, toen het enkel nog maar draaide om “werk, werk, werk”, terwijl de politiek ten diepste gaat over het gesprek wat van waarde is, om goed samen te leven en samen te werken. Het was terecht dat Balkenende in zijn eerste kabinetten het normen-en-waardendebat centraal stelde en tegelijk een stevige hervormingsagenda neerzette rond de sociale zekerheid en het zorgstelsel. In zekere zin waren die kabinetten een antwoord op de onvrede over het feit dat Nederland wel technocratisch bestuurd werd, maar niet moreel geleid.’
Is die dominantie van de systeemwereld, namelijk dat de overheid de burger eerder tot last dan tot hulp is, er niet gekomen door een neoliberale ideologie die met de ene hand alles aan de markt wil overlaten, maar met de andere hand via de overheid en bestuursinstanties die burger toch wil controleren, omdat ze hem niet vertrouwt?
‘Ik denk dat daarin wel een kern van waarheid zit. Ergens in de jaren tachtig, negentig heeft er een omslag plaatsgevonden van een overheid die de maakbaarheid van de samenleving preekte naar een overheid die de verantwoordelijkheid van de samenleving vooropstelde, maar daarbij wel het risico liep uit te gaan van de maakbaarheid van ieders eigen succes. We zijn verantwoordelijk voor ons eigen geluk, en daarmee ook voor ons eigen falen. “Succes is een keuze”, hoor je vaak. Maar hoe meer we gericht zijn op individueel succes, hoe ongelukkiger we zullen zijn. Leven is ook altijd leven met een tekort.’
De overheid wil in toenemende mate alles controleren, protocolleren, risico’s uitsluiten; gekmakend is dat soms
‘Zoals de samenleving niet meer accepteert dat er fouten worden gemaakt, zo accepteert de overheid dat ook niet meer. Een volk krijgt altijd het bestuur dat het verdient. De overheid wil in toenemende mate alles controleren, protocolleren, risico’s uitsluiten. Gekmakend is dat soms. Het leidt tot een toezichtcultuur waarin de schijn van veiligheid dicteert. Een meer christendemocratische waardeoriëntatie, met aandacht voor noties als vertrouwen en verantwoordelijkheid, zou in deze tijd weleens heel ontspannen kunnen werken op onze totale beheersingsdrift.’
Mensbeeld
Heeft dit ook met het huidige dominante mensbeeld te maken, dat erg verschilt van het christendemocratische?
‘Inderdaad. Politiek begint met een mensbeeld. Tegenwoordig lijken twee mensbeelden dominant. Het eerste is dat van de selfmade man, de mens die zijn eigen leven schept. Luister naar bijna elke willekeurige speech van liberale politici en je hoort het volgende: “Als je je inzet voor de samenleving, zul je daarvoor beloond worden.” Dat is een tamelijk meritocratische visie. En zo belanden we in een samenleving die gefundeerd is op verdiensten en die relaties reduceert tot ruilverhoudingen: je krijgt terug wat je verdient. In feite is dat ook het ongelukkige aan de term “sociaal contract”, zoals Pieter Omtzigt dat in zijn overigens waardevolle boek gebruikt. Een contract roept de associatie met een zakelijke ruilverhouding op: voor wat hoort wat. Maar niet alle verhoudingen zijn vast te leggen in een reeks afspraken; er bestaat ook nog zoiets als deugdethiek. Liever zou ik spreken van een verdrag, waarin het woord “verdragen” zit: in de samenleving zijn we elkaar gegeven met onze goede en slechte eigenschappen, en we zullen het met elkaar moeten doen.’
‘Het tweede dominante mensbeeld ziet de mens voor alles als slachtoffer van overheidsmachten of kapitalistische krachten. Dat is het mensbeeld van socialistische en populistische partijen. Zij zeggen: “Jullie stakkerige mensen worden allemaal benadeeld en wij gaan dat oplossen.”’
‘Beide mensbeelden zijn wezenlijk anders dan het christendemocratische, omdat ze de samenleving voorstellen als een strijdtoneel waarbij het individu óf als geslaagd persoon óf als slachtoffer centraal staat. In beide gevallen is een machtsstrijd nodig om een bepaald levensdoel te bereiken. De christendemocratische mensvisie stelt daartegenover de mens in gemeenschap met anderen centraal: de wereld zal altijd een tekort kennen, en dat is een aanmoediging om elkaar tot een hand en een voet te zijn, om met elkaar samen te leven en samen te werken. We eisen dingen niet op omdat we ze verdiend hebben, maar zijn dankbaar omdat mensen en zaken ons gegeven zijn. We stellen niet het slachtofferschap voorop, maar onze talenten, of dat er nu veel zijn of weinig.’
‘Aan het eind van de negentiende eeuw, toen de positie van de arbeiders op de politieke agenda kwam, zeiden de socialisten: “Jullie arbeiders zijn kwetsbaar, wij gaan jullie redden.” Abraham Kuyper, die diezelfde sociale kwestie aankaartte, zei tegen de arbeiders niet dat ze kwetsbaar en zielig waren. Nee, hij zei dat ze de ruggengraat van de samenleving vormden, de kurk waar alles op drijft. Dat is een totale omwenteling van het perspectief.’
Representativiteit betekent niet de letterlijke afspiegeling van bepaalde bevolkingsgroepen in de Kamer
Er gaan steeds meer stemmen op om iets te doen aan de meritocratische samenleving. Zo vinden sommigen dat er meer praktisch opgeleiden de Tweede Kamer in moeten, om zo een betere afspiegeling van de samenleving te kunnen vormen.
‘Meer praktisch opgeleiden in de politiek lijkt misschien een logisch recept tegen de meritocratische samenleving. Maar in feite blijft zo’n oplossing hangen in hetzelfde frame als dat van de meritocratie, terwijl je juist heel anders wilt kijken naar de samenleving.’
‘In christendemocratisch perspectief doet het er fundamenteel niet toe hoe hoog of laag iemand is opgeleid. Denk aan de Bijbelse gelijkenis van de talenten. Je moet woekeren met de talenten die je hebt ontvangen. Maar ieder mens is van waarde, en het is om het even of je vijf of twee talenten hebt; het gaat erom dat je ze kunt en wilt benutten.’
‘Ik zou representativiteit uiteindelijk anders willen opvatten. Representativiteit betekent niet de letterlijke afspiegeling van bepaalde bevolkingsgroepen in de Kamer, zo van: zoveel hoogopgeleiden, zoveel laagopgeleiden, zoveel homoseksuelen, zoveel vrouwen enzovoort. Nee, het gaat om de representatie van ideeën. Kijk naar politici als Pieter Omtzigt en Thierry Baudet: beiden zijn hoogopgeleid, zelfs gepromoveerd. Zij zijn heel goed in staat gebleken een vertolker te zijn van de stem van allerlei gewone en ongewone mensen.’
Volkspartij
Is het CDA nog steeds een volkspartij, nu het zoveel minder zetels en leden heeft dan voorheen?
‘Zonder meer. Het zijn van een volkspartij is een principiële keuze voor het gemeenschappelijke belang en voor “ieder mens telt”, en niet zozeer afhankelijk van het aantal parlementszetels of leden. Uit onderzoek blijkt ook dat het CDA er als een van de weinige partijen in slaagt om hoog-, midden- en laagopgeleiden aan zich te binden.
De verhouding is ongeveer een derde, een derde en een derde. Dat is een groot verschil met GroenLinks en D66, die vooral hogeropgeleiden aantrekken, en SP en PVV, die vooral lageropgeleiden aan zich weten te binden.’
‘Het CDA heeft altijd een brug willen zijn tussen straat en staat. Het is voor de toekomst van belang om die bemiddelende rol te blijven spelen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de gevestigde volkspartijen langzamerhand vooral spreekbuizen van het openbaar bestuur zijn geworden. Maar voor de samenleving zijn politieke partijen als ijsschotsen die steeds verder afdrijven. Hoe kan het CDA zijn maatschappelijke inbedding versterken, en hoe kan het tegelijk een staatsdragende partij blijven? Dat is de vraag.’
Waarin verschilt het ‘volks’ in ‘volkspartij’ bij het CDA met het volkse in populistische partijen?
‘Een volkspartij zoals het CDA zoekt altijd naar gemeenschappelijke belangen, vanuit het besef van de gelijkwaardigheid van alle mensen. Niet de belangenstrijd staat centraal, maar het bonum commune, datgene wat het welzijn van heel de samenleving dient. Populistische partijen zien het volk als één en ondeelbaar. In de praktijk is de volkswil waar een populist zich op beroept, altijd de wil van slechts een deel van het volk.’
Hebben het CDA en de christendemocratie niet ook altijd te strijden tegen iets populistisch in zichzelf?
‘Dat hoop ik niet. Ik ben niet van de school die het populisme louter als een scheldwoord wil inzetten. Behulpzamer lijkt het me om te zoeken naar het ja achter het nee van populistische partijen. De opkomst van populistische partijen heeft ergens ook te maken met het verlangen naar gemeenschapszin en geborgenheid, en met de wil om de kloof tussen de systeemwereld en de leefwereld te overbruggen. Dit soort geluiden moet je serieus nemen. Maar er is geen enkele reden om te zwichten voor de populistische verleiding en vergelijkbare boodschappen uit te dragen. In toon en stijl verlies je het dan altijd.’
Het echte probleem van het CDA is de toewijding aan de christendemocratische visie, de innerlijke overtuiging
De voorzitter van het WI-bestuur, Richard van Zwol, heeft de opdracht gekregen om na te denken over de herprofilering van het CDA. Wat moet daar uitkomen?
‘Het Landelijk Bestuur van het CDA heeft Van Zwol als rapporteur en ons WI als ondersteuners gevraagd om een verslag uit te brengen van een reeks gesprekken met CDA’ers over de boodschap van de partij. Het wordt dus geen nieuw koersdocument, maar een verslag. Eerlijk gezegd denk ik niet dat het CDA een gebrek heeft aan visie of koersdocumenten. Het echte probleem is de toewijding aan de christendemocratische visie, de innerlijke overtuiging. Wij zullen als WI de komende jaren dan ook nadrukkelijker gaan investeren in scholing en toerusting van CDA’ers en politici, in nauwe samenwerking met de Tweede Kamerfractie, de partij en de CDA Bestuurdersvereniging.’
‘Inhoudelijk ligt er met Zij aan zij en Een nieuw sociaal contract van Pieter Omtzigt al een heel mooi programma om de komende jaren verder uit te werken. In Zij aan zij stonden drie bewegingen die we willen stimuleren: van ratrace naar relaties, van regelzucht naar burgerruimte, en van winst naar waarde. De coronapandemie heeft de fundamenten van het samenleven blootgelegd en laten zien hoe actueel deze bewegingen zijn. In dat spoor gaan we door.’
‘De rode draad is de relatie tussen overheid en burgers. De coronacrisis heeft het belang van krachtige instituties duidelijk gemaakt. Maar hoe kunnen onze instituties nu krachtig en subsidair tegelijk zijn? Daar ligt een mooie uitdaging. Het veronderstelt dat we verder nadenken over de versterking van de civil society, maar ook over de overbelaste overheid. De overheid zal zich moeten bekwamen in de kunst van het overlaten aan de civil society, samenlevingsverbanden en de markt, om zo los te komen van de neiging van een almaar uitdijend bureaucratisch monster. Onderschat niet de kracht van allerlei vernieuwingsbewegingen: in het bedrijfsleven, in duurzaamheidsbewegingen en ook in de wereld van de digitale technologie heeft men steeds meer oog voor het gemeenschappelijke goede. Het past bij het CDA om partner te zijn van deze hoopvolle bewegingen.’
De christendemocratie blijkt telkens over een enorme veerkracht te beschikken
Toekomst
Hoe schat u de toekomst van de christendemocratie in Europa in? Enkel in Duitsland is nog een grote christendemocratische partij actief, en veel andere partijen die bij de EVP zijn aangesloten, noemen zich niet meer expliciet ‘christendemocratisch’.
‘Ik ben zó overtuigd van de rijkdom van de christendemocratie; ik weet zeker dat deze toekomst heeft. Kijk naar Nederland: hoe vaak is hier het einde van de christendemocratie niet voorspeld? In de jaren zeventig zouden KVP, ARP en CHU “in elkaars armen sterven”. In de jaren negentig, tijdens Paars, gaf niemand meer iets voor het CDA, en ook na Balkenende, rond 2010, werd gezegd dat de partij geen rol meer zou spelen. Toch blijkt de christendemocratie telkens over een enorme veerkracht te beschikken. Dat is ook in Europa het geval, hoewel het jammer is dat veel partijen in de EVP zich niet meer met de term “christendemocratisch” tooien, maar met het lege begrip “centrumrechts”. Er is echter één voorwaarde voor het voortbestaan van de christendemocratie: we moeten ons in onze eigen politieke overtuiging blijven verdiepen en ons eigen verhaal blijven vertellen. Als we dat doen, kan er niet anders dan toekomst voor de christendemocratie zijn.’
Noten
- 1.Gerrit de Kruijf, Waakzaam en nuchter. Over christelijke ethiek in een democratie. Baarn: Ten Have, 1994.
- 2.Pieter Jan Dijkman en Jan Prij, ‘Ook moderne politiek heeft beginselen nodig’ (interview met Bob Goudzwaard), Christen Democratische Verkenningen 40 (2020), nr. 3, pp. 78-85.
- 3.Arie Oostlander, ‘Voor een duurzame samenwerking’ in AR Staatkunde in christen-democratische perspectief 45 (1975), nr. 8, pp 254-266. Zie ook Arie Oostlander, ‘Lezen en mogen verstaan’ in AR Staatkunde 49 (1979), nr. 2, pp. 39-45.
- 4.Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Zij aan zij. Toekomstperspectief voor Nederland in 2030. Den Haag: CDA, 2020.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.