Religie als cultureel tegengeluid
Samenvatting
Als een daad, een handeling nut, rendement heeft, is het goed, en anders niet. Deze utilistische mindset is typerend voor de samenleving van vandaag. Religie kan voor deze benauwde en instrumentele geestesgesteldheid een alternatief bieden. Allereerst relativeert zij het overheersende culturele klimaat, dat uitgaat van het autonome individu, en plaatst dit in perspectief. Daarnaast stelt zij de nutscultuur radicaal onder kritiek. Goedheid hangt niet af van productiviteit of resultaat, maar is een gave. Het paradoxale is dat alleen op basis van dit besef de mens werkelijk tot bloei kan komen.
Als zoon van een dominee, geboren en getogen in een gelovig milieu, had ik in de jaren zeventig en tachtig moeite met de vlijmscherpe en soms vileine religiekritiek die toen in de Nederlandse media de norm begon te worden. Je zou kunnen zeggen: in die periode schudde Nederland de religieuze veren af die het zichzelf had aangemeten in en na de Tweede Wereldoorlog. Kerkelijk Nederland, waartoe ik nog steeds behoor, leefde destijds in de veronderstelling dat die religieuze veren al eeuwenlang het uiterlijk van Nederland bepaald hadden, maar dat was meer een wens dan een realiteit.1 Nederland is in de loop der eeuwen vooral pragmatisch religieus geweest.2 Er werden wel conflicten uitgevochten over religieuze meningsverschillen, maar de basis was toch dat tolerantie beter is voor de portemonnee dan principiële gevechten.
In toenemende mate is de afgelopen jaren de kloof tussen seculier en religieus ook een politiek probleem geworden. Hoewel sommige opinieleiders nog steeds, soms krampachtig, vasthouden aan de secularisatietheorie uit de jaren zeventig (‘Bij het groeien van de welvaart neemt religie steeds meer af, en dat proces is zodanig onomkeerbaar dat religie in de eenentwintigste eeuw zal verdwijnen’), blijkt de realiteit een andere dan verwacht. Traditionele vormen van christendom kalven weliswaar af in Nederland, en een meerderheid van de bevolking bestempelt zichzelf als niet-religieus, maar toch sterft religie niet uit en hoef je de kranten maar open te slaan om berichtgeving over religie te ontdekken. Wat is het probleem van onze Nederlandse cultuur met religie?
Ik geef mijn antwoord, zoals een traditionele dominee gedaan zou hebben, in drie punten. Allereerst kijk ik naar het dominante discours in de westerse cultuur en naar hoe economisch rendement daarbinnen als norm geldt. In de tweede plaats kijk ik naar de idealen van autonomie van het individu en vrijheid van meningsuiting als hoogste idealen in Nederland van vandaag. Ten derde kijk ik naar de analyse die een Duitse vakgenoot, Robert Yelle, geeft van de huidige situatie, waarna ik afsluit met enkele gevolgtrekkingen voor de christendemocratie.
1. Dominant discours en geloof
Het dominante discours van onze huidige culturele context is dat van het utilisme (ook wel utilitarisme genoemd). Deze wijsgerige stroming ontstond als exponent van de verlichting – de oorsprong van de idealen van de Franse Revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap – en legde de basis onder het sociaal-economische systeem van het kapitalisme. In mijn jeugd was dat een vies woord, maar sinds de val van de Muur is het expliciet de norm geworden. Het waren in het bijzonder Jeremy Bentham (1748-1832) en John Stuart Mill (1806-1873) die deze wijze van denken hebben gepropageerd, en hun benadering is in een paar woorden samen te vatten: ‘Goed is, wat nut heeft.’ Decennialang is deze rendementsethiek in westerse samenlevingen ingedaald, en in de inmiddels niet meer zo vroege eenentwintigste eeuw bepaalt het in hoge mate onze cultuur. Van melkboer tot minister kijken mensen intuïtief naar het nut, het rendement van wat iemand doet. Als een daad, een handeling nut, rendement heeft, is het goed, en anders niet.
Deze mindset is typerend voor de samenleving van vandaag. Het rendementsdenken gaat vervolgens hand in hand met wat in de sociale wetenschappen bekendstaat als de rational choice theory.3 Volgens deze benadering zullen mensen altijd in hun gedrag die mogelijkheid kiezen die leidt tot de hoogste mate van winst, van rendement, van eigen voordeel. En aldus wordt het menselijk bestaan gereduceerd tot een economisch model, worden zaken als emoties en liefde gereduceerd tot een functie van optimalisatie van rendement, en wordt de existentiële beleving van geluk in het frame geplaatst van investering en opbrengst. Geluk is dat je meer aan opbrengst ontvangt dan je aan investering gepleegd hebt.
Van melkboer tot minister kijken mensen intuïtief naar het nut, het rendement van wat iemand doet
2. Autonomie en religie
De vrijheid van meningsuiting is een groot goed. Nederlanders hebben het voorrecht te leven in een land waarin je niet vervolgd wordt om wat je zegt. De moord op Theo van Gogh (2 november 2004) was een aanslag op de vrijheid van meningsuiting en ook als zodanig bedoeld. Van Gogh was een provocateur, die het kwetsen van mensen tot zijn professie gemaakt had, maar verdiende dit einde in geen enkel opzicht. Sinds deze moord zijn we ons collectief wel meer bewust geworden van de grenzen aan deze vrijheid om te zeggen wat je denkt. Vrijheid van meningsuiting is iets anders dan een vrijbrief om te kwetsen, ook al heeft iedereen in Nederland bij wet het recht om dat te doen. Je hoeft de ideeën van Geert Wilders niet te delen om geschokt te zijn over de bedreigingen die hem ten deel vallen. Bijna iedereen snapt dat.
In de coronapandemie liepen de gemoederen hoog op toen het ging om het recht van geloofsgemeenschappen om met meer dan dertig personen vieringen te organiseren. Dat het hierbij gaat om een in de grondwet verankerd recht, bleek voor veel mensen onbegrijpelijk. Hoezo ‘in de grondwet verankerd’? Wat is het dat godsdienstige groepen dit recht geeft? Het feit dat veel Nederlanders zo slecht op de hoogte zijn van het recht op vrijheid van godsdienst, is tekenend voor de seculiere staat van het land: niet alleen vinden veel mensen vragen rond godsdienst niet meer belangrijk, maar ze zijn ook niet bereid zich er nog in te verdiepen. Godsdienst is een privékwestie geworden waarvoor in het publieke domein geen plaats meer lijkt. De vrijheid van meningsuiting staat maatschappelijk hoger aangeschreven dan de vrijheid van godsdienst.
De culturele moeite met religie uit zich het duidelijkst in de inmiddels al zo’n twee decennia voortdurende discussie over ‘de islam’.4 In geloofstradities is het autonome individu niet het uitgangspunt van het leven. Integendeel: het is misschien wel de kern van ieder geloof dat je als gelovig mens jezelf plaatst in een groter geheel, jezelf onderdeel weet van iets wat jou overstijgt, jezelf ondergeschikt acht aan een Schepper die jou te boven gaat. In religieuze tradities gaat het in de eerste plaats niet om het individu, en wordt dat individu in de tweede plaats niet gezien als volledig autonoom. Dit is precies waar de schoen wringt. Het overheersende culturele klimaat gaat uit van het autonome individu: ‘Ik bepaal zelf mijn leven, en het zijn mijn keuzes die mij maken tot wie ik ben.’ Religieuze tradities relativeren deze individuele autonomie, en sommige stromingen ontkennen haar zelfs volledig.
De vrijheid van meningsuiting staat maatschappelijk hoger aangeschreven dan de vrijheid van godsdienst
Een tweede aspect waardoor religie het zwaar heeft in Nederland is de institutionele vorm van religies. Instituties liggen onder vuur. Onderzoek na onderzoek toont aan hoe Nederlanders hun vertrouwen verloren hebben in de politiek, de politie, de rechtspraak, de kerk. Dit afkalvende gezag van instituties verdient een aparte analyse, die meer ruimte nodig heeft dan ik hier heb. Feit is dat religieuze instituties door veel mensen gezien worden als corrumperend en verdacht. Religie als drijfveer van een individu, dat gaat nog wel, maar zodra religieuze uitingsvormen het privédomein overstijgen en een maatschappelijke presentie krijgen door middel van een georganiseerde vorm, slaat de twijfel toe. Alleen: dat menselijke instituties altijd feilbaar zijn, betekent niet dat ze overbodig zijn.
3. Een alternatief discours
De nadruk op het individu met alle individuele vrijheden die daarbij horen is in veel opzichten een verworvenheid, omdat onze liberale staat ons als burgers allen beschermt en ruimte geeft. Toch zijn er grenzen aan de individuele autonomie en kan de christendemocratie een tegengeluid laten horen dat op dit moment hard nodig is. Hoe dan?
Een recente studie van Robert Yelle biedt hiertoe nuttige handvatten.5 Yelle is in gesprek met een groot aantal denkers, en een van de invloedrijkste van hen is wel de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben. Agamben heeft met zijn studie Homo Sacer uit 1995 een voorzet gegeven die Yelle in dit boek aangrijpt om de bal met kracht in het doel te schieten.6 Agamben benadrukt in Homo Sacer dat het domein van het sacrale een apart domein van de werkelijkheid is dat maatschappelijk in een buitencategorie geplaatst wordt. Het sacrale is datgene wat buiten de orde staat.
In Yelles benadering is dat ‘buiten de orde’ nu precies de kracht van religie: in het domein van religie wordt de orde van de samenleving voorzien van een tegenorde. Waar nut in de samenleving geldt als belangrijkste criterium om het belang van mensen en instellingen te bepalen, telt dit criterium in religieuze tradities niet. Daar staat waarde centraal: waarde van het leven, waarde van de persoon, waarde van de schepping.
Een belangwekkend onderdeel van het betoog van Yelle is de kracht van religieuze wetten om de maatschappelijke orde te herstellen. Hij besteedt veel pagina’s aan de instellingen uit Leviticus 25 rondom sabbatsjaar en jubeljaar. Dit deel van de wet van Mozes schrijft voor dat iedere zeven jaar akkers onbewerkt dienen te blijven liggen, en dat iedere vijftig jaar alle landbezit teruggegeven dient te worden aan de oorspronkelijke eigenaren. Zonder nu in te veel details te willen vervallen, kunnen we het punt als volgt samenvatten: de instelling van sabbats- en jubeljaren is erop gericht een herhaalde reset van maatschappelijke verhoudingen te bewerkstelligen. Kwijtschelding van schulden, herstel van betrekkingen – met name het jubeljaar is een vorm van maatschappelijk herstel.
In het ‘buiten de orde’ zijn schuilt de kracht van de religie
Onder Bijbelwetenschappers is er veel discussie over de vraag of de instellingen rondom sabbats- en jubeljaar in het oude Israël ooit werkelijk zijn gevolgd, maar dat debat kan hier buiten beschouwing blijven. Yelles punt is dat religie een belangrijke correctie biedt op het nutsdenken dat maatschappelijk de norm is geworden, en dat vanuit religieuze tradities het utilistische mens- en maatschappijbeeld terecht valt te kritiseren.
De paradox die Yelle constateert is wel deze. In de utilistische traditie is het principe van individuele autonomie tot norm verheven, maar het rendementsdenken dat nut kiest als ultiem criterium instrumentaliseert de mens tot middel van productie. ‘Ware soevereiniteit is de kwaliteit om niet onderworpen te zijn aan wat voor condities dan ook’, aldus Yelle.7 Het lijkt erop dat het religieuze discours, of het nu christelijk is, joods, islamitisch, of nog iets anders, de mens dichter bij die soevereiniteit brengt dan het huidige nutsdenken. Immers, welke religieuze traditie je ook in gedachten hebt, steeds wordt het individu gerelateerd aan haar medemens, de samenleving als geheel en God of het goddelijke. Soevereiniteit is, zo bezien, niet dat een mens volledig over zijn eigen leven beschikt, maar dat hij zijn eigen plaats kent in het samenspel van krachten waarin hij leeft: die van God, de naaste en de wereld. In het christendom is het voor het leven van het individu wezenlijk dat je als mens een relationeel wezen bent en dus in verbinding staat met de wereld om je heen. In het jodendom en de islam is dat niet anders. Mijn vrijheid houdt op waar de jouwe begint. En daaruit komt dan een ander wezenlijk religieus inzicht voort: zelfzorg begint bij zorg voor de ander. Ik kan misschien wel zo bevoorrecht zijn dat ik zelf kan kiezen hoe ik mijn leven indeel, maar veel mensen kunnen dat niet. Soevereine vrijheid begint daar waar mensen zorgen voor de zwakken, de verworpenen, de outcasts. Het is een belangrijk thema in Fratelli tutti, de nieuwe encycliek van paus Franciscus.8
Conclusie
De maatschappelijke context van vandaag staat niet sympathiek tegenover religieuze instituties, terwijl religie als persoonlijk engagement wel degelijk op sympathie kan rekenen. Zolang religie een privéactiviteit is, is het goed. Het publieke debat is geneigd in hoge mate mee te gaan met het nutsdenken als ultiem criterium: goed is, wat nut heeft. De christendemocratie kan putten uit een rijke traditie die hier een alternatief tegenover stelt. De schepping is intrinsiek goed, en de waarde van een mens hangt niet af van haar economische productiviteit. Daarmee is het individu altijd gesitueerd in een groter maatschappelijk geheel, en gaat het in de politiek om het samenspel van individu en dat grotere geheel.
Noten
- 1.Dit benadrukt bijvoorbeeld James Kennedy: James C. Kennedy, Een beknopte geschiedenis van Nederland. Amsterdam: Prometheus, 2017.
- 2.Zie de analyse van Jonathan Israel: Jonathan Israel, The Dutch Republic. Its rise, greatness, and fall, 1477-1806. Oxford: Oxford University Press, 1995, bijvoorbeeld pp. 361-398.
- 3.Voor een uitleg, zie sectie 5 in het artikel ‘Philosophy of economics’ van de Stanford Encyclopedia of Philosophy (https://plato.stanford.edu/entries/economics/#RatiChoiTheo). Overigens is in de economie intussen een tegenbeweging tegen deze stroming aan het ontstaan.
- 4.Het debat over ‘de islam’ gaat voorbij aan de veelvormigheid van islamitische tradities en instellingen. Een goede inleiding biedt: Thijl Sunier, Islam. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2016.
- 5.Robert A. Yelle, Sovereignty and the sacred. Secularism and the political economy of religion. Chicago/Londen: The University of Chicago Press, 2019.
- 6.Nederlandse vertaling: Giorgio Agamben, Homo Sacer. De soevereine macht en het naakte leven (vertaald door Ineke van der Burg). Amsterdam: Boom/Parrèsia, 2002.
- 7.Yelle 2019, p. 124.
- 8.Paus Franciscus, Fratelli tutti / Alle mensen. Over broederschap en sociale vriendschap. Vaticaanstad/ Poeldijk: Libreria Editrice Vaticana/Stg. InterKerk, 2020.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.