Tegen de tijdgeest van meer overheid en minder markt
Samenvatting
Je moet er even voor gaan zitten, maar het is beslist de moeite waard. Onno Ruding maakt in 680 bladzijden de balans op.
Hij doet dit op basis van een drieluik.
In het eerste luik gaat het om de periode 1939-1982 of tot het moment dat hij als minister van Financiën deel gaat uitmaken van het kabinet-Lubbers I. Van de eerste periode is mij vooral bijgebleven dat hij enig kind was en zelfkritisch opmerkt dat dit ‘waarschijnlijk mijn sociale vaardigheden niet heeft bevorderd’. Met het geheugen van een olifant beschrijft hij hoe hij het in zijn periode als bewindvoerder bij het IMF aan de stok kreeg met het Franstalige Sierra Leone over een IMF-lening. Vermeldenswaardig is ook dat hij gevraagd is als minister van Financiën toen Frans Andriessen terugtrad in 1980. Uitvoerig beschrijft hoe hij deze kelk aan zich liet voorbijgaan, om vervolgens te beschrijven waarom hij een tweede kans in 1982 wél greep. De tijd was rijp voor ‘straffe bezuinigingen’ die de volledig uit het lood geslagen overheidsfinanciën weer in het gareel moesten krijgen, en een derde kans zou er niet snel komen, zo merkt hij en passant op.
De periode van zijn ministerschap (1982-1989) vormt onmiskenbaar de kern van het boek. Ook nu kiest hij voor een driedeling – een klein gedeelte over immateriële kwesties en persoonlijke verhoudingen daargelaten – van inhoudelijke onderwerpen. Voor mij als voormalig Financiën-ambtenaar zijn ze heel herkenbaar. Het eerste gedeelte betreft het begrotingsbeleid, oftewel het directoraat-generaal Rijksbegroting.
In procenten van nationaal inkomen bedroeg het financieringstekort 9,4 toen hij aantrad als minister, en ongeveer 5 in 1990. Daardoor kon de almaar stijgende staatsschuld in 1990 voor het eerst in vijfentwintig jaar dalen. Terecht constateert hij dat dit geen sinecure was. Ook toen waren er collega-economen die riepen dat hij de economie kapotbezuinigde. Ook toen was het makkelijker om de belastingen te verhogen dan om de uitgaven te beperken. Gelukkig was er in de regeerakkoorden vastgelegd dat de collectieve lastendruk niet mocht stijgen. De belangrijkste les is dat heldere normen en politiek commitment daaraan van belang zijn om een omslag te bewerkstelligen. Een wijze les, die zeker ook moet gelden voor de komende kabinetsperiode, waarin we hopelijk de coronacrisis achter ons kunnen laten.

Onno Ruding
Balans. Het ging om meer dan geld alleen
Boom | 2020 | 680 pp. | € 49,90 | ISBN 9789024431755
Hetzelfde geldt voor zijn les dat ‘de weg naar de budgettaire hel is geplaveid met garanties’. Dit is onmiskenbaar een vingerwijzing voor de huidige minister van Financiën, die dit jaar twintig miljard euro aan staatsgaranties uitgeeft.
Het minst overtuigend vind ik het tweede gedeelte, over de fiscaliteit. Zo geeft hij aan dat in de omstandigheden van 1982 handhaving van de hypotheekrente nodig is, om vervolgens na 2000 aan te dringen op een flinke beperking daarvan. Om daarna de maatregel van Rutte II om de hypotheekrenteaftrek tegen het laagste tarief af te trekken als ‘een onjuiste maatregel’ te bestempelen. Bij zijn pleidooi om de wet-Hillen te handhaven gaat hij al te gemakkelijk voorbij aan de verplichting dat nieuwe hypotheken sinds 2013 annuïtair afgelost moeten worden.1 Hierdoor zullen na verloop van tijd alle hypotheekhouders onder de wet-Hillen vallen, en zal het budgettaire beslag hiervan toenemen en onhoudbaar worden.
Koppeling D-mark en gulden
Het derde gedeelte gaat over het bredere financieel-economische beleid, oftewel het thesauriebeleid. Ronduit interessant is het hoofdstuk waarin Ruding terugblikt op het trauma van 1983, waarin de koppeling tussen de gulden en de D-mark werd losgelaten. Ruding beschrijft uitvoerig een bijeenkomst waarin hij het onderspit moest delven tegen Ruud Lubbers en Jan de Koning, die de koppeling wilden loslaten om binnenlandse politieke redenen. Nu is algemeen aanvaard dat het loslaten daarvan destijds het vertrouwen heeft geërodeerd, en uiteindelijk contraproductief heeft gewerkt. Uitvoerig gaat Ruding in op het verwijt in de biografie over Wim Duisenberg dat als hij zijn portefeuille had aangeboden, Lubbers en De Koning hadden ingebonden.2 Ik deel met Ruding dat dit te gemakkelijk is met de wetenschap van vandaag.
Soms zijn fouten nodig om het beleid te vervolmaken. De koppeling was hierna onomstreden, en de DNB kon hierna verder als een filiaal van de Bundesbank. Enigszins sarcastisch geeft hij aan dat deze (impliciete) afspraak zelfs bestand was tegen ‘het (politieke) lustobject’ van Bert de Vries, die zelfs recent nog een pleidooi heeft gehouden voor het herstel van de gulden.3
Ruding geeft ook de nodige inzichten in de internationale politiek en het benoemingenbeleid
Ruding geeft ook de nodige inzichten in de internationale politiek en het benoemingenbeleid. Twee keer werd Ruding voor een prestigieuze buitenlandse functie gepasseerd door een Franse kandidaat, en hij laat zien hoe effectief de Franse lobby ook samen met zijn voormalige koloniën is. Hij wijdt een apart hoofdstuk aan een weekend in Chequers (‘het buitenverblijf van de Britse MP’) en zijn poging om Thatcher ervan te overtuigen dat het VK moest toetreden tot het Europees Wisselkoersmechanisme, de voorloper van de euro. De rest is in dit brexitjaar geschiedenis. Uiteraard laat hij haar opmerking, opgetekend in haar biografie, dat ‘Ruding bullshit verkondigt’ niet over zijn kant gaan. Waar andere biografen, zoals die van Churchill,4 bladzijdenlang uitweiden over de historische waarde van het eerdergenoemde landhuis, is dit niet aan Ruding besteed. De inhoud staat voorop, en dit geldt ook voor zijn beruchte ‘tante Truus-interview’, dat hij behandelt door gerubriceerd in vier categorieën in te gaan op de vele burgerbrieven die hij toen mocht ontvangen.5
Financiële crisis
Het derde luik gaat over de periode van 1989 tot vandaag. Hierin zou ik twee zaken centraal willen stellen. Ten eerste zijn rol bij de christelijke werkgevers: Ruding was voorzitter van NCW van 1990 tot 1992 en van de internationale christelijke werkgeversorganisatie van 2000 tot 2003. Verwijtend beschrijft hij dat VNO-NCW zich na de fusie hieruit terugtrok en daarmee de relatie tussen zakelijke professionaliteit en ethische diepgang miskende. Ten tweede zijn rol bij de Amerikaanse Citibank. Ruding was van 1990 tot 2003 werkzaam bij deze belangrijke Amerikaanse bank, vanaf 1992 als tweede man. In die periode bouwde Citibank een omvangrijke portefeuille aan zogeheten subprimehypotheken op, waar tijdens de financiële crisis 18 miljard dollar op afgeschreven moest worden. De bank kon, net als vele andere, alleen de financiële crisis overleven doordat de Amerikaanse overheid garanties en een forse kapitaalinjectie gaf. Ruding wijdt vervolgens een apart hoofdstuk aan de lessen van de financiële en eurocrisis. Toch vind ik dat een reflectie op wat hij zelf had kunnen doen om deze rommelhypotheken te voorkomen, wat minder uit de verf komt.
In dit boek worden twee belangrijke financieel-economische ontwikkelingen uit de afgelopen veertig jaar besproken. De eerste is de ontsporing van de overheidsfinanciën in de jaren zeventig, en hoe deze in de jaren tachtig weer op de rails kwamen. De tweede is de financiële crisis, nu ruim tien jaar geleden. Volgens Ruding kunnen er ook nu weer bubbels ontstaan. Hij heeft volop meegewerkt aan rapporten over een beter toezicht op de financiële sector, maar hij waakt voor juridisering en afvinkgedrag.
Ruding heeft vele jaren aan dit boek gewerkt. Hij heeft de moeite genomen om vele bronnen te raadplegen: interviews, correspondentie (onder meer bestaande uit vele blauwe brieven die bewindspersonen aan elkaar schrijven) en inmiddels verschenen biografieën van oud-collega’s. Hij eindigt met een uitvoerige epiloog.
Ik zou voor de christendemocratie twee belangrijke lessen willen trekken. Ruding gaat in tegen de huidige tijdgeest, die pleit voor een grotere overheid en minder markt. Verwijzend naar het CDA-rapport Van verzorgingsstaat naar verzorgingsmaatschappij6 vindt hij – en dat is de eerste les – dat juist nu verantwoordelijkheden op zo veel mogelijk plekken gelegd moeten worden. De tweede les gaat over de verbinding. Juist in deze tijd van polarisatie doet Ruding een oproep tot dialoog. Met enige weemoed wijst hij op de vruchtbare dialoog binnen het CDA tussen werkgevers en werknemers, en hij sluit zich, in navolging van de oproep in de encycliek Laudato Si’, aan bij een nieuwe dialoog over de wijze waarop wij de toekomst van de planeet gestalte geven.7 Wat zou het inderdaad mooi zijn als de christendemocratie hier het voortouw neemt.
Noten
- 1.In de wet-Hillen is bepaald dat huiseigenaren met een (bijna) afgelost huis hun eigenwoningforfait niet (of slechts gedeeltelijk) hoeven op te tellen bij het belastbaar inkomen. Zie ook: Raymond Gradus, ‘Bezie maatregelen Rutte III voor woningmarkt in samenhang’, website MeJudice, 12 oktober 2017.
- 2.Bruno de Haas en Cees van Lotringen, Wim Duisenberg. Van Friese volksjongen tot mr. Euro. Amsterdam: Business Contact, 2003. Zoals Ruding fijntjes opmerkt, is deze biografie door Duisenberg geautoriseerd.
- 3.Bert de Vries, Ontspoord kapitalisme. Hoe het kapitalisme ontspoorde en na de coronacrisis kan worden hervormd. Amsterdam: Prometheus, 2020.
- 4.Andrew Roberts, Churchill. De biografie. Amsterdam: Prometheus, 2019.
- 5.Ruding betoogde op 18 oktober 1984 in een interview met Het Vrije Volk dat werklozen niet genoeg deden om aan het werk te komen. Ze waren bijvoorbeeld niet bereid om te verhuizen; volgens Ruding bleven ze liever ‘dicht bij tante Truus wonen’, een uitspraak die voor veel ophef zorgde.
- 6.CDA, Van verzorgingsstaat naar verzorgingsmaatschappij. Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 1983.
- 7.Paus Franciscus, Laudato Si’ / Wees geprezen. Over de zorg voor het gemeenschappelijke huis. Vaticaanstad/ Poeldijk: Libreria Editrice Vaticana/Stg. InterKerk, 2015.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.