‘Vrijheid en gelijkheid zijn niet het hoogste goed’
Samenvatting
Hoe doordesemd onze samenleving ook is van de waarden ‘gelijkheid’ en ‘vrijheid’, ze vormen niet de kern van het goede leven. De christelijke politieke partijen, en dus ook het CDA, zouden dat moeten weten, maar helaas deinen deze te veel mee op de golven van de moderniteit, meent Andreas Kinneging. ‘Consequent doorgevoerde vrijheid en gelijkheid ontaarden in anarchie en chaos respectievelijk tirannie en onderdrukking.’
Andreas Kinneging, rechtsfilosoof aan de Universiteit Leiden, heeft het lijvige boek De onzichtbare maat. Archeologie van goed en kwaad geschreven, waarin hij diepgravend de moderniteit afzet tegenover wat hij de ‘Europese traditie’ noemt.1 Waar het eerste gevormd is door de verlichting en de romantiek, is het laatste een eeuwenlange traditie waarin Plato, Augustinus en Thomas van Aquino de belangrijkste denkers zijn. Volgens Kinneging is er nu sprake van een kantelmoment waarop de ‘traditie’ het aflegt tegen de moderniteit.
Tot enkele decennia geleden boden christelijke politici nog tegengas tegen de steeds dominanter wordende verlichting, die de vrijheid van individuen om hun begeerten te vervullen centraal stelt, maar tegenwoordig wordt dat tegengas, al dan niet bewust, enkel nog door aanhangers van de romantiek gegeven. Waar de verlichting de gelijkheid en vrijheid van het individu propageert als middel om de consumptieve verlangens te bevredigen, pleit de romantiek voor gelijkheid en vrijheid met het oog op de authenticiteit van de mens, die vooral dicht bij zichzelf en de natuur moet blijven. De romantiek vormde een begrijpelijke reactie op de verlichting, beschrijft Kinneging, maar ze is geen verbetering. Een veel beter antwoord biedt de Europese traditie van Grieks en christelijk denken, maar die staat nu op het punt te verdwijnen. De christelijke politiek was er vanouds in geworteld, maar zij toont zich volgens Kinneging te ontvankelijk voor de moderne tijdgeest. ‘Enige tijd geleden mocht ik op een heidag de Tweede Kamerfractie van het CDA toespreken. “Wat zijn jullie belangrijkste waarden?”, vroeg ik aan het begin. “Vrijheid en gelijkheid”, antwoordde men direct.
“Maar vrijheid is toch van de liberalen, en gelijkheid van de socialisten?”, reageerde ik. Toen was het even stil.’

Andreas Kinneging
Toch is het noemen van vrijheid en gelijkheid niet zo vreemd. Wat is er mis met deze waarden?
‘De christelijke traditie in de politiek is altijd antirevolutionair geweest. Ze keerde zich tegen onverkorte toepassing van de beginselen van de Franse Revolutie: de ongekwalificeerde vrijheid en gelijkheid. Ze heeft altijd beseft dat vrijheid zonder wijsheid, naastenliefde, verstandigheid en deugd, om met Edmund Burke te spreken, “ondeugd en waanzin” is, en dus tot chaos en anarchie leidt. Gelijkheid is onrechtvaardig als ze gelijk behandelt wat ongelijk is. Ze leidt bovendien
Interview in het kort:
- Vrijheid en gelijkheid zijn niet de belangrijkste waarden voor de christendemocratie
- Om het dilemma tussen gelijkheid en vrijheid te overstijgen, biedt de ‘Europese traditie’ van Grieks denken en christendom een schat aan wijsheid
- Sinds 1989 is het Westen gelijkheid gaan verkiezen boven vrijheid, maar heeft het die anders ingevuld: geen economische gelijkheid maar die tussen man en vrouw, etc.
- De romantiek, met haar nadruk op authenticiteit, domineert ongemerkt de samenleving, maar neemt gemakkelijk absurde vormen aan
- De broederschap van de Franse Revolutie is iets anders dan de christelijke gemeenschapsgedachte
- Als de christelijke politiek de principes van de tegenstander gebruikt, zullen ze uiteindelijk tegen haar gebruikt worden
- We moeten de beste volksvertegenwoordigers kiezen, en niet per se een afspiegeling van de samenleving tot centralisatie, tirannie en onderdrukking, zoals het Sovjetsysteem heeft laten zien. In werkelijkheid gaat het om heel andere dingen: verantwoordelijkheid jegens de naaste en God, rechtvaardigheidszin, discipline, woekeren met je talenten, enzovoort.’
Valt dit te staven met de coronapandemie? Als iedereen volledige vrijheid heeft, zullen veel mensen zich niet aan de regels houden, en als iedereen gelijk is, kan de overheid geen regels afdwingen.
‘Ik zou het zo willen formuleren: hoe meer je de vrijheid belijdt, des te minder zul je bereid zijn een inperking daarvan te accepteren. En hoe meer je de gelijkheid belijdt, des te minder zul je het gezag accepteren dat zo’n inperking oplegt. Interessant genoeg zie je iemand als de premier dan ook een beroep doen op heel andere beginselen, die vanouds geassocieerd waren met de christelijke traditie.
“We doen het samen”, zegt hij, en: “Denk aan elkaar.” Het gaat dan om gemeenschapsdenken.’
Ongelijkheid tussen gemeenten
Zorgt de drang naar gelijkheid voor te veel overheidsmacht en regelgeving?
‘Ja. Als je bijvoorbeeld gemeenten vrijheid geeft om zaken zelf te regelen, ontstaat er ongelijkheid. De ene gemeente krijgt een hogere ozb dan de andere; de ene gemeente wordt rijker, de andere armer. Om dat tegen te gaan, zullen het Rijk of de provincies met regelgeving moeten komen die de vrijheid van gemeenten inperkt. Alexis de Tocqueville heeft in zijn studie over de democratie in Amerika deze spanning tussen vrijheid en gelijkheid haarfijn uitgelegd.2 Vrijheid en gelijkheid zijn als het ware communicerende vaten: hoe meer je van het een wilt, hoe minder je van het ander krijgt, en andersom. Als je bijvoorbeeld quota instelt, beperk je de vrijheid van bedrijven om zelf aan te nemen wie men wil. En een vrije markt leidt tot ongelijkheid in inkomen. Ultieme gelijkheid en vrijheid kunnen dus nooit samengaan.’
Op zich is dit toch geen probleem? Dan balanceer je wat en maak je goede afspraken. Het enige is dat veel mensen zich misschien niet van dit spanningsveld bewust zijn.
‘Dat laatste klopt sowieso en zie je vaker. Mensen beseffen meestal niet wat de spanning is tussen verschillende zaken die ze wensen. We vinden het milieu belangrijk maar willen ook verre vliegreizen maken. We willen veilig rijden maar tegelijk opschieten. Er is een waslijst te maken van tegenstrijdige verlangens. De juiste balans vinden vereist dat we bereid zijn om ongelijkheid te accepteren, wat in onze tijd steeds minder het geval is.’
Vrijheid en gelijkheid zijn als het ware communicerende vaten: hoe meer je van het een wilt, hoe minder je van het ander krijgt
In uw boek constateert u dat als het erop aankomt mensen de laatste decennia gelijkheid boven vrijheid verkiezen.
‘Hier is iets opmerkelijks aan de hand. Tot de val van de Berlijnse Muur in 1989 was de wereld in twee kampen verdeeld: het vrije Westen stond tegenover het Oostblok, waarin gelijkheid door de staat werd afgedwongen en men dus niet vrij was. Deze tweedeling werd bij ons ook existentieel ervaren: “Wij hier zijn vrij; zij niet.” Vanaf de jaren negentig is dan iedereen vrij en gaat men deze vrijheid meer en meer als vanzelfsprekend bezit ervaren, waar men zich niet meer druk om hoeft te maken. Daardoor kwam de aandacht meer en meer te liggen bij gelijkheid en het ontbreken daarvan. Interessant genoeg werd deze wel op een andere manier uitgelegd. Waar ongelijkheid vóór 1989 vooral economisch werd uitgelegd, kwamen nu andere vormen van ongelijkheid in de belangstelling te staan: die tussen man en vrouw, autochtoon en allochtoon, wit en zwart, homoseksueel en heteroseksueel, enzovoort.’
Is dat naïef? Men had immers gezien hoe dit ultieme gelijkheidsstreven in dictatuur kon ontaarden. Of is deze vorm van gelijkheidsstreven inzake identiteit minder schadelijk dan het streven naar economische gelijkheid?
‘Ik denk dat dit gelijkheidsstreven de vrijheid evenzeer in het gedrang brengt als het eerdere. Het is jammer en verontrustend dat we, ruim dertig jaar na de val van de Muur, de ellende van het communisme al weer vergeten lijken te zijn. Er is veel te weinig aandacht voor de geschiedenis van bijvoorbeeld de DDR en de Sovjet-Unie, die een rechtstreeks gevolg zijn van het denken van Karl Marx. Het huidige gelijkheidsdiscours is dat evenzeer, ook al noemt het zich meestal niet marxistisch, maar liberaal. Men staat niet voor gelijkheid voor de wet, die het mogelijk maakt dat iedereen in vrijheid kan proberen het beste van zijn leven te maken, maar voor gelijkheid van uitkomst, een typisch communistisch idee, dat de vrijheid wegneemt. De quota bijvoorbeeld die nu in het bedrijfsleven en aan de universiteiten worden gebruikt, zijn van dit denken een logisch uitvloeisel. Als het bij een paar quota zou blijven, is het allemaal niet zo erg, maar als deze manier van denken eenmaal ingang heeft gevonden, houdt men niet meer op tot alles en iedereen gequoteerd is. En dan heb je een DDR 2.0 gevestigd, zonder het te willen of te beseffen.’
Dictatuur van het proletariaat
De paradox daarbij is dat men om gelijkheid te bevorderen, ongelijkheid als middel inzet. Bijvoorbeeld bij het invullen van vacatures.
‘Ook dat is marxistisch. Om de gelijkheid te bewerkstelligen had je volgens Marx en Lenin eerst een dictatuur nodig, die bourgeoisie en proletariaat zeer ongelijk behandelde. Een gevaarlijke redenering. Deze afgedwongen gelijkheid leidt niet alleen tot verlies van vrijheid, maar ook van welvaart. Zo is ondernemersvrijheid een kwetsbaar recht dat je goed moet bewaken. Ondernemers moeten de beste, meest gekwalificeerde mensen aannemen die ze krijgen kunnen. En wie dat zijn, kunnen ze het best zelf uitmaken. De ervaring in het Oostblok laat zien wat er gebeurt als je de vrijheid van ondernemen de nek omdraait.’
‘Maar we spreken tot nu toe over de balans tussen gelijkheid en vrijheid in relatie tot de verlichting en de romantiek. In mijn boek probeer ik dat dilemma te overstijgen door vrijheid én gelijkheid te plaatsen in een veel bredere ethische context van allerlei andere waarden die minstens zo belangrijk of veelal belangrijker zijn dan die twee.’
Het huidige gelijkheidsdiscours is evenzeer marxistisch, ook al noemt het zich meestal liberaal
Toch zullen we de romantische invloeden in de samenleving goed moeten begrijpen, omdat die volgens u overal zichtbaar zijn. Tot in het opkomend nationalisme toe.
‘Dat klopt. De romantiek domineert in veel hoeken en gaten van de huidige maatschappij, overigens zonder dat men het beseft. Hans Kennepohl heeft daar een mooi boek over geschreven dat ik iedereen aanraad: We zijn nog nooit zo romantisch geweest.3 Het romantische ideaal is authenticiteit, eigenheid. Dat ideaal wordt op verschillende wijzen toegepast. Door velen op de individuele mens, door anderen op de natuur. En door weer anderen op volkeren. Dat laatste doen zowel nationalisten als multiculturalisten.
Zij staan in het debat tegenover elkaar, maar paradoxaal genoeg hanteren ze hetzelfde romantische authenticiteitsideaal. De multiculturalist benadrukt dat allochtone mensen vooral zichzelf moeten kunnen blijven en hun eigen identiteit moeten behouden. De nationalist verdedigt de eigenheid van het eigen volk.’
Hoe waardeert u de romantiek?
‘Op zichzelf is de romantische reactie op de verlichting niet vreemd, en ze is ook wel in een aantal opzichten positief. Maar het authenticiteitsideaal neemt gemakkelijk absurde vormen aan wannneer men het als het nieuwe evangelie ziet. Neem de kunst. Daar krijgt het de gestalte van de eis van originaliteit. Want alleen wie origineel is, is authentiek. Imitatie is immers niet eigen. Aanvankelijk heeft dit idee de kunst verrijkt. Denk alleen maar aan Beethoven, de grootste componist ooit. Die is zonder de nieuwe romantische ideeën ondenkbaar. Maar de maatvoering ontbrak: het streven naar originaliteit leidde tot een steeds verder gaande afkeer van oude thema’s en technieken en tot een tot niets leidende experimenteerwoede, die weer tot de waanzinnigste vormen van “kunst” voerde. Marcel Duchamp keerde een wc-pot om, zette er een handtekening op en zei dat het kunst was. In de muziek creëerde men een pandemonium aan geluid om maar niet op Beethoven te hoeven lijken. De moderne kunst is een doodlopende weg gebleken.’
En het neonationalisme van politici als Wilders en Baudet is dus eigenlijk een vorm van romantiek, hoezeer zij soms ook de waarde van het christendom benadrukken?
‘Ik heb eerlijk gezegd geen behoefte om het over Baudet of Wilders te hebben. Mijn ouders zeiden altijd dat je niet over personen moet spreken waar ze niet bij zijn. Dat noemden ze roddelen. De heer Wilders heb ik bovendien nog nooit gesproken. Maar het klopt dat het nationalisme een vorm van romantiek is die teruggaat tot begin negentiende eeuw, toen de Fransen Duitsland binnenvielen en aan de Duitsers hun rechtsstelsel oplegden. Dat wezen de Duitsers af met het argument dat zij Duitsers waren en dus anders dan de Fransen. Op zich is dat pathos belangrijk en respectabel, maar je moet het niet verabsoluteren alsof de nationale gemeenschap de enige belangrijke gemeenschap is.’
De Europese traditie
Dan nu wat u de Europese traditie noemt. Wat stelt die tegenover verlichting en romantiek?
‘Dat is het eenvoudigst uit te leggen aan de hand van de verschillende mensbeelden. Waar de verlichting de mens ziet als een wezen dat zijn begeertes wil bevredigen, stelt de romantiek in reactie daarop dat het om het vinden van het authentieke ik gaat, en dat men moet leven naar de geboden daarvan. Dat zie je onder andere terug in de moderne visie op opvoeding en onderwijs: de verlichtingsgedachte is dat het kind moet worden gevormd tot deelnemer aan de arbeidsmarkt, zodat hij ook zo veel mogelijk kan consumeren, en vanuit de romantiek komt de idee dat het er in het onderwijs en de opvoeding om gaat dat ieder zijn unieke zelf vindt en kan ontplooien. Beide – zowel verlichting als romantiek – gaan dus uit van de mens zoals hij is. Het christendom, dat hierin Griekse filosofen als Plato en Aristoteles volgt, zegt: de mens is niet onproblematisch. Zijn innerlijk leven moet geordend worden. Er is een voortdurende innerlijke ommekeer nodig. Bekering wordt dat in het christendom genoemd. Dat is nodig, want als je je eigen begeerten of je eigen zelf volgt, dan gaat het fout, omdat het innerlijk voor een deel niet in orde is. Christelijk uitgedrukt: omdat de mens zondig is. Vandaar de deugdenleer, die spreekt van allerlei deugden die de mens zich moet verwerven. Waarvoor dan weer gemeenschappen noodzakelijk zijn, om te beginnen gezin en familie, maar ook scholen, kerk- en dorpsgemeenschappen, enzovoort.’
Nationalisme is een vorm van romantiek die teruggaat tot begin negentiende eeuw
Een veelgehoorde kritiek op dit gemeenschapsdenken is dat gemeenschappen uitsluiten. Hoe kijkt u hiertegen aan?
‘Zeker, gemeenschappen sluiten uit. Gezinnen meer dan welke andere gemeenschap ook. Je hoort bij een gezin of je hoort er niet bij. En als je er niet bij hoort, zul je er ook nooit bij gaan horen. Ouders hebben veel minder aandacht voor de kinderen van de buren dan voor hun eigen kinderen. En dat is ook goed. We kunnen geen van allen de hele wereld op onze schouders nemen. Daarom is er een taakverdeling.
Ouders zorgen eerst en vooral voor hun eigen kinderen. Dit argument is van toepassing op alle gemeenschappen, ook op de nationale gemeenschap. Het is onmogelijk om iedereen op de wereld precies gelijk te behandelen, en het is ook niemands verantwoordelijkheid.’
Hoe zit het dan met de naastenliefde?
‘Thomas van Aquino zegt dat we ieder mens in principe in gelijke mate goede wil verschuldigd zijn. Maar daadwerkelijke hulp en bijstand zijn we primair verschuldigd aan onze naasten in de gewone zin van het woord: gezin, familie, buren, dorpsgenoten, vrienden, landgenoten. Dat lijkt me de juiste interpretatie. Laten we daarnaast vooral niet vergeten dat de alternatieven voor gemeenschappen, namelijk de staat en de markt, ook op hun eigen manier uitsluiten. Zelfs een wereldstaat en een werkelijk globale markt zouden dat doen. De eerste sluit iedereen uit die niet aan de regels voldoet, de tweede iedereen die niet voldoende koopkracht heeft. Uitsluiting hoort bij het leven.’
Christendemocratie
Rechts is een geesteskind van de verlichting, links van de romantiek, terwijl u de waarde van gemeenschap benadrukt en het besef van het menselijk tekort. Ik zou zeggen: welkom bij de christendemocratie. Is zij niet de stroming die rekening houdt met de schaduwzijden van de moderniteit en doordrongen is van de positieve waarde van het christelijk geloof voor onze samenleving?
‘Dat zou je zeggen, hè? Het christelijk denken vanaf de negentiende eeuw is altijd geformuleerd in reactie op de principes van de Amerikaanse en de Franse Revolutie, met hun nadruk op vrijheid en gelijkheid. Dit is een zeer waardevolle traditie vol wijsheid. De christelijke partijen zouden de schatbewaarders daarvan moeten zijn. Maar eerlijk gezegd zie ik er niet veel meer van terug. Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is er sprake van een enorme verschraling van het christelijke denken in de politiek. Misschien is het er nog wel in studies en rapporten, maar bij politici zie ik er over het algemeen weinig of niets meer van terug. Typerend was die reactie op mijn vraag op de CDA-heidag naar de belangrijkste waarden van de aanwezigen. “Gelijkheid en vrijheid”, zeiden ze. “Maar waar is dan de gemeenschap?”, vroeg ik.’
Sinds de jaren zestig is er een enorme verschraling van het christelijke denken in de politiek
Toch hoor ik CDA-politici de waarde van broederschap verdedigen. Dat is toch vergelijkbaar met gemeenschap, en ook
een beginsel van de Franse Revolutie? Is de christendemocratie zo niet toch erfgenaam van de verlichting, alleen dan met een eigen invulling ervan? ‘De broederschap van de Revolutie, die trouwens altijd een ondergeschoven kindje is geweest vergeleken met vrijheid en gelijkheid, is niet hetzelfde als de christelijke gemeenschapsgedachte. Integendeel. De laatste heeft als model het gezin en de familie, dus een samenstelling van heel verschillende delen en dus ook asymmetrische rechten en plichten.
De sterksten dragen de zwaarste lasten. Kinderen gehoorzamen de volwassenen, enzovoort. Broederschap heeft een heel andere achtergrond en betekenis. Hier gaat het om de vriendschap en solidariteit tussen gelijken en tussen “broers” en “zusters”. Ook omvat het in principe iedereen. Dat verdonkeremaant het verschil tussen sterk en zwak en de extra verantwoordelijkheid van de eersten voor de laatsten, alsook het besef dat er natuurlijke gemeenschappen zijn, zoals gezin en familie, waarbinnen de wederzijdse verantwoordelijkheden veel groter zijn dan die van elk van de leden van de gemeenschap met de buitenwereld.’
Aan de andere kant: christendemocraten als Abraham Kuyper hebben gestreden voor de positie van de ‘kleine luyden’ en de gelijkberechtiging van het bijzonder onderwijs. En zijn universiteit heette niet voor niets ‘Vrije’ Universiteit. Is het niet zo dat christendemocraten de verlichting niet moeten overlaten aan liberalen en socialisten, maar een eigen fundament en invulling van termen als ‘vrijheid’ en ‘gelijkheid’ moeten opeisen?
‘Vanaf de negentiende eeuw zijn christenen in de politiek vrijheid en gelijkheid gaan gebruiken als argument om ruimte te krijgen voor hun eigen instituties, die andere waarden en een andere visie op het leven moesten doorgeven aan de volgende generaties dan die gebaseerd op vrijheid en gelijkheid. Dat gaat goed zolang de meerderheid vrijheid en gelijkheid niet al te radicaal uitlegt. Doet die dat wel, dan is er geen ruimte meer voor bijzonder onderwijs en een “vrije” universiteit, of voor traditionele kerken, omdat daar dingen onderwezen worden die haaks staan op die vrijheid en gelijkheid en dus volgens de meerderheid uitgebannen moeten worden. Dat is precies wat we al een paar decennia in Nederland zien gebeuren. Het christelijk onderwijs, maar ook kerken zitten meer en meer op de schopstoel: het is aanpassen of, uiteindelijk, sluiten. Dat zou te denken moeten geven. Wie de principes van de tegenstander gebruikt, moet niet raar opkijken als ze uiteindelijk tegen hem gebruikt worden.’
Onrechtvaardigheid
Hoe zou een christendemocratisch diversiteits- en emancipatiebeleid er volgens u uitzien als het zijn uitgangspunt in de Europese traditie neemt, in plaats van uit te gaan van de waarden van vrijheid en gelijkheid?
‘Mag ik allereerst vragen: wat is een diversiteits- en emancipatiebeleid?’
Dat verschillende groepen niet ongelijk behandeld worden, bijvoorbeeld bij het vinden van een baan. Als je Marc Janssens heet krijg je in Nederland gemakkelijker een baan dan als je Mohammed Arslan heet.
‘Diversiteits- en emancipatiebeleid zijn dus vormen van gelijkheidsbeleid. De woorden zijn anders, maar het gaat om gelijkheid. Bedenk dat altijd en overal in de wereld mensen om heel slechte redenen zijn, worden en zullen worden voorgetrokken of achtergesteld. De vraag is of de overheid altijd iets aan onrechtvaardigheid kan doen. Stel dat ik als docent vrouwen voortrek bij het geven van tentamencijfers. Dat is evident onrechtvaardig. Maar betekent dit dat er iemand moet worden aangesteld die gaat controleren of docenten wel eerlijk beoordelen?
En wie gaat die controleur dan weer controleren? Voor je het weet bouw je een heel controlesysteem dat als een loden last op de maatschappij drukt en waarvan we uit ervaring weten dat het meestal niet goed werkt.’
Diversiteits- en emancipatiebeleid zijn vormen van gelijkheidsbeleid
Hoe moet je dergelijke vormen van onrechtvaardigheid dan bestrijden?
‘Mijns inziens moeten we accepteren dat de werkelijkheid gebroken is. De hemel op aarde vestigen is een utopie, en een heel gevaarlijke bovendien, want als je dat werkelijk probeert, wordt het een hel. Die acceptatie dat het hier op aarde nooit helemaal goed komt, lijkt me een belangrijk christelijk uitgangspunt. We bevinden ons hier, om met Augustinus te spreken, in de civitas terrena, de aardse werkelijkheid, en niet in de civitas Dei, Gods samenleving. Aan de andere kant moet je erop vertrouwen dat de mens en de samenleving zelf zaken ten goede kunnen en zullen keren. Wat de tentamencijfers betreft: cruciaal zijn de eigen verantwoordelijkheid, professionaliteit en beroepsethiek van de docent.
En ten aanzien van het minder gemakkelijk krijgen van een baan door iemand met een achternaam die niet Nederlands klinkt: allochtonen worden in de samenleving steeds meer als gelijkwaardig geaccepteerd. Maar dwing dat niet af met allerlei regels. Laat het aan het eigen initiatief en de goede wil van bedrijven, scholen en andere gemeenschappen in de samenleving zelf over.’
‘Soevereiniteit in eigen kring’ heet dat in christendemocratische termen.
‘Zeker. Dat is een groot goed. Het is een algemeen beginsel dat geldt voor alle maatschappelijke sferen, ook het bedrijfsleven. Geef ruimte aan bedrijven en ondernemers, ook als zij bijvoorbeeld liever enkel autochtonen of allochtonen aannemen, of als ze alleen vrouwen of mannen voor bepaalde functies willen. Uiteindelijk wil men toch de best gekwalificeerde persoon voor een functie. Discriminatie kost hun geld. Je wordt weggeconcurreerd. Timmer het niet dicht met regels die weer door allerlei instanties moeten worden gecontroleerd, wat leidt tot hypocrisie en corruptie. Die regels ondermijnen de marktwerking en daarmee de welvaart. Heb vertrouwen in de mogelijkheid en de wil van mensen om goede dingen te doen.’
Welke rol speelt aandacht voor beroepseer hierbij?
‘Dat is een ander woord voor wat ik net “professionaliteit” en “beroepsethiek” noemde. Neem een tandarts. Hoe weet ik of mijn tandarts mij niet bedriegt en een dure kroon plaatst terwijl een goedkope vulling ook voldoende zou zijn? Antwoord: ik weet het niet. Betekent dit dat we naast mijn eigen tandarts een tweede moeten zetten die controleert of de eerste wel eerlijk is? En als die twee onder één hoedje spelen en de buiten samen delen? Moeten we er dan een derde naast zetten? Enzovoort? Beter is, dunkt me, dat de tandarts zoveel beroepsethiek heeft dat hij zijn patiënten niet wil oplichten, maar de goede zorg voor hun gebit ziet als zijn voornaamste taak. Dat lijkt mij bij uitstek te horen bij een christelijke visie op de werkelijkheid. Hier zie je heel concreet het belang van deugden. Dat is de traditie van het CDA. Het is belangrijk dat het die traditie weer oppakt.’
Voor politici is het van belang om midden in hun tijd te staan. In hoeverre zal uw pleidooi op verzet stuiten omdat u hen uit de moderniteit wilt halen en terugbrengen naar een tijd die voorbij is? Ook de steun van het CDA voor vrouwenquota heb ik horen verdedigen met het argument dat het CDA niet als partij van vroeger gezien wil worden.
‘Dat is dan een testimonium paupertatis dat geen recht doet aan het belang van dit debat. Mijn boek is geen oproep om terug te gaan naar vroeger. Het is een poging de rationele argumenten van de Europese traditie eigentijds te verwoorden, omdat die argumenten naar mijn overtuiging meer bijdragen aan een goede samenleving dan de argumenten die naar voren gebracht zijn door verlichting en romantiek.’
Het is belangrijk dat het CDA de traditie van deugden weer oppakt
Meritocratie
Tegelijk haalt u met instemming Plato aan, die het met de democratie niet hoog ophad. Hij had het liefst een aristocratie, omdat democratie in tirannie kon ontaarden. Bevinden we ons volgens u nu op zo’n moment dat de democratie in tirannie ontaardt, dat u een aristocratie boven een democratie verkiest?
‘Aristocratie bij Plato betekent “meritocratie”.
De oorspronkelijke grondleggers van de democratie wilden ook een democratie die daardoor getemperd werd. Daar moeten we mijns inziens naar terug. De gedachte achter de representatieve democratie was ook dat burgers representanten kozen die het best gekwalificeerd waren om hen te vertegenwoordigen. Dit meritocratische idee leeft nog enigszins wat betreft de Eerste Kamer, en ruimschoots wat betreft de rechterlijke macht. Ten aanzien van de Tweede Kamer is het meritocratische representatiebegrip inmiddels vervangen door wat ik het “spiegelbegrip” van representatie noem. De volksvertegenwoordiging dient precies een spiegel van de samenleving te zijn: vijftig procent man, vijftig procent vrouw, tien procent moslim, vijf procent homo, enzovoort. Dat lijkt me de verkeerde weg. We moeten terug naar de meritocratische opvatting: we hebben de beste mensen nodig, wat ook hun achtergrond, geslacht of seksuele voorkeur is. Al die factoren zijn irrelevant. In het voetbal is de oude representatiegedachte nog wel gebruikelijk. We peinzen er niet over om een nationaal elftal na te streven dat een afspiegeling is van de samenleving. Het gaat om de beste voetballers. Zo moeten we ook de beste volksvertegenwoordigers hebben, en geen precieze afspiegeling van de samenleving.’
We peinzen er niet over om een nationaal elftal na te streven dat een afspiegeling is van de samenleving
Maar moeten die volgens u wel via vrije verkiezingen verkozen worden?
‘Natuurlijk, maar we moeten af van het idee dat de essentie van vertegenwoordiging is dat elke deelgroep is vertegenwoordigd. In plaats van om het verkrijgen van de beste, geschiktste volksvertegenwoordigers draait het nu allemaal om diversiteit, quota enzovoort. Dat wordt veroorzaakt door een ideologische afkeer van elites, die je ook bij populistische partijen ziet. Dat is een typisch romantisch idee, alsof elites corrupt zijn en de bevolking zuiver. De realiteit is dat er altijd elites zullen zijn. Het enige alternatief is een goede of een slechte elite. Goede politici, die het land goed leiden, of slechte, die er een potje van maken. En of je goed bent heeft niets met achtergrond of uiterlijke kenmerken te maken, maar alleen met intellectuele capaciteiten en morele statuur.’
Hoe krijgen we de beste politici?
‘Een veelheid van dingen zou te noemen zijn, maar ik noem er slechts twee. In de eerste plaats: door hun de tijd te geven om te rijpen. Men moet niet te jong de politiek ingaan, maar eerst ruimschoots nagedacht hebben en ervaring hebben opgedaan. 40 jaar lijkt me de minimumleeftijd. In de tweede plaats moeten de media veel meer op de achtergrond blijven. Alle beeld- en geluidsopnames moeten worden verwijderd uit de politiek. Dat brengt de rust terug en de afstand die noodzakelijk is om een fatsoenlijk debat te kunnen voeren, zonder dat je direct door de media wordt afgebrand als je niet meteen een kwinkslag paraat hebt. Een politicus als Thorbecke, de belangrijkste staatsman van de negentiende eeuw, zou het op dit moment geen week uitgehouden hebben in de politiek. Het was een stijve man, die in het huidige mediatijdperk meteen gevloerd zou zijn. Dat geeft te denken. Wat we nodig hebben in de politiek zijn minder acteurs en meer mensen die een beetje op Thorbecke lijken.’
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.