Notenboom: de man achter de Nacht van Schmelzer
Samenvatting
Te lang is er een ‘vals beeld’ van de Nacht van Schmelzer geweest, zegt de 94-jarige Harry Notenboom in een terugblik op de tijd dat er nog geen CDA bestond. Van een dolksteek door hem in de rug van de regering-Cals, waardoor het kabinet in 1966 door de eigen KVP ten val werd gebracht, was geen sprake. ‘Ik kon niet anders dan eerlijk op de lijn blijven die ik altijd had ingenomen.’ Een gesprek over de KVP en het CDA, waarop Notenboom kritisch is. ‘Het CDA heeft geen eigenstandige opvatting over Europa meer.’
Harry Notenboom, in 1926 geboren in Roosendaal, was in zijn werkzame leven adjunct-secretaris van de Nederlandse Rooms-Katholieke Middenstandsbond en daarna directeur van de Katholieke Limburgse Middenstandsbond in Venlo. Hij was van 1963 tot 1979 lid van de Tweede Kamer voor de KVP en sinds 1977 ook voor het CDA. Van 1971 tot 1979 was hij lid van het Europees Parlement, in die jaren aangewezen door de Staten-Generaal. Van 1979 tot 1984 was Notenboom voor de Europese Volkspartij rechtstreeks gekozen lid van het Europees Parlement. Van 1991 tot 1994 was hij bijzonder hoogleraar Problematiek van de kleine en middelgrote ondernemingen aan de Technische Universiteit Eindhoven. En niet onbelangrijk: hij was in de jaren tachtig lid van de redactie van Christen Democratische Verkenningen.
Notenboom was financieel woordvoerder van de KVP ten tijde van de algemene beschouwingen van 1966 die leidden tot de val van het kabinet-Cals, een coalitie van KVP, ARP en PvdA. Het debat in de nacht van 13 op 14 oktober 1966 gaf aanleiding voor KVP-fractievoorzitter Schmelzer om een motie in te dienen die door het kabinet werd uitgelegd als een motie van wantrouwen. In de motie sprak de Kamer uit dat ‘naast een verbetering van de dekking 1967 maatregelen ter voorkoming van extra-uitgavenstijging […] noodzakelijk zijn’ en nodigde zij de regering uit daartoe voorstellen te doen. Door het aannemen van de motie trad het kabinet, geleid door een minister-president van de eigen partij, af. De Nacht van Schmelzer werd later gezien als een breekpunt in de parlementaire verhoudingen.

Harry Notenboom als Europarlementariër, 19 Maart 1979. Bron: ANP
U bent in 1946 lid geworden van de KVP.
Bent u nog steeds lid van het CDA?
‘Eigenlijk had ik mijn lidmaatschap willen opzeggen. Maar een vriend van me zei: “Niet doen. Als je eruit stapt doe je jezelf het meest pijn.” Daarom ben ik nog steeds lid. Ik schreef op 1 mei 2019 een brief aan minister Hoekstra met daarin het volgende: “U kent mij niet. Ik ben Harry Notenboom. Ik was woordvoerder Financiën van KVP en CDA. Ik was min of meer bevriend met minister Witteveen van Financiën. Ik was zeer bevriend met minister Duisenberg van Financiën. En de ministers Nelissen en Andriessen van Financiën waren afkomstig uit de fractiecommissie Financiën van de KVP waar ik voorzitter van was. Zo ken ik vier voorgangers van u. Nou wou ik u iets vragen. Als u tactisch bezig bent in uw rol van leider van de groep van zuinige landen in de EU, dan begrijp ik het. Wat u bedoelt dat deel ik eigenlijk wel. U kunt niet zeggen of u tactisch bezig bent, maar dat hoop ik. Maar als u doorzet, dan is dat gevaarlijk. Dan is dat de laatste dag van mijn CDA-lidmaatschap. Dan zeg ik mijn lidmaatschap op.” Prompt kreeg ik antwoord. Een fatsoenlijk antwoord, maar niet helemaal overtuigend. Minister-president Rutte en Hoekstra zijn op een gevaarlijke toer die hen in elk geval in een verkeerde hoek plaatst.’
‘De financiële lijn van het kabinet deel ik. Maar de Europese lijn is zeer riskant omdat er eigenlijk geen solidariteit is. Ik heb ook altijd voor sound finance, een gezonde financiering, geijverd en gewerkt. Maar het kabinet loopt een risico, en zeker nu met corona mag het Italië niet aanpakken op de manier waarop het dat gedaan heeft. Dat is de kwestie. Zo sta ik in het CDA.’
Dingen regelen voor de mensen die het nodig hadden; dat zat in ons denken
U bent heel lang geleden lid geworden van de KVP. Hoe ging dat toen, lid worden?
‘Lid worden, dat was iets vanzelfsprekends. Wij leefden helemaal in de katholieke sfeer. Tijdens de bezetting mochten we helemaal niks. Alleen aan de kerk kwamen de Duitsers niet. Ik was aanvoerder van een bezinningsclub van de Katholieke Actie die elke zondag na de hoogmis bij elkaar kwam. De Katholieke Actie was onderdeel van de kerk, dus daar kwamen de Duitsers niet aan. Wij verdiepten ons in de katholieke sociale leer. Ik ben helemaal in die denkwereld opgegroeid. Mijn opa was lid van de katholieke vakbond. Mijn vader was lid van de katholieke vakbond van de PTT, wat later de AbvaKabo werd. Tijdens mijn studie in Tilburg, in 1946, richtte ik in Roosendaal een KVP-jongerenorganisatie op. Waarom? Dat was voor ons vanzelfsprekend. De katholieke wereld was onze wereld. In 1948 al ging ik naar het KVP-congres in Utrecht. Waar ging het over? Sociale zekerheid, onderwijs, volkshuisvesting en vooral anticommunisme. Het was nog de tijd dat Rome vond dat het katholieke geloof het enige ware geloof was. Dus je kunt zeggen dat wij dachten dat de KVP de enige juiste partij was. Niet expliciet, maar dat zat in ons denken. Dingen regelen voor de mensen die het nodig hadden.’
Dat deed u ook als Kamerlid?
‘Zeer veel. Dat is begonnen in de Katholieke Middenstandsbond in Limburg, waar ik directeur was. Zitdagen houden, waar mensen konden langskomen. De mensen helpen. Iedere maand op zeven plaatsen verspreid over de provincie. Door die zitdagen leerde ik de problematiek van die kleine ondernemers heel goed kennen. Vaak was de man de vakman – kleermaker, opticien – en was de vrouw degene die het ondernemerschap meer aanvoelde en de balans kon lezen. Ik ontwierp cursussen om hun boekhouden te leren, zodat ze hun eigen balans konden begrijpen en gebruiken als instrument voor beleid. Het kostte heel weinig en daar hebben uiteindelijk tweeduizend cursisten aan meegedaan. Daar begon het regelen voor de mensen die het nodig hadden. Dat ging in de KVP door. Ik voelde mij Kamerlid voor iedereen. Ik was in het begin het enige Kamerlid voor Noord-Limburg. Iedereen die aanklopte werd geholpen als ik dat rechtvaardig vond.’
Wat is voor u kenmerkend voor de KVP?
‘De RKSP van 1920 was een andere partij dan de KVP van 1946. Tijden veranderen, en partijen ook. Dus pas op hè! Ik ben later de reünies van oud-KVP-Kamerleden gaan organiseren. Voor mensen als Van den Broek, Lubbers, Van Agt, Frans Andriessen, Til Gardeniers. Het CDA is geen slechte partij hoor, en Ruth Peetoom was ook een goede partijvoorzitter, maar de partij heeft toch een protestants stempel. Werk van het Wetenschappelijk Instituut, daar zit nog wat van die katholieke sociale leer in. Daar heeft volgens mij Jan Peter Balkenende ook kennisgenomen van mijn opvattingen over gezonde financiën. En dat heeft hij als financieel woordvoerder van het CDA in de Tweede Kamer en later als ministerpresident ook in praktijk gebracht. Dat hoort bij het erfgoed van de KVP.’
Schmelzer dreigde met aftreden, maar we wilden hem niet kwijt
Romme-norm
‘Ik kwam in 1963 in de KVP-fractie, toen Norbert Schmelzer fractievoorzitter was en Anton Lucas financieel woordvoerder. Lucas was toen al 72. Zij vroegen mij in oktober 1964 of ik de algemene financiële beschouwingen wilde doen. Een geweldige eer. Lucas wilde er eigenlijk een keer mee stoppen. Ik heb daarna twaalf keer de algemene financiële beschouwingen gedaan. Wij volgden toen de Romme-norm. Romme, de grote KVP-leider van na de oorlog, had als lijn dat de rijksuitgaven niet sterker moeten stijgen dan het nationaal inkomen. Het nationaal inkomen steeg in die jaren met gemiddeld zes procent per jaar. Dus daar kon je nogal wat nieuwe dingen mee doen. De Romme-norm was ook bij andere partijen doorgedrongen. Dat was zo’n beetje de habitus rond 1963. Die hield ik aan. De filosofie erachter was: de staat niet te groot maken en ruimte laten voor particulier en groepsinitiatief. Wij waren sterk gericht op de katholieke sociale leer. Te veel staat kan de samenleving verstikken. Daarom legden wij de nadruk vooral op de mensen zelf, en dat in georganiseerd verband. Wij wilden sociale verzekeringen helemaal plaatsen onder de verantwoordelijkheid van bedrijfsverenigingen. Die werden geleid door werkgevers- en werknemersorganisaties. Die bedrijfsverenigingen bestuurden de werknemersverzekeringen. Zij bepaalden de premies en keerden de uitkeringen uit. Dat was het maatschappelijk middenveld. Dat was heel concreet. Dat was onze visie.’
‘In de formatieonderhandelingen van het kabinet-Cals kwam onze fractievoorzitter ons zeggen dat er tijdelijk zou moeten worden afgeweken van de Romme-norm. Lucas en ik en een paar anderen zeiden: “Dat kan niet.” Maar Schmelzer dreigde met aftreden als de meerderheid van de fractie ertegen zou zijn. Wij wilden Schmelzer natuurlijk niet kwijt. Dus vonden we de volgende formulering: alvorens af te wijken van de Romme-norm moet de begroting worden doorgekamd; welke uitgaven hebben minder prioriteit, welke uitgaven kunnen worden geschrapt, voordat we nieuwe gaan doen? Harry Peschar, mijn toenmalige collega van de PvdA, noemde dat “herprioritering”. Sjieker uitgedrukt, maar hij bedoelde hetzelfde. En dat kwam in het regeerakkoord: alvorens af te wijken van de Romme-norm moeten elk jaar eerst de bestaande uitgaven goed worden doorgelicht. Lucas en ik hadden een heel goed samenspel. Soms was hij woordvoerder, dan weer ik. Vier keer moesten wij ervaren dat minister Vondeling van Financiën die bestaande uitgaven niet had doorgelicht, en in juli 1966 moesten wij vaststellen dat het weer niet gebeurd was. Maar wij wilden ons opstellen als loyale regeringsfractie. Dus wij zeiden dat wij ons definitieve oordeel bij de algemene beschouwingen zouden uitspreken. Zo hadden wij ons in juli vastgelegd.’
‘Ik wist niet wat er in het kabinet gebeurde. En ik wist ook niet of Schmelzer dat wist. Veel later heb ik vernomen dat Vondeling bij de begrotingsvoorbereiding in het kabinet in augustus een plan had ingediend dat door ministers van PvdA en KVP was verworpen. In dat oorspronkelijke voorstel zou er in totaal 1 miljard gulden minder worden uitgegeven. Maar het kabinet maakte daar slechts 200 miljoen van. De begroting was dus 800 miljoen gulden groter dan Vondeling zelf had gewild. Dat wist ik toen niet. Ik hoorde het later van Barend Biesheuvel. Die discussie staat ook niet goed in de notulen van de ministerraad.’
‘Bij het bestuderen van de Miljoenennota zag ik allerlei trucs en dubbeltellingen. Het was ongelofelijk complex; niemand snapte het.
Ik legde die beoordeling van mij voor aan professor Hans Bosman uit Tilburg, voorzitter van de KVP-partijcommissie Sociaal-economische zaken. Hij zei: “Wat jij constateert is correct. Alleen de politieke conclusie, die trek ik niet; dat is aan jullie.” Ik belde ook het hoofd van de begrotingsvoorbereiding van het departement, die ik al twee jaar lang had gebeld en die mij altijd had geantwoord. Hij zei: “Dat kan ik niet beantwoorden, dat is te politiek, daar moet u de minister voor hebben.” Maar de minister zat aan de vooravond van de algemene financiële beschouwingen in New York. Er was toen geen mobiel telefoonverkeer en hij was dus niet te bereiken. In de nachtelijke zitting van de Tweede Kamer vroeg Schmelzer aan mij, terwijl ik pas veertien dagen daarvoor was aangetreden als eerste woordvoerder Financiën, wat ik vond van de antwoorden van de minister. Ik zei: “Eén van de vier vragen is min of meer bevredigend beantwoord, maar de rest niet.” Wat moest ik? Wat dreef mij? Eerlijkheid! Ik kon na die vier confrontaties niets anders zeggen dan dat ik onze eigen eerdere opstelling niet kon afvallen!’
‘En wie neemt het woord in de fractievergadering? Jan Andriessen, oud-partijvoorzitter (de vader van Frans Andriessen, de latere fractievoorzitter van de KVP, red.).

Tijdens een pauze in de marathon-zitting van de kamer wordt door K.V.P.-fractieleden beraad gepleegd met fractievoorzitter W.K.N. (Norbert) Schmelzer. Bron: ANP Tweede Kamer. 14 oktober 1966 Nacht van Schmelzer
Die zegt: “Beste collega’s, wij kunnen onze collega Notenboom na alles wat hij het laatste jaar namens ons gezegd heeft, nu niet in de steek laten.” Ik was nerveus en ik kon aanvoelen dat het rampzalig kon worden. Moest ik plooien naar de politieke wenselijkheid of moest ik eerlijk zijn? Ik kon niet anders dan eerlijk op de lijn blijven die ik altijd had ingenomen. Dat is voor mij de kern van de Nacht van Schmelzer.’
Moest ik plooien naar de politieke wenselijkheid of moest ik eerlijk zijn?
Maar iedereen viel over jullie heen, na afloop.
‘Er is in Nederland 25 jaar lang een vals beeld van geweest, vooral door toedoen van Brandpunt van de KRO. Vondeling sprak die nacht van een dolksteek in de rug. Maar het gekke van de zaak is: Vondeling was later helemaal bijgedraaid. Toen hij mij in 1975 het ridderschap in de Nederlandse Leeuw uitreikte, schreef hij dat het goud was wat er blonk. En in 1979, op de laatste dag dat wij beiden Kamerlid waren, hield hij als Kamervoorzitter een speech waarin hij zich zo vriendschappelijk als hij maar kon heeft uitgelaten. Zo was hij veranderd. En 25 jaar na de Nacht van Schmelzer bleek op een studiedag van de KNAW dat er lang een vals beeld van de Nacht heeft bestaan. Mijn toenmalige inbreng bleek samen te vallen met de oorspronkelijke voorstellen die Vondeling zelf in het kabinet had ingebracht. Bovendien: Norbert Schmelzer moest zijn fractie bij elkaar houden. Want hij was bang dat er een groot aantal KVP-Kamerleden zou stemmen voor een VVD-motie. Vandaar onze motie, die ook werd gesteund door CHU en VVD.’
‘Dat waren de intenties van de Nacht van Schmelzer en de belevenissen met Vondeling. Achteraf bleek dat wij als KVP een achterhoedegevecht voerden. Die Romme-norm is losgelaten, want het nationaal inkomen bleef niet met zes procent stijgen. De economische groei zakte terug naar één, twee of drie procent. Dat was te weinig om tegemoet te komen aan de noden van de overheid.’
Principebesluit
Hoe was u betrokken bij de groei naar het CDA?
‘Wij hebben in 1963 het principebesluit genomen om te proberen één partij te worden: ARP, CHU en KVP. Ik heb daar met grote inzet aan proberen bij te dragen. Ik was bevriend met Garmt Kieft van de ARP en Wim Scholten van de CHU. Op een gegeven ogenblik zagen zij hoe ik met mijn KVP-fractiecommissie werkte. Men vond dat ik dat goed deed: gezellig, menselijk, maar ook efficiënt. En zij schoven aan. Arend Vermaat schoof aan. Ad Schouten vroeg of ze vanuit de ARP met ons mee mochten doen. Spontaan. Ook de collega’s van de CHU. Wij hadden dus een “fractiecommissie Financiën van het CDA” voordat er van een CDA-fractie sprake was. Men vond het bij ons gezellig. Niet naar buiten tredend leiderschap, dat heeft mij altijd gelegen.’ ‘Bij de verkiezingen van 1977 kwam het CDA met één lijst. Dries van Agt was lijsttrekker. De PvdA werd de grootste partij en wij gingen in de kabinetsformatie werken aan een tweede kabinet-Den Uyl. Op het gebied van de overheidsfinanciën waren Frans Andriessen en ik het samen niet eens met de voorstellen van het ontwerpregeerakkoord. Wij zeiden dat in de fractievergadering. En wij kregen te horen van de Kamerleden die uit de ARP afkomstig waren: “Als jullie dat doorzetten komt er geen CDA!” Andriessen en ik zijn dus gechanteerd! Wij zijn onder druk gezet. Toen hebben wij gezegd: “Dat is wel onze mening, maar wij zullen niet zo stemmen. Laat maar gaan.” Het was een diepe teleurstelling. Uiteindelijk werd er toch een kabinet CDA-VVD gevormd, met Van Agt als minister-president. Diezelfde Kamerleden achtten zich niet gebonden aan het regeerakkoord en werden loyalisten genoemd. Frans Andriessen had toch de moed in dat kabinet minister van Financiën te worden. Vooral door toedoen van zijn eigen fractie was hij begin 1980 gedwongen af te treden. Dat was de diepe teleurstelling die ik voelde na dertien jaar overtuigde inzet om het CDA te krijgen. Dat is mijn belevenis van het CDA. Vind er maar woorden voor. Ik was in 1980 al fulltime lid van het Europees Parlement. Ik ben wel met een kilo bloemen naar Frans Andriessen thuis gegaan. De loyalisten zijn uitgestorven. Al werd er nog een loyalist, namelijk Bouke Beumer, benoemd tot lijsttrekker bij de Europese verkiezingen van 1979. Dat was voor mij wel even slikken. Let wel: ik had geen lijsttrekker willen zijn. Ik ben daar geen type voor.’
De eigen middelen zijn kapotgemaakt door de foute visie dat wij niet méér aan Europa moeten betalen dan we terugkrijgen
Eigen Europese middelen
In het Europees Parlement gold u als voorstander van een Europese federatieve opzet. Wat betekende dat voor u als financieel woordvoerder in de EVP-fractie?
‘Wij waren toen allemaal federalisten! CDA, VVD, PvdA en D66. Wij wilden van Europa geleidelijk een federatie maken. In mijn toko was het belangrijkste de ressources propres, de eigen Europese middelen. In 1970 en 1971 was het Europese verdrag twee keer gewijzigd op het gebied van financiën: de Europese begroting zou op den duur voor honderd procent gefinancierd moeten worden door eigen middelen. Dat waren middelen die niet kwamen uit de nationale begrotingen waar de nationale parlementen ja of nee tegen moesten zeggen, maar die direct en automatisch naar Europa stroomden. Die eigen middelen bestonden uit drie onderdelen. Op de eerste plaats de invoerrechten. De invoerrechten aan de binnengrenzen waren al heel snel naar nul gereduceerd. De invoerrechten aan de buitengrenzen van de EEG – van de Zes toen – waren voor alle lidstaten gelijk. De EEG bepaalde de hoogte ervan, en de inkomsten daaruit stroomden naar de Europese begroting. Op de tweede plaats de landbouwheffingen. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid was Europese politiek. Er waren heffingen aan de buitengrenzen om de Europese boeren een fatsoenlijk inkomen te garanderen. Ook die middelen stroomden naar de Europese begroting. En ten derde ging het om een percentage van de grondslag van de btw. De btw was in opdracht van Europa ingevoerd en geharmoniseerd. Het percentage werd vastgesteld aan de hand van de Europese begroting. Het Europees Parlement had de bevoegdheid om die vast te stellen. Dat percentage was in die tijd beperkt tot één procent, maar dat kon naar boven bijgesteld worden als de economie zou groeien. Dat was ons ideaal.’
‘De eigen middelen zijn kapotgemaakt door de foute visie dat wij niet méér aan Europa moeten betalen dan we terugkrijgen. Dat terugkrijgen werd gemeten, waarbij niet werd gekeken naar het voordeel dat een land uit het EG-en later het EU-lidmaatschap genoot, maar naar wat er op de begroting kwam. Het voordeel dat Nederland heeft dankzij een geweldige export wordt niet meegeteld. Margaret Thatcher begon te roepen: “I want my money back.” Maar die money was helemaal niet van haar; het waren Europese eigen middelen. Minister Zalm is haar later voor Nederland gaan volgen. Zo is het eigenmiddelensysteem om zeep geholpen. Allemaal roepen ze het hen nu na. Het CDA ook. Het CDA heeft helaas geen eigenstandige opvatting over Europa meer.’
Boerenbond
‘Ik was een jongen van het midden- en kleinbedrijf. De middenstand is het begin en het einde van mijn actieve politieke leven. De huidige spanningen tussen de regering en de agrarische wereld doen mij denken aan mijn eigen betrokkenheid bij land- en tuinbouw. Je kunt je voorstellen dat ook boeren mij dierbaar zijn. Die hebben veelal ook familiebedrijven. Boeren hebben mijn hart. Maar in de KVP-fractie waren de agrariërs oververtegenwoordigd. De invloed, vooral van de boerenbond, was super. Je kon nooit iets aangepast krijgen. In de EVP-fractie in het Europees Parlement precies hetzelfde. Ik ben een keer uit een fractievergadering weggelopen toen de fractie besloot de gaullisten te volgen op het gebied van de landbouwprijzen. Twee jaar voor mijn aftreden heb ik in het grote debat over de landbouwprijzen een amendement ingediend om de landbouwprijzen minder te laten stijgen. Dat werd natuurlijk niet aanvaard. Ik heb daarin nagenoeg alleen gestaan. Natuurlijk is eenheid beter! Maar als je dit twintig jaar ervaart, komt je geweten een keer in opstand. Mijn amendement was een symbool om uit te drukken dat de balans ontbrak.’
Jongere mensen gaan in toenemende mate te maken krijgen met de ecologische crisis
Wat wilt u tot slot aan de jongeren binnen het CDA van vandaag meegeven?
‘Met name jongere mensen gaan in toenemende mate te maken krijgen met de ecologische crisis. De menselijke samenlevingen hebben zich de afgelopen duizenden jaren kunnen ontwikkelen dankzij relatief stabiele en gunstige klimatologische omstandigheden. Dat staat nu onder druk. De oplossing kan alleen komen door internationale samenwerking. Allereerst Europese. Verder is samenwerking en gericht handelen op alle niveaus nodig, en moeten burgers hun verantwoordelijkheid nemen. Het CDA-gedachtegoed over rentmeesterschap sluit daar goed bij aan. Maar dan moet dat rentmeesterschap niet als vijgenblad worden gebruikt.’
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.