Ecologie vanuit het radicale midden
Samenvatting
Er zijn vlak na elkaar twee boeken verschenen die zich teweerstellen tegenover ecopaniek: Verzet in ecopanische tijden. Van egoemancipatie naar eco-emancipatie van de Rotterdamse filosoof Henk Oosterling, en De wereld liefhebben. Over ecopaniek en politieke ethiek van Roel Kuiper, voormalig Eerste Kamerlid van de ChristenUnie. Volgens Oosterling is het zaak om doemdenken vanuit interesse, ecowijsheid en mediawijsheid op verschillende niveaus te pareren met doendenken. Volgens Roel Kuiper ligt de sleutel voor die interesse en de te ontwikkelen wijsheid in het vermogen om de wereld lief te hebben. Beide boeken raken elkaar op verrassende wijze. Dit is interessant omdat Oosterling zich vooral afzet tegen de christelijke traditie, terwijl dit voor Kuiper, niet geheel verrassend, nu juist de crux is waar alles om draait. In deze dubbele boekbespreking zal ik betogen dat beide boeken hun boodschap niet serieus genoeg nemen, maar goede aanknopingspunten bieden voor een offensieve ecologische visie vanuit breed christendemocratisch perspectief.
Van doemdenken naar doendenken
Voor Oosterling is ‘verzet’ een kernbegrip. Verzet is ‘een verzamelnaam voor de collectieve daadkracht om onrechtvaardige situaties te verbeteren. Niet ten koste van, maar samen met anderen voor anderen. Verzet is dus nooit een individuele actie. Het is een inclusieve tactische manoeuvre die in netwerken wordt doorgeknoopt en in kracht toeneemt door opschaling: vanuit je hoofd via sociaal gelijkgestemden naar je politieke stemgedrag en terug naar je dagelijkse doen en laten. Wat als frustratie en angst begint, zet zich, door het met anderen te delen, om in fysieke praktijken waarin er niet minder, maar anders wordt geleefd’ (p. 12). Hij wil van lineair en hiërarchisch gefundeerd doemdenken naar een circulair doendenken komen.
In het circulaire doendenken staat onderlinge verbondenheid centraal en zijn ‘fysieke spiritualiteit’, ‘interesse’, ‘skills’, ‘alertheid’, ‘aanhaken’ en ‘feedbackloops’ enkele karakteristieke kernwoorden. We leven in een netwerk- samenleving waarin we niet níét betrokken kunnen zijn. Via de levensstijl, die op allerlei manieren doorwerkt op de omgeving, kan men die betrokkenheid actief of passief vormgeven. Oosterling bouwt voort op inzichten uit de cybernetica en de netwerktheorie die zeggen dat individuen geen ondeelbare eenheden zijn, maar deelbare wezens, dividuen met poreuze ego’s. In de tussenruimte, in die inter-esse, zijn we als ‘knooppunten’ met elkaar verbonden en kunnen personen zichzelf overstijgen. Dat de transformatie van het ego daarbij een relationeel proces is, ligt daarbij volgens Oosterling voor de hand. ‘Hoe kan het gespleten ego zich anders voorbij deze splitsing trekken? Net zomin als je verslaafden kunt vragen zichzelf aan een eigen staart uit het moeras te trekken, kun je moderne mensen vragen hun moderne levensstijl zonder transitionele technieken af te zweren’ (p. 135). Hier komt het onderwijs om de hoek kijken, dat bij Oosterling het karakter heeft van ‘een tweede, mediale Verlichting’, omdat conventionele geletterdheid te eenzijdig is en tegenwoordig niet meer volstaat. Ze moet worden aangevuld met mediale wijsheid en ecowijsheid die eco-interesse en liefde voor de omgeving wekken.
Henk Oosterling
Verzet in ecopanische tijden. Van egoemancipatie naar eco-emancipatie
Lontano | 2020 | 224 pp. | ¤ 22,– | ISBN 9789083003740
Roel Kuiper
De wereld liefhebben. Over ecologische paniek en politieke ethiek
Buijten & Schipperheijn | 2020 | 192 pp. | € 19,50 | ISBN 9789463690638
Zo kunnen negatieve afweerreacties worden omgevormd in positieve acties die cynisme in de kiem smoren. Oosterling zet zich als initiatiefnemer van Rotterdam Vakmanstad persoonlijk in voor dergelijke vormen van verheffend onderwijs die inclusief zijn en passief makende achterstanden transformeren tot actieve vormen van ecosociale en fysieke vernieuwing.
Zijn scholingstraject, opgezet op een steenworp afstand van zijn geboortegrond, is inmiddels een vitaal onderdeel van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. Niet alleen leren met het hoofd is belangrijk, maar ook kennis aan den lijve ondervinden. Via fysieke sociale en ecologische scholing kunnen we onszelf op andere manieren laten vormen en inlijven, om zo gaandeweg steeds meer mens te worden. Zo zijn we niet gedoemd om in onze destructieve leefstijlen te blijven hangen, maar kunnen deze via verschillende niveaus van verzet opschalen, en omzetten in andersoortige energie. Dat is ook precies waarom onze huidige leefstijl niet het laatste woord hoeft te hebben. Voor de wijsgerige onderbouwing gaat hij te rade bij een keur aan filosofen, en verkent hij oosterse wegen die niet op wilskracht maar om andere motivaties draaien. Zijn eigen ervaring als voormalig Nederlands kampioen kendo, een Japanse zwaardvechtsport die niet op kracht maar op beheersing en meebewegen is gebaseerd, is tussen de regels door merkbaar en voelbaar, en dat maakt het boek boeiend en waardevol om te lezen. Hier is geen afstandelijke wetenschapper aan het woord, maar een actief betrokken deelnemer.
We zijn niet gedoemd om in onze destructieve leefstijlen te blijven hangen
De kwintessens
Oosterling is in zijn boek op zoek naar de kwintessens die alles schraagt en verbindt. Het Japanse zenboeddhisme duidt dit aan als Leegte. Die term slaat niet op het ontbreken van wat dan ook, maar op het ‘energetisch vervuld zijn’. Bij Oosterling is de kwintessens interesse, of beter: ‘het lege maar gefocuste zelfbewustzijn in wording, in een psychoanalytische variant is dit de leegte van de kloof die ons zelfbewustzijn splijt’ (p. 153).
Het westerse denken daarentegen wordt volgens Oosterling (p. 151) vanaf het begin beheerst door de angst voor Leegte (horror vacui). Ik vind dit beeld op zijn minst eenzijdig, juist omdat de westerse cultuur ook door monotheïstische godsdiensten uit het Oosten gestempeld is. Zo is niet voor niets in het jodendom het heilige der heiligen in de tempel een lege ruimte.
En binnen het christendom is het lege graf het teken bij uitstek van opstandigheid, en kunnen mensen, energetisch gevuld door de Heilige Geest, deelnemers van dat opstandingsgeloof worden. Hier wreekt zich een meer algemene bijziendheid van Oosterling. Monotheïstische leerstelligheid in het algemeen en de christelijke verlossingsleer in het bijzonder staan bij Oosterling model voor het hiërarchische en lineaire doemdenken.
De monotheïstische leerstelligheid is voor hem altijd ‘in apocalyptische sluiers gehuld’ en uitermate dubbelzinnig, waarbij tegenover de redding van de zielen van godvruchtige gelovigen de verdoemenis van de verstokte zondaars staat (p. 47). Oosterling beschrijft van het christendom echter alleen de negatieve kant, die religieus gesproken slechts de psychologische pendant is van de destructieve ‘radicale middelmatigheid’. Hij heeft alleen oog voor de zonde van het christendom, en niet voor de christelijke weg van verlossing die uitdrukkelijk geen scheiding tussen mensen maakt, maar binnen in elke persoon als – om Oosterlings eigen woorden te gebruiken – in de ‘leegte van de kloof die ons zelfbewustzijn splijt’. In ieder mens schuilt een ongelovige én een gelovige en in de ruimte van dit bevrijdende inzicht schuilt de redding van de wereld. We worden door verschillende elementen bepaald, verscheurd door innerlijke tegenspraak en toch bijeen gehouden door de kracht van liefde: de kwintessens van al wat is. Zo blijven jammer genoeg de vele lijntjes die hem met het christelijk-sociaal denken verbinden onzichtbaar, waar Oosterling welhaast tegen wil en dank middenin staat. Voor Paulus is bijvoorbeeld duidelijk dat het individu een dividu is met een gespleten zelfbewustzijn.1 En paus Franciscus probeert in Laudato Si’ op basis van inzicht in netwerklogica een integrale ecologie te ontwerpen waarvan de basis wordt gevormd door verzet tegen wat hij de ‘globalisering van de onverschilligheid’ noemt.2 Juist het christendom (met een als politieke en religieuze misdadiger terechtgestelde als zijn aanstootgevende middelpunt) is het opstandige geloof bij uitstek, zelfs in de wetenschap dat velen van zijn verdedigers hebben gepoogd zijn explosieve boodschap hiërarchisch in te dammen om die zo van zijn dynamiet te ontdoen.
Oosterling staat tegen wil en dank middenin het sociaal- christelijk denken
Liefde als crux
Roel Kuiper doet in zijn boek vooral zijn best om de positieve kant van de christelijke erfenis voor het voetlicht te brengen, de kant dus die door Oosterling wordt genegeerd. Kuiper stelt zichzelf de volgende retorische vraag: ‘Heeft het christendom met zijn zucht de wereld te willen “onderwerpen” bijgedragen aan een levensstijl die rechtstreeks verantwoordelijk is voor de crisis?
Ja, dat is één kant van het verhaal helaas. Ook christenen hebben hieraan meegedaan. Maar het christendom heeft een groter en belangrijker verhaal te vertellen. Dat verhaal gaat over een schepping als ecologisch samenspel, over de symbiose van mens en natuur, over een wereld die bloeit als er werkelijk voor haar gezorgd wordt, over een zichzelf gevende liefde als bron van leven’ (pp. 14-15).
Er zijn volgens Kuiper drie wegen waarop heden ten dage wordt geprobeerd om tot een wederopstanding van het christelijke te komen. Het kan een bestaande toestand belichamen, een quick fix zijn, of een opdracht.
Op de eerste weg staan volgens Kuiper vooral de neoconservatieven, ‘de nieuwe vrienden van het christendom,’ in Nederland de Partij voor de Vrijheid en Forum voor Democratie, die menen dat ten minste aan de christelijke moraal in een of andere vorm moet worden vastgehouden. Maar de waarden die verdedigd worden, bestaan uit een ‘selectie van half-christelijke inzichten’ die aangewend kunnen worden voor politiek gebruik. Kuiper noemt deze weg het traject van de ‘Bildung’, en hierbij acht men het nodig om mensen opnieuw te vormen in de schaduw van grote gedachten, helden en prestaties van de westerse cultuur. Maar, zo stelt Kuiper, ‘de onheiligheid van deze beweging blijkt wanneer de retoriek van de uitsluiting de plaats inneemt van naastenliefde, het eigen vooroordeel de plaats van de waarheid, en wanneer de woordvoerders van deze beweging er de hand niet voor omdraaien anderen publiekelijk te beledigen […] In dit kamp kan het christendom niet werkelijk zichzelf zijn, het wordt slechts gebruikt als etiket’ (p. 28). Het is primair, om de woorden van Oosterling te gebruiken, ‘een afweerreactie’. Ook de tweede weg om het christelijke te doen herleven is niet voldoende. De spirituele bypass is een aan menselijke maat aangepaste reparatietechniek, een vorm van partieel oplapwerk. Beide wegen zullen er niet werkelijk in slagen om mensen te bevrijden uit de ijzeren kooi van de moderniteit waarin ze allerlei doelen najagen zonder te weten waarom. Kuiper kiest uitdrukkelijk voor de derde weg – hoewel hij de andere twee niet zegt af te wijzen. De derde weg is het smalle spoor van wat hij ‘herleving’ noemt: een weg van toewijding en heilige vernieuwing, van een geleefde praktijk van ommekeer, ‘van handen en voeten geven aan een nieuwe levensstijl, in vormen van zorg, gedreven door liefde voor de wereld’ (p. 33).
Kuipers keuze voor de smalle weg van ‘herleving’ is vanuit bepaalde oude Bijbelse papieren alleszins begrijpelijk. Het levert mooie en ook voor christendemocraten bekende vergezichten op. Die betreffen een economie die zich laat normeren door de rentmeester – die een goed onderhouden economie voor ogen heeft; geen vreugdeloze, zuinige economie, maar een vitale economie van de overvloed die zich onderdeel weet van grotere gehelen en verbanden (pp. 105-106) – en vormen van ‘bezielde verbondspolitiek’ die de publieke zaak niet eert als de resultante van een serie zakelijke afspraken tussen volk en onderdanen, maar uit betrokkenheid en liefde voor de publieke zaak. Of in Kuipers eigen woorden: ‘De ethiek van het verbond doet een beroep op ingeoefende naastenliefde, het omzien naar elkaar. Mensen kunnen die liefde opbrengen en praktisch maken als ze beseffen wat ze zelf al van de gemeenschap hebben ontvangen.
Daar moeten telkens weer opnieuw de ogen voor worden geopend’ (p.51).
Het spreekt mensen niet alleen aan op de regels van contract, maar op de belofte die daar bovenuit gaat.
De lege troon
Ik herken in deze schetsen niet alleen een christelijk, maar ook een algemener christendemocratisch geluid. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat Kuiper de schatplichtigheid hieraan wat wegmoffelt of zodanig geïntegreerd heeft in het eigen gedachtegoed dat aparte bronvermeldingen overbodig worden gedacht. De beschrijvingen resoneren bijvoorbeeld volledig met de wijze waarop Govert Buijs al eerder de logica van de liefde tot de hartslag van de democratische rechtsorde en van een vreugdevolle economie naar Europese snit heeft verklaard,3 of met de manier waarop binnen het Christelijk-Sociaal Congres op de ongekende kracht van het verbond is gewezen.4
De zwakte van het boek is dat Kuiper de eigen weg te smal dreigt op te vatten, namelijk als het enige ware transformatiepad, en te weinig de algemene transformerende kracht ervan binnen de huidige cultuur erkent. Zo is hij negatief over de huidige cultuur, en dreigt aldus het kind met het badwater weg te gooien. Hij spreekt somber over ‘doorgeslagen secularisering’ en ‘beschavingsverlies’. En over de democratie zegt hij in het spoor van de Franse denker Claude Lefort: ‘De democratie heeft geen extern gezag en geen werkelijk centrum meer. Als gevraagd wordt naar de bron van tijd, moraal en recht, dan is er een lege plaats’ (p. 67). Bij Kuiper verschijnt die lege plaats als een zorgelijk autoriteits- en kernprobleem voor onze democratische orde, maar de vraag is of dit terecht is. Lefort zelf noemt de lege plaats een noodzakelijke onbepaaldheid van onze democratie. Voor de democratie is het essentieel dat de macht als lege plaats verschijnt, omdat ze anders in totalitarisme kan ontaarden.5 Haar kwetsbaarheid is ook haar kracht.
Sterker nog, zou ik zeggen: de lege troon is nu precies de heilige kern van een christelijke erfenis waarin alleen de ruimte van de liefde is overgebleven. Daarin is van elke onderdrukkende hiërarchie en absolute machtsaanspraken afstand gedaan, opdat het goede leven voor iedereen bloeien kan. Zo kan een leven dat ten dode was opgeschreven, vernieuwd worden. Dit is de erfenis van het christendom, van de smalle weg waarin alleen de liefde overblijft, maar dan wel een die overal te vinden is, zelfs bij lieden van neoconservatieve snit en in de marge van onze moderne cultuur. Ook in de nieuwe ademruimte die een spirituele bypass schept, kan de mogelijkheid dagen dat het anders kan. En een strategie van Bildung draagt veel meer kritisch potentieel in zich dan Kuiper doet voorkomen, zoals het boek van Oosterling goed laat zien.
Kuipers boek dreigt het kind met het badwater weg te gooien
Impulsen voor een ecologisch offensief
Wanneer we Kuipers boek beschouwen als een christelijke poging om de eco-paniek te transformeren in vormen van positieve betrokkenheid, en het schrijven van Oosterling als proeve tot radicaal democratische vorming van eenieder tot alerte ecowijze en mediawijze deelnemer, dan kunnen we in dit spoor doordenkend christendemocratische vormen van ecologische politiek niet anders duiden dan als ecologische offensieven vanuit het radicale midden. Zo’n politiek is geworteld (Latijn radix = ‘wortel’) in de leefwereld van mensen, en naar haar aard opstandig en geboren uit systemisch verzet tegen verhoudingen die onrechtvaardig zijn (de architectonische kritiek van Abraham Kuyper!).6 Ze draait om publieke gerechtigheid als normerend beginsel. Ze staat midden in de brede christelijk-sociale traditie waarvan ‘het hoeft niet zo te blijven’ (Kuyper en Schaepman) en het idee dat het ‘anders en beter’ kan (Balkenende) van meet af aan uitgangspunten zijn geweest.7 Ze maakt duurzame keuzes op basis van een bewuste inschakeling van middelen, zonder mensen in de steek te laten.
Juist ook voor de christendemocratie ligt hier een kans om opnieuw tot een eigentijdse hertaling van haar opdracht te komen, die nu vaak te smal wordt opgevat. Zo blijft christendemocratisch duurzaamheidsbeleid op landelijke schaal dikwijls in goede voornemens op papier steken,8 zo luidt niet ten onrechte het aloude verwijt, ook in eigen kring.9 Ook bestaat er binnen de christendemocratie nog weleens de neiging om praktisch gezien de kool en de geit te willen sparen, namelijk door van de ecologische kwestie vooral een lastig op te lossen verdelingsvraagstuk rond de benauwde vraag ‘Wie zal dat betalen?’ te maken, op die manier het tragische misverstand voedend dat daarmee de kwestie van het rentmeesterschap afdoende zou zijn afgedekt. Dit brengt met zich mee dat het denken over duurzaamheid en ecologische verbindingen in patstellingen gevangen dreigt te raken en dan dus niet tot een proactief doendenken komt, maar juist tot weinig inspirerende vluchten naar achteren aanleiding geeft. Elke mogelijk enthousiaste interesse – letterlijk de ruimte voor inblazingen van de Heilige Geest, voor flow – die nieuw licht op het vraagstuk zou kunnen werpen, wordt hiermee vakkundig de kop ingedrukt.
Christendemocratisch denken over duurzaamheid dreigt tot weinig inspirerende vluchten naar achteren aanleiding te geven
Als het CDA blijkens zijn woordvoerders nieuwe verbindingen wil laten zien tegen de polarisatie,10 dan moet het zich niet met een van de belangengroepen willen vereenzelvigen, maar moet het bovenpartijdige standpunten durven verkondigen die ongekende en ongehoorde perspectieven schetsen voor iedereen. Dan moeten vooralsnog ongehoorde stemmen hoorbaar gemaakt worden, en niet de stemmen die al voldoende gehoord worden. Geen eenzijdige lippendienst aan rentmeesterschap dat ten diepste geen rekening houdt met de natuur als zelfstandige sfeer, met een eigen stem en waardigheid. De paus corrigeert dat, en christendemocraten hebben hierin een behoorlijke inhaalslag te maken door ook in deze zin hun gedachtegoed opnieuw te herijken aan de eisen van de tijd.11 De christendemocratie behoort haar eigen gedachtegoed bloedserieus te nemen als impuls tot een andere manier van kijken en handelen die ruimte maakt voor vernieuwing zonder mensen los te laten. Ze ziet in dat licht publieke gerechtigheid als de kernwaarde om in verzet te komen tegen verhoudingen die als onrechtvaardig worden ervaren, en staat voor een rechtvaardig transitieproces. Zij ziet en denkt van nature solidair, in verbonden gehelen, in niveaus van verschillende opschalingen, in kringen, verbanden en netwerken die op elkaar inwerken en inhaken, tot aan de meest omvattende kring waarin we leven en werken aan toe: de aarde, ons geschonken als een gemeenschappelijk huis. Ze spreidt de verantwoordelijkheid binnen en tussen de verschillende levenssferen, zodat iedereen zijn steentje kan bijdragen.
Ze begrijpt rentmeesterschap niet als een instrumentele vorm van onderwerping van de natuur in het teken van grenzeloze groei, maar als een intrinsiek waardevolle inclusieve vormingsstrategie waarbij we deelgenoot worden van een circulaire flow. Zo kunnen woorden in sociale praktijken gestalte krijgen als persoonlijk antwoord op de volgende vraag: ‘Welk land wil jij doorgeven?’
In het op aansprekende wijze werk maken van deze christendemocratische leus in verschillende sferen en in verschillende graden van opschaling, schuilen ruimte en een inspirerende levensvervulling voor iedereen.
Noten
- 1.Al worstelend met deze gespletenheid schrijft hij bijvoorbeeld: ‘want ik doe niet wat ik wil, ik doe juist wat ik haat’ (Romeinen 7:15).
- 2.Paus Franciscus, Laudato Si’/ Wees geprezen. Over de zorg voor het gemeenschappelijke huis. Vaticaanstad/Poeldijk: Libreria Editrice Vaticana/ Stg InterKerk, 2015.
- 3.Zie: Govert Buijs, Publieke liefde. Agapè als bron voor maatschappelijke vernieuwing in tijden van crisis (inaugurele rede). Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam, 2012; en Waarom werken we zo hard? Op weg naar een economie van de vreugde. Amsterdam: Boom, 2019.
- 4.Stichting Christelijk-Sociaal Congres, Jubileumuitgave Christelijk-Sociaal Congres. De kracht van verbondenheid & ‘… dat ge de onhoudbaarheid van den tegenwoordige toestand inziet …’. Almere: Parthenon, 2016.
- 5.Zie: Claude Lefort, Wat is politiek? Amsterdam: Boom, 2016.
- 6.Voor een hedendaagse proeve van het scherp lezen van de tekenen van de tijd langs die klassieke lijnen zie: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Zij aan zij. Toekomstperspectief voor Nederland in 2030. Uitnodiging tot discussie. Den Haag: CDA, 2019.
- 7.Achtereenvolgens: Abraham Kuyper, Het sociale vraagstuk en de christelijke religie. Amsterdam: J.A. Wormser, 1891, p. 26; Herman Schaepman, Rerum Novarum. Rede over de jongste Encycliek van Z.H. Paus Leo XIII. Utrecht: Wed. J.B. van Rossum, 1891, p. 10; Jan Peter Balkenende, Anders en beter. Pleidooi voor een andere aanpak in de politiek vanuit een christen-democratische visie op samenleving, overheid en politiek. Soesterberg: Aspekt, 2012.
- 8.Zie ook: Ton Duffhues, ‘CDA en landbouw: historische intelligentie of erfelijk belast?’, Christen Democratische Verkenningen 39 (2019), nr. 4, pp. 24-28.
- 9.Zie bijvoorbeeld: Peter van Wijmen, ‘Tussen Apocalyps en Utopie’, in: Jan Prij en Peter van Wijmen, Tussen Apocalyps en Utopie (CDV Herfst 2004). Amsterdam: Boom, 2004, pp. 5-14.
- 10.Zie: Sybrand Buma, ‘Duurzaamheid als morele opdracht’, Christen Democratische Verkenningen 38 (2018), nr. 4, pp. 54-59; en Pieter Heerma en Agnes Mulder, ‘Het klimaat als gemeenschappelijk goed’, Christen Democratische Verkenningen 40 (2020), nr. 1, pp. 24-28.
- 11.Zie ook: Marc Janssens, ‘Herman Wijffels: “Nú is het CDA aan zet”’, Christen Democratische Verkenningen 39 (2019), nr. 4, pp. 16-23.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.