Een zondagskind in de politiek
Samenvatting
Op vrijdag 27 april 1973 ontvingen de formateurs Marinus Ruppert (ARP) en Jaap Burger (PvdA) in een zaaltje van ‘hun’ Raad van State op het Haagse Binnenhof de 33-jarige Rotterdamse ondernemer Ruud Lubbers. Hoewel KVP-fractieleider Frans Andriessen hem had voorgedragen voor het ministerschap van Economische Zaken, polsten de twee formateurs eerst nog of Lubbers misschien bereid was Verkeer en Waterstaat te doen. Dat was hij niet; alleen Economische Zaken achtte hij de moeite waard.1
Al op zijn allereerste Haagse dag toonde Lubbers hoe bescheidenheid en zelfbewustzijn samengingen. Een politieke carrière op nationaal niveau had hij nooit nagestreefd. In augustus 1967 was hij een der veertien christenradicalen geweest die in een adres aan partijbestuur en partijraad van de KVP op ‘een radicaalvooruitstrevende politiek in christelijke zin’ hadden aangedrongen,2 maar toen begin 1968 de Politieke Partij Radikalen (PPR) werd opgericht, deed Lubbers niet mee. Diverse politieke functies had hij afgeslagen. In 1970 werd de fabrieksdirecteur, die uit intellectuele nieuwsgierigheid macro-economie had gestudeerd, voor de KVP nog wel lid van de Rijnmondraad, als fractiespecialist voor economische zaken, waarbij vooral de milieuproblematiek zijn aandacht trok. Eveneens was hij in diverse maatschappelijke verbanden actief, onder meer als voorzitter van de jonge katholieke werkgevers.
Op die laatste vrijdag van april 1973 besefte Ruud Lubbers heel goed dat de vraag of hij minister wilde worden, hem in de schoot werd geworpen. Twee keer typeert hij zich in zijn Haagse memoires als ‘zondagskind’. Aan het begin, als hij opmerkt dat anderen hem destijds vast en zeker zagen als ‘een jong broekie, naïef en onervaren’, maar hij dat zelf niet zo voelde. En aan het eind, als hij terugkijkend zich herinnert hoe Kamervoorzitter Anne Vondeling (PvdA) hem ooit had toegevoegd dat hij, Lubbers, niet geschikt was voor de politiek, omdat hij ‘geen smaak voor macht’ had. Lubbers: ‘Hij had gelijk. Ik bleef zondagskind, soms tot schade en schande. Ik heb nooit om macht willen vechten.’ Hij hoefde ook niet, zou je daar wellicht bij kunnen denken. Maar tegelijk wist hij dus heel goed wat hij wel en vooral wat hij níét wilde. Bij alle dienstbaarheidsbetoon was het gevoel voor eigenwaarde sterk ontwikkeld.

Theo Brinkel
Haagse jaren. De politieke memoires van Ruud Lubbers
Ambo|Anthos | 2020 | 414 pp. | € 24,99 | ISBN 9789026352607
Haagse jaren
Ruim eenentwintig Haagse jaren – tweeëntwintig zomers – maakte Rudolphus Franciscus Marie Lubbers (Rotterdam, 7 mei 1939 – Rotterdam, 14 februari 2018) mee. Formeel begonnen ze veertien dagen na het gememoreerde gesprek op het Binnenhof, toen het kabinet-Den Uyl op vrijdag 11 mei 1973 op Huis ten Bosch beëdigd werd en rond koningin Juliana op het bordes verscheen. Het slot kwam op maandag 22 augustus 1994, toen Lubbers zijn verantwoordelijkheden overdroeg aan Wim Kok (PvdA) en een chauffeur van het Ministerie van Algemene Zaken hem voor de laatste keer terugreed naar Rotterdam en daar de inhoud van ‘de zware loodgieterstas met paperassen en al’ op de keukentafel deponeerde; als staatseigendom moest de tas immers mee terug.3 Daar zaten 7773, en inclusief geteld 7774, dagen tussen. Of 14 meer, als men bij het gesprek begint. Maar net niet de 7777 + 7 die Lubbers, mooi symbolisch, zelf hanteert.
Die eenentwintig jaren laten zich – afgezien van ingewikkeldheden rond formaties – verrassend simpel indelen: ruim vier jaar minister, vijf jaar Tweede Kamerlid, hoofdzakelijk als fractievoorzitter, bijna twaalf jaar minister-president. ‘Driemaal overkomt het me’, is Lubbers’ commentaar.
Maar in 1977 en (mei) 1982 zei hij wel opnieuw ‘nee’ tegen ministeriële portefeuilles die hem niet aanstonden.
In september 1991 stelde Theo Brinkel, toendertijd bij het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA met buitenlandse politiek in de weer, en tevens secretaris van het Historisch Comité Christen Democratie, Lubbers voor om diens ‘vertelling van zijn politieke carrière’ op te tekenen. Tussen 29 oktober 1992 en 5 april 1995 voerde Brinkel vijftien uitvoerige, degelijk voorbereide gesprekken met Lubbers over diens Haagse loopbaan, die de tweemaal geaccordeerde basis van dit boek vormen. Onderhand weet iedereen wel dat de verschijning vijfentwintig jaar op zich heeft laten wachten, omdat meelezers, onder wie kennelijk koningin Beatrix, publicatie ontraadden.4
Lubbers zag zichzelf bovenal als een progressief politicus
Het ligt voor de hand dat kranten bij verschijning vooral aandacht besteedden aan de toenmalige gevoeligheden. Die betroffen allereerst de Duitse bondskanselier Helmut Kohl, die Lubbers’ opvolging van Jacques Delors als voorzitter van de Europese Commissie verijdelde. Kohl, die Lubbers aanvankelijk zelf gepolst had, vond hem uiteindelijk niet deutschfreundlich genoeg, precies het oordeel dat Lubbers’ van oorsprong Duitse moeder in de oorlog – een andere context, nuanceert de hoofdpersoon onmiddellijk – van de nazi’s al eens over zijn geïnterneerde vader te horen had gekregen. Lubbers: ‘De Kohl van wie ik afscheid neem is een andere dan de Kohl met wie ik ben begonnen. Van iemand met een charmant minderwaardigheidscomplex is hij uitgegroeid tot een man met een irritant superioriteitsgevoel.’ Raak! Maar of dit scherpe oordeel in 1995 nu zoveel schade had kunnen berokkenen? Kohl was wel gewend aan dit soort commentaar, dat hij steevast, en tot zijn nadeel, naast zich neerlegde.
En dan zijn er nog de herhaalde botsingen met twee recalcitrante CDA-fracties onder aanvoering van Ad Kaland en Elco Brinkman tijdens de laatste Haagse jaren. Om Lubbers daarin te verstaan biedt een andere indeling der eenentwintig jaren meer inzicht: ongeveer tien jaar was hij betrokken bij een coalitie met de socialisten, bijna elf bij een coalitie met liberalen. Maar zelf zat hij – met overtuiging – langer in een kabinet met de PvdA dan met de VVD.
Vooruitstrevende politiek
Dit boek is niet interessant vanwege de laatste lastige jaren, maar vanwege de volle eenentwintig jaar. En het boeiendst is dan het zelfbeeld van de man die – na enige tijd tot eigen ergernis – als no-nonsensepoliticus en manager werd neergezet. Er is geen twijfel over mogelijk: Lubbers zag zichzelf bovenal als een progressief politicus, al toen hij als radicaal een ‘uitgesproken verlangen naar een vooruitstrevende politiek’ verwoordde,5 tot aan zijn latere betrokkenheid bij het Earth Charter en zijn inzet voor vluchtelingen aan toe. ‘Voor mij is progressief niet hetzelfde als links, maar progressief zie ik in de zin van het veranderen van de samenleving.’ Hij was erg voor de vermogensaanwasdeling, een paradepaardje van het kabinet-Den Uyl, maar hij wilde die per bedrijfsgemeenschap, niet nationaal collectivistisch gerealiseerd zien. Naar een zegswijze van zijn moeder wilde hij sociaal, niet socialistisch zijn.
Lubbers beschouwde zich als een erfgenaam van Marga Klompé, in de vernieuwde Canon van Nederland terecht geportretteerd als ‘een van de belangrijkste architecten van de verzorgingsstaat’, die hij goed kende en die hem, toen hij premier werd, waarschuwde dat nu het bederf inzette. ‘Zij ziet mij als centrumlinks in de politiek. Ik beschouw mezelf overigens niet zozeer als centrumlinks, maar als een vernieuwer. Bezig vanuit de beginselen van de christendemocratie.’
Welke beginselen? Van het traditionele rijtje zal men rentmeesterschap en publieke gerechtigheid nergens vinden – gerechtigheid wel, als tegendeel van de status quo trouwens – en solidariteit conform de herkomst slechts tweemaal in internationaal verband, maar gespreide verantwoordelijkheid komt iets vaker voor. Veel uitgebreider verwijst Lubbers naar de uitwerking van de uitgangspunten in het concept verantwoordelijke samenleving. Een heel hoofdstuk gaat in dat verband over ‘de overbelaste democratie’, dat naar mijn idee trefzekere observaties bevat, maar, zoals vaker bij Lubbers, conceptuele helderheid ontbeert. Doch dat in deze tijd waarin het beroep op de staat terugkeert, nog steeds overweging en analyse verdient.
Systematische overdenking
Niet alleen als reflectie op eenentwintig jaren waarin de samenleving naar vernieuwerswens grondig veranderde – welke premiersvrouw zou nog als Ria Lubbers elke maandagmorgen koffie schenken voor ministersechtgenotes? –, maar ook als systematische overdenking zijn deze memoires kritische aandacht ten volle waard.
Noten
- 1.P.F. Maas, Kabinetsformaties. 1959-1973. ’s-Gravenhage: Staatsuitgeverij, 1982, p. 357.
- 2.Adres christen-radicalen aan bestuur van KVP’, De Tijd, 14 augustus 1967, p. 10.
- 3.Ruud Lubbers, Persoonlijke herinneringen. Amsterdam: Balans, 2018, p. 202.
- 4.Lubbers 2018, pp. 203-204. Het relaas dat Lubbers daar geeft lijkt overigens weinig betrouwbaar. Zo laat hij zichzelf, en niet Brinkel, het initiatief nemen, en dat pas in 1994. (In het algemeen herkent men in die late, kortere memoires, die Lubbers’ gehele leven beslaan en daar een zekere waarde aan ontlenen, nogal wat gestolde en vervaagde herinneringen terug, die in het hier besproken boek veel scherper getekend worden.)
- 5.R.F.M. Lubbers, ‘Misverstanden om een adres’, De Tijd, 22 augustus 1967, p. 3.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.