Surrogaatchristendom Vuyk overtuigt niet
Samenvatting
De mens is geen homo economicus, geen rationele denker die afgewogen keuzes maakt, en al helemaal niet het autonome wezen dat verlichtingsdenkers ons graag voorhouden; integendeel, de mens is een gewoonte- en kuddedier dat liever lui is dan moe en dus gemakkelijk fouten maakt. Met andere woorden: hij is feilbaar. Dat is de strekking van het boek De feilbare mens van Kees Vuyk. Hij sluit zich aan bij een school van conservatieve auteurs die zich recentelijk tegen het liberalisme keren en het belang van gemeenschapszin benadrukken. Vuyk doet dit op een originele manier: hij beargumenteert dat het naoorlogse gelijkheidsideaal heeft geleid tot een verkokering van de samenleving waardoor hoger en lager opgeleiden steeds meer langs elkaar heen leven.
Voor de oplossing van dit probleem wendt Vuyk zich tot het christendom. Het resultaat levert een schat aan relevante inzichten op, maar de manier waarop hij teruggrijpt op de christelijke traditie overtuigt niet.
Verscheurde samenleving
In De feilbare mens bouwt Vuyk voort op zijn eerdere boeken, waarin hij de toestand van de huidige westerse samenlevingen onder de loep heeft genomen. Vuyk neemt waar dat westerse maatschappijen in een verscheurde toestand verkeren, die zichtbaar is in verschillende ontwikkelingen. Ten eerste wordt in de moderne maatschappij steeds meer op intelligentie geselecteerd, waardoor lager en hoger opgeleiden steeds verder van elkaar af komen te staan. Tot twee generaties terug oefenden intelligente mensen vaak nog een ambacht uit, bleven zij in hun geboortedorp wonen, en trouwden ze met iemand uit hun directe omgeving; tegenwoordig studeren zij aan de universiteit, trekken ze naar de stad (die daardoor ‘veryupt’), en trouwen ze voornamelijk met iemand met een vergelijkbaar intelligentieniveau.
Ten tweede is als gevolg van de verschillende emancipatiebewegingen uit de twintigste eeuw de sociale orde steeds meer onder druk komen te staan. Om het gelijkheidsideaal te verwezenlijken keerden de arbeids-beweging, de feministische golven en de hippies zich tegen onder meer de hiërarchische gezagsverhoudingen binnen de samenleving en het gezin. Volgens Vuyk is de keerzijde van deze emancipatiebewegingen een verkruimelende gemeenschap, wat leidt tot een verwaterde en onzekere identiteit en een rancune tegen elite en de gevestigde orde. Zoals Vuyk het zegt: ‘De groepen die de minste behoefte hebben om zich te emanciperen omdat zij het meeste baat hebben bij een hechte gemeenschap, zien de sociale structuren waarbinnen zij goed floreren steeds meer afbrokkelen’ (p. 25). Wie die groepen precies zijn, blijft onhelder. Op dit punt lijkt zijn betoog daardoor een poging om het sentiment van ‘de boze burger’ te vertolken, zonder dat duidelijk wordt welke personen van vlees en bloed achter deze abstractie schuilgaan.
Kees Vuyk
De feilbare mens. Waarom ongelijkheid zo slecht nog niet is
Ten Have | 2019 | 256 pp. | € 22,99 | ISBN 9789025907372
Mensbeeld
Vuyk stelt dat het moderne mensbeeld verantwoordelijk is voor deze toestand, omdat het abstracte individualisme dat sinds de verlichting wordt omarmd ‘onder het mom van liberalisering alle gemeenschapsleven ondergraaft’ (p. 25). Vuyk neemt waar hoe in het huidige tijdsgewricht het gelijkheidsideaal steeds meer ontspoort. Dit ideaal heeft na de Tweede Wereldoorlog concrete vorm aangenomen in de gelijkekansenpolitiek. Deze politiek streeft een meritocratische samenleving na waarin het individu de kansen krijgt om zijn eigen leven vorm te geven en tot een succes te maken, ongeacht zijn sociale oorsprong. Volgens Vuyk wordt nu steeds duidelijker dat verschillen tussen mensen niet alleen het gevolg zijn van sociale omstandigheden, maar ook ‘natuurlijk’ zijn (verschil in schoonheid, intelligentie, enzovoort).
Het gevolg is dat in de huidige samenleving mislukkingen en falen alleen maar terug te brengen zijn op het individu zelf, wat voor grote onvrede zorgt onder de groepen mensen die in onze moderne samenleving achterblijven. Om die reden is er ‘een ander denken nodig, een ander beeld van wat een mens is en kan’ (p. 63).
Origineel is ook de suggestie om hoger opgeleiden te scholen in het omgaan met lager opgeleiden
Dit andere mensbeeld bespreekt Vuyk in het tweede – en interessantste – deel van het boek aan de hand van de filosofische antropologie. Deze stroming neemt als vertrekpunt dat de mens niet superieur is aan het dier, maar juist natuurlijke gebreken vertoont: mensen missen het instinct ‘dat dieren zo vanzelfsprekend door het leven leidt’ (p. 84). Vertaald naar het christendom zegt Vuyk uiteraard niets nieuws: zijn stelling is slechts een seculiere variant op het eeuwenoude gegeven dat de mens zondig is. Volgens Vuyk compenseren mensen dit gebrek door gebruik te maken van twee soorten hulpbronnen: technologie en de gemeenschap. Vroeger stond de gemeenschap centraal, maar in de moderne tijd zijn we steeds meer gaan leunen op de technologische hulpmiddelen die ons in staat stellen de natuur te beheersen. Als gevolg daarvan raakt de gemeenschap op de achtergrond en wordt de mens voorgesteld als een autonoom en rationeel wezen dat eerst en vooral zijn eigen authenticiteit dient te verwezenlijken. Aan de hand van Nobelprijswinnaar Kahneman laat Vuyk vervolgens zien dat dit mensbeeld door de wetenschap allang is ontkracht: zelden neemt de mens rationele beslissingen, veelal worden onze keuzes bepaald door (sociale) omstandigheden en gewoontes. Meer dan een rationeel wezen is de mens dus een gewoontedier – dat bovendien makkelijk fouten maakt. Of zoals Vuyk het formuleert: de mens is gedoemd te falen en moddert eigenlijk maar wat aan (p. 157).
Lessen van het christendom
In het laatste deel van het boek gebruikt Vuyk zijn inzichten om enkele concrete aanbevelingen te doen over de kunst van het samenleven in de eenentwintigste eeuw. Hij stelt onder andere voor om een ‘middenschool’ op te richten, waardoor minder vroeg op leervermogen wordt geselecteerd. Origineel is ook zijn suggestie om hoger opgeleiden te scholen in het omgaan met lager opgeleiden; dit sluit goed aan bij recente initiatieven om overheidscommunicatie begrijpelijker te maken voor mensen die moeite hebben met lezen en schrijven. Daarnaast grijpt hij terug op enkele elementen uit de christelijke traditie, maar dit vormt ook het moment waarop zijn pleidooi begint te haperen.
Zo pleit Vuyk voor herinvoering van het zelfbestuur binnen kleine gemeenschappen of ‘parochies’ van 1.000 tot 1.500 burgers die onderling middelen voor zorgtaken verdelen.
Erg concreet wordt dit voorstel echter niet. Ook stelt hij voor om een seculiere invulling te geven aan christelijke feestdagen en bepleit hij een herwaardering van het zondebesef. Zoals Vuyk zelf zegt, is hij op zoek ‘naar een seculier besef van tekortschieten dat mensen niet noodzakelijkerwijs bij de pakken doet neerzitten maar aanzet tot leren en streven naar verbetering’ (p. 190). Aan de ene kant lijkt hij het zondebegrip zo toch in dienst te stellen van het meritocratische ideaalbeeld waarin ieder individu zichzelf constant dient te verbeteren. Aan de andere kant herhaalt Vuyk meerdere keren dat er een soort van natuurlijke orde bestaat en dat mensen natuurlijke eigenschappen hebben, maar maakt hij niet concreet waar dat natuurlijke op terug te voeren valt of in gegrondvest is. Een van de grondprincipes van de wijsgerige antropologie is dat wat door een samenleving geacht wordt ‘natuurlijk’ te zijn, een cultureel gegeven is. Daarmee rijst echter wel de vraag of het zondebesef teruggehaald kan worden zonder dat dit is ingebed in een bredere christelijke visie op mens en natuur. Kan de mens zondig zijn als God niet bestaat?
Wat schuurt is Vuyks functionele benadering van de christelijke traditie. Hij beschouwt de overblijfselen van de christelijke tradities als een belangrijk middel om de verscheurde samenleving te helen (‘religie’ is immers afkomstig van het Latijnse werkwoord religare, ‘verbinden’), zonder dat hij enige intrinsieke waarde toekent aan het christelijke geloof. Hij schaart zich daarmee in een lange traditie van verlichtingsdenkers die pleiten voor het ontwikkelen en behouden van een ‘civiele religie’. Midden in de Franse Revolutie ontstond bijvoorbeeld de Cultus van het Opperwezen, die als doel had om het christendom te vervangen. Door het christendom in een modern jasje te willen steken, ontpopt Vuyk zich tot een exponent van het moderne, rationele verlichtingsdenken – en dat terwijl hij het rationele, moderne mensbeeld juist afwijst! Daarmee blijft de volgende vraag over: waarom kiezen voor het seculiere surrogaatmensbeeld van Vuyk, als hij klaarblijkelijk zelf ook denkt dat het origineel nog heel veel te bieden heeft?
Wat schuurt is Vuyks functionele benadering van de christelijke traditie
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.