De Europese Unie en de coronacrisis
Samenvatting
Christendemocratische partijen moeten de coronacrisis aangrijpen om de scheefgroei in de wereld en de EU, die daarvoor al zichtbaar was, te herstellen. Dat betekent voorbijgaan aan een discussie over meer of minder Europa of over tegenstellingen tussen noordelijke en zuidelijke EU-landen. Principes als solidariteit en gerechtigheid moeten in noodsituaties niet leiden tot een debat over de Europese regels, maar vertrouwen bieden dat er onderlinge hulp komt.
De coronacrisis heeft de wereld die we kennen volkomen veranderd. Velen vragen zich af of deze veranderingen van tijdelijke aard zijn, of dat deze crisis ook meer permanente veranderingen zal teweegbrengen. Een deel van het antwoord is te herleiden naar de vraag in hoeverre er achter deze coronacrisis andere crises schuilgaan, die mogelijk de huidige crisissituatie verergeren. Waren er al barsten in het systeem die men eigenlijk al had moeten aanpakken, en die zich nu manifesteren als urgente problemen? Laten we deze vraag eens bekijken vanuit het perspectief van de Europese integratie, en in het bijzonder de relatie die Nederland heeft met de Europese Unie (EU). Daarnaast wil ik beschouwen hoe christendemocratische beginselen ons kunnen helpen in het aanpakken van deze crisis.
Excessen en vooruitgang
Naar aanleiding van de sombere wereld, veroorzaakt door het coronavirus en de verschillende soorten lockdown die diverse landen erop na hebben gehouden in maart en april 2020, is menigeen gaan reflecteren op de stand van zaken in de geglobaliseerde wereldeconomie. Kenmerkend voor dit systeem is dat er een aantal haast onbegrijpelijke excessen is, zoals de buitensporige accumulatie van rijkdom in de handen van enkele ultrarijke mensen: de rijkste 26 personen ter wereld bezitten meer dan het gezamenlijke eigendom van de armste vijftig procent van de wereldbevolking.1 Er zijn uitwassen waar we ons zorgen over maken: extreme vormen van consumptie, de wegwerpeconomie, en er zijn veel uitdagingen rond het klimaat en het milieu. Tegelijkertijd is het ook opmerkelijk hoeveel vooruitgang er recentelijk, in de jaren vóór de coronacrisis, is geboekt in ontwikkelingslanden. In het afgelopen decennium zijn er wereldwijd veel meer kinderen naar school gegaan, is mondiaal de extreme armoede gehalveerd, is kindersterfte met een derde gereduceerd, en is zelfs het aantal doden door klimaatgerelateerde catastrofes met een derde afgenomen.2 Deze crisis zet ons aan tot nadenken over de vraag wat de coronacrisis ons leert over de manier waarop we de samenleving hebben ingericht, en wel op drie niveaus: het mondiale, het Europese en het nationale (Nederlandse) niveau. In dit stuk concentreer ik me op de interactie tussen Nederland en Europa.
Gezondheidszorg is een nationale bevoegdheid maar het effect van de crisis raakt wel de Europees-nationale bevoegdheid
Europa als onderdeel van de oplossing
Hoe de wereld er na de coronacrisis uit zal zien is op dit moment nog niet te zeggen. We kunnen met zijn allen een aantal kanten op: status quo, meer internationale samenwerking, meer Europese integratie en samenwerking, of meer nationalisme. We staan nu voor een aantal keuzes: we moeten de regels binnen de samenleving heroverwegen, maar ons ook afvragen of de dingen die we dagelijks doen écht zo nodig en nuttig zijn. Daarmee doel ik op de expliciete en impliciete wijze van handelen die onze cultuur kenschetst. Kan het ook anders? Dienen we, met een aantal andere keuzes, onze doelen niet beter?
In Europees verband werd eind februari pijnlijk duidelijk hoe moeilijk het was om te reageren op een gezondheidscrisis die in eerste instantie losbarstte in Italië, Frankrijk en Spanje, en pas een paar weken later ook de kop opstak in landen als België, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Gezondheidszorg is in Europees verband verdragsmatig vastgelegd als nationale bevoegdheid, en níét als bevoegdheid van de Europese Unie. Het effect van deze crisis raakt daarentegen wel de gedeelde Europees-nationale bevoegdheid. De EU en de lidstaten dienen samen vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal te verzekeren – kenmerken van de interne markt. En zoals vermeld in artikel 3 van het Verdrag van Maastricht moeten de lidstaten streven naar evenwichtige economische groei. De nieuwe Europese Commissie voegt daar ook nog duurzame ontwikkeling bij als doel. Wanneer er, conform de basisbeginselen van het verdrag, sprake zou kunnen zijn van enige gerechtigheid en solidariteit, dan moeten we in het midden van deze crisis ons eigenlijk van onze beste kant laten zien, om zo deze doelstellingen en principes te bewerkstelligen. Dat betekent dat men probeert om elkaar, waar mogelijk, te helpen – ook over de landsgrenzen heen.
Interne verhoudingen
Een van de effecten van het feit dat de EU zich hard heeft gemaakt voor het verwezenlijken van de interne markt, is dat de EU zich in de laatste decennia vooral heeft geconcentreerd op wat de Nederlandse econoom Jan Tinbergen in 1965 al ‘negatieve integratie’ noemde, dus op het wegnemen van belemmeringen.3
Sinds het Hof van Justitie in de jaren zeventig van de vorige eeuw het principe van de wederzijdse erkenning heeft goedgekeurd als methode om integratie te bewerkstelligen, was er steeds een angst dat er sociale dumping of een race to the bottom zou ontstaan.4 Het Europees Hof in Luxemburg had er echter in de jaren zestig wél voor gezorgd dat het Europees recht voorrang (suprematie) heeft op het nationale recht (wat betreft de competenties waar de EU iets over te zeggen heeft).
De keerzijde van de negatieve integratie is lage standaarden. Een meer proactieve houding van de EU zou kunnen betekenen dat men meer ‘positieve integratie’ zou kunnen bewerkstelligen: meer harmoniseren, meer Europese initiatieven aannemen om de burgers ook méér aan te bieden. Een recent voorbeeld van positieve integratie is het creëren van de Europese bankenunie. Het streven naar positieve integratie is ook terug te zien in de ambitie om een werkloosheidsuitkering te realiseren op EU-niveau, en eveneens in het zoeken naar nieuwe Europese financiële instrumenten om gezamenlijk de landen te steunen die het hardst zijn geraakt in de coronacrisis, maar zelf niet de middelen hebben om de crisis aan te pakken.
Echter, er is een verschil tussen positieve integratie en de positieve vrijheidsidealen gelanceerd door Isaiah Berlin in 1958.5 Met ‘negatieve vrijheidsidealen’ wordt vaak bedoeld dat iemand onbelemmerd iets mag doen. ‘Positieve vrijheidsidealen’ duiden op het vermogen om het leven naar de eigen hand te zetten. In dit verband rijst dan deze vraag: wat zou het serieus nemen van dit soort positieve vrijheidsidealen betekenen voor de vraag hoe de EU zich het best weerbaar kan maken tegen fundamentele schokken? Goed nadenken hierover betekent voorbijgaan aan de framing van ‘de EU’ als ‘goed’ of ‘slecht’. En op eenzelfde manier is een discussie over solidariteit productiever dan het eindeloos afbeelden van de huidige uitdagingen als wezenlijk tussen ‘Noord’ en ‘Zuid’. Wat we de afgelopen weken hebben gezien is volkomen nutteloos. De discussie is gaan lijken op een ruzie over de regels. Midden in de coronacrisis zou de discussie niet moeten gaan over hoe en waarom de landen elkaar helpen. Het vertrouwen moet er zijn dát men in eerste instantie elkaar helpt. Straks, in wat ‘normalere’ omstandigheden, moet men uiteraard duidelijke regels maken over hoe men deze financiële instrumenten dient te organiseren. Verder moet men ervoor zorgen dat alle lidstaten eerlijk en met begrip omgaan met de gemeenschappelijke middelen. De sfeer die is ontstaan van een ‘wij tegen zij’ is helemaal niet nuttig. Wel is het natuurlijk belangrijk dat de EU-regels die gemaakt worden acceptabel zijn voor álle EU-landen.
De sfeer die is ontstaan van een ‘wij tegen zij’ is helemaal niet nuttig
Christendemocratische beginselen
In de periode onmiddellijk na het einde van de Tweede Wereldoorlog in ons land, 75 jaar geleden, hebben de christendemocraten een belangrijke rol gespeeld in de Europese integratie. De christendemocratische partijen in de EU zijn vandaag de dag verenigd in de Europese Volkspartij (EVP), de oudste en grootste partij in het Europees Parlement. Wat betreft de christendemocratische beginselen zou ik de klassieke lijn van prof. dr. J. Klapwijk willen volgen, die deze kenschetst als ‘gerechtigheid’, ‘gespreide verantwoordelijkheid’, ‘solidariteit’ en ‘rentmeesterschap’.6 Deze beginselen hebben in het verleden een zeer belangrijke rol gespeeld, en dat zou wéér kunnen. Het is natuurlijk verleidelijk voor de gevestigde politieke partijen in Nederland (dus ook de christendemocratische partijen) om te vervallen in een debat over ‘meer of minder EU’. De partijen uiterst rechts en uiterst links in de Tweede Kamer, die (om verschillende redenen) veelal eurosceptisch zijn, zetten deze discussie vaak in gang. Helaas leidt zo’n debat vaak tot een simplificering van de problemen, wat niet meehelpt bij het vinden van oplossingen. De christendemocratische partijen zouden er goed aan doen om deze crisis aan te pakken en eens goed na te gaan of men nog steeds trouw kan blijven aan de normen en waarden van de christendemocratie.
Natuurlijk is het niet gemakkelijk. De coronacrisis heeft de barsten in het systeem aan het licht gebracht. Er zijn duidelijk grote verschillen tussen rijk en arm, tussen degenen die kansen hebben om te winnen in deze crisis en degenen die mogelijk verliezers zijn, tussen het systeem van de ‘oude industrie’ en dat van de gedigitaliseerde en/of de duurzame industrie. Dit verschil zien we ook in EU-verband: het Europese huis is nog niet af.7 We zullen de kosten van de crisis moeten delen, en met elkaar de volgende stappen zetten. Op dit moment kunnen christendemocraten – inclusief andersgezinden die christendemocratische beginselen steunen vanuit hun eigen geloofs- of levensovertuiging – in Nederlander en Europa het niet veroorloven om deze normen en waarden naast zich neer te leggen. Het zal moeilijk zijn, en gepaard gaan met ups-and-downs. Misschien dat we in dit verband kunnen eindigen met een zin van 130 jaar geleden van de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche: ‘Was mich nicht umbringt, macht mich stärker.’
Noten
- 1.Oxfam, Public good or private wealth? Oxford: Oxfam GB, januari 2019.
- 2.United Nations Development Programme (UNDP), Human Development Report 2019. Beyond income, beyond averages, beyond today. Inequalities in human development in the 21st century. New York: UNDP, 2019; en Donna Barne en Divyanshi Wadhwa, ‘Year in Review. 2019 in 14 charts’, website The World Bank, 20 december 2019.
- 3.Jan Tinbergen, International economic integration (tweede, herziene editie). Amsterdam: Elsevier, 1965; zie ook Fritz W. Scharpf, ‘Negative and positive integration in the political economy of European welfare states’, in: Gary Marks, Fritz W. Scharpf, Philippe C. Schmitter en Wolfgang Streeck (red.), Governance in the European Union. Londen: Sage, 1996, pp. 15-39.
- 4.Amy Verdun, European responses to globalization and financial market integration. Perceptions of economic and monetary union in Britain, France and Germany. Basingstoke: Palgrave Macmillan, 2000, p. 178.
- 5.Isaiah Berlin, ‘Two concepts of liberty’ [1958], in: Idem, Four essays on liberty. Oxford: Oxford University Press, 1969, pp. 118-172.
- 6.J. Klapwijk, ‘Grondbeginselen van christendemocratische politiek’, Christen Democratische Verkenningen (1982), nr. 6, pp. 316-324, aldaar p. 317. Prof. dr. J. Klapwijk bespreekt in dit betoog welke deze beginselen zijn en hoe deze zijn opgenomen in het Program van Uitgangspunten van het Christen-Democratisch Appèl (CDA), dat toen net was opgericht.
- 7.Amy C. Verdun, European economic governance. Past, present and future (oratie Universiteit Leiden). Leiden: Universiteit Leiden, 27 september 2019.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.