Wetenschap met de rug tegen de muur
Samenvatting
Naast de acties van boeren, bouwers, basisschoolleraren en zorgpersoneel luidden ook wetenschappers onlangs terecht de noodklok. Er is een bekostigingsstructuur ontstaan die onnodig overwerk veroorzaakt en van de universiteit een productiefabriek maakt in plaats van een plek waar culturele en intellectuele vorming plaatsvindt. De sociale en geesteswetenschappen zijn al helemaal de dupe, terwijl juist die in onze verwarde samenleving hard nodig zijn. Tijd voor hervorming.
Het begint een vertrouwd gezicht te worden: protesterende boze burgers op het Malieveld. ‘De politiek luistert niet naar ons’, is het terugkerende refrein. Medewerkers in de zorg en docenten op alle niveaus van het onderwijs – van basisonderwijs tot wo – kwamen in het najaar van 2019 naar Den Haag om te protesteren tegen de onderfinanciering en de overregulering van hun sectoren. Jammer genoeg vielen hun protesten in de media niet erg op, doordat zij niet beschikten over tractoren en bouwvoertuigen. Toch is het zaak om goed te kijken naar de publieke sector in het algemeen en het onderwijs in het bijzonder. Deze bijdrage blijft beperkt tot het wo, maar dat betekent niet dat het in de rest van het onderwijs beter is. Integendeel. De kern is: er moet een ander stelsel van financiering komen, met een beschermde status voor sociale en geesteswetenschappen. Laat dit het stempel zijn dat het CDA kan drukken op de ontwikkelingen in het hoger onderwijs.
WOinActie
Tussen alle protesten op het Malieveld kwam het geluid van actiegroep WOinActie amper aan bod, totdat zij aan de bel trok bij de Inspectie SZW, oftewel de arbeidsinspectie. In november 2019 startte een campagne om aangifte te doen van structureel overwerk. Het vermoeden was dat zo’n honderd wo-medewerkers hierop zouden ingaan, maar het pakte heel anders uit. Op het moment dat de definitieve aangifte werd ingediend, in januari 2020, stond de teller op 720 dossiers.1 Het structurele aantal overuren bleek enorm te zijn. Met name docenten (zonder onderzoekstijd) en hoogleraren werken algauw zo’n 15 uur per week méér dan de 38 uur die in de cao is vastgelegd. Zij maken dikwijls werkweken van ongeveer 55 uur. Dat is door de week 10 uur per dag, en in het weekend nog eens 5 uur.2
Remco Breuker, een van de initiatiefnemers en hoogleraar Korean Studies in Leiden, lichtte op 20 januari 2020 de aangifte toe bij BNR Nieuwsradio en gaf als belangrijkste oorzaak dat er ‘geen adequaat budget (is) voor het hoger onderwijs’. De arbeidsinspectie gaat de aangifte actief onderzoeken, maar de uitkomst daarvan kan nog wel even op zich laten wachten. ‘De inspectie is zelf ook, net zoals de hele publieke sector, onderbezet, ben ik bang’, aldus Breuker. Geld erbij is een begin, maar er is meer nodig. Wat vooral nodig is, is een nieuwe bekostigingssystematiek. Daarbij moet het toegenomen aantal studenten verdisconteerd worden, en moet niet alleen onderwijs inkomsten genereren, maar ook onderzoek. Bovendien is een loopbaanontwikkeling nodig waarbij medewerkers niet jarenlang hoeven te wachten op zekerheid over hun positie.
Er is op universiteiten sprake van onderfinanciering en overregulering
In de aangifte bij de arbeidsinspectie komen ook individuele ervaringen naar voren. Het blijkt dat de opeenstapeling van kortlopende contracten, bedoeld om te voorkomen dat universiteiten lang blijven vastzitten aan medewerkers, slecht uitpakt voor het sociale leven van jonge wetenschappers. Een enkeling gaf zelfs aan besloten te hebben om niet te trouwen en om geen kinderen te krijgen, omdat een gezinsleven de flexibiliteit zou belemmeren die je nodig hebt om carrière te kunnen maken in de wetenschap. Veel medewerkers die na hun promotie het ene na het andere tijdelijke contract hebben gehad, haken op een gegeven moment af in de ratrace, om vervolgens te ontdekken dat ze te lang aan de universiteit verbonden geweest zijn om in de samenleving nog gemakkelijk een plek te kunnen vinden. In de tussentijd loopt de werkdruk van medewerkers met een vaste aanstelling alleen maar verder op. Net als in de zorg en in de rest van de onderwijssector heeft dat te maken met onderfinanciering en overregulering. Competitie en controle gaan niet goed samen en leiden tot onaanvaardbaar veel werk. Competitie resulteert namelijk in een enorme werkdruk door het voortdurend moeten indienen van projectaanvragen voor externe financiering. De geringe slagingskans daarvan (schatting: 10-20 procent) leidt ertoe dat 80-90 procent van de hierin geïnvesteerde werktijd grotendeels verloren tijd is. Controle uit zich binnen het wetenschappelijk onderwijs in de voortdurende rondes van visitaties waarbij je moet aantonen dat je het goed doet. In de rechtspraak ben je onschuldig tot het tegendeel bewezen is, maar in deze visitaties lijkt het eerder omgekeerd te zijn.
Bekostigingsstructuur
Volgens cijfers van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) komt 60 procent van de financiering van de overheid, terwijl de overige 40 procent bestaat uit collegegelden en inkomsten uit contractonderwijs en -onderzoek dat betaald wordt door externe partijen.3 De 60 procent die afkomstig is van de overheid wordt gesplitst in geld dat rechtstreeks naar universiteiten gaat, de zogenoemde ‘eerste geldstroom’, en geld dat verdeeld wordt in een concurrentieslag tussen wetenschappers via de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Dit laatste geld staat bekend als de ‘tweede geldstroom’, terwijl financiering uit de markt geldt als de ‘derde geldstroom’. Waar zitten nu de problemen?
Allereerst is de verdeelsleutel van de eerste geldstroom over de verschillende universiteiten bijzonder ondoorzichtig. In een complex systeem wordt het geld van de overheid over de universiteiten verdeeld, en daarbij spelen zelfs factoren als de ouderdom van de instelling een rol. Vervolgens past ieder college van bestuur een interne verdeelsleutel toe om de aan de desbetreffende universiteit toegekende middelen te verdelen over de faculteiten van die universiteit. De systematiek van die verdeelsleutels is over het algemeen zo ingewikkeld dat alleen bestuurders enigszins begrijpen hoe het werkt.
De tweede geldstroom is gericht op onderzoek. De verdeling van deze middelen is grotendeels gebaseerd op de gedachte dat competitie en concurrentie de kwaliteit van onderzoek ten goede komen, maar hiervoor is al opgemerkt dat dit systeem vooral leidt tot weglekkende werktijd. Het aanvragencircuit is bovendien – en zo was het nooit bedoeld – gaan gelden als criterium in het hr-beleid van veel universiteiten: alleen als je in staat bent om externe middelen te verwerven, ben je gekwalificeerd om op de eerste geldstroom een vaste aanstelling te krijgen. Dit is een van de belangrijkste uitwassen van de huidige structuur.
Maatschappelijke partners zorgen in de derde geldstroom voor aanvullende financiering. Het is duidelijk dat dit voor bèta- en medische wetenschappen gemakkelijker is dan voor de sociale en geesteswetenschappen. Via bedrijven als IBM en fondsen als KWF Kankerbestrijding kunnen bèta- en medische disciplines relatief eenvoudig private gelden verwerven; voor disciplines als Nederlands, geschiedenis, filosofie en theologie, maar ook sociologie en pedagogiek geldt dit in veel mindere mate.
Het onderwijs verwordt tot industriële productielijn waar niet het denkproces centraal staat, maar het snel behalen van een diploma
Perverse prikkels
De eerste geldstroom wordt op zo’n manier over faculteiten verdeeld dat het aantal uitgegeven studiepunten, het aantal uitgereikte diploma’s en de toegekende doctoraten in hoge mate bepalend zijn voor de inkomsten van een faculteit. Aldus verwordt onderwijs tot een industriële productielijn waar niet het denkproces van de student of diens bredere intellectuele en culturele vorming centraal staat, maar waar de focus ligt op het zo snel mogelijk behalen van een diploma. Want een hoger rendement staat garant voor solide inkomsten.
De concurrentiegedachte gaat zelfs zo ver dat de Universiteit van Amsterdam in Groningen studenten probeert weg te kapen met de leus ‘Er gaat iets boven Groningen’, dat Leiden in Amsterdam adverteert voor masteropleidingen, en dat de VU in Leiden kroketten uitdeelt aan studenten om hen naar de De Boelelaan te trekken. Publieke middelen geïnvesteerd in concurrentie tussen instellingen die zouden moeten samenwerken!
Wie kijkt naar de ontwikkeling van de wo-financiering, ziet ogenblikkelijk dat de absolute uitgaven de afgelopen jaren weliswaar gestegen zijn, maar dat de facto de financiering terugloopt. Hoe zit dat? Tussen 2000 en 2017 is het aantal studenten in Nederland gestegen met 68 procent, terwijl de rijksbijdrage per student daalde met 25 procent.4 Mede door succesvol stimuleren van de overheid en het bedrijfsleven is het aantal studenten bij exacte vakken verhoudingsgewijs het meest gestegen. Deze studies kosten per student aanzienlijk meer geld dan de sociale en de geesteswetenschappen, en bijgevolg is de krapte bij bètastudies alleen nog maar erger geworden. Wat prachtig lijkt, namelijk de stijging van het aantal studenten, heeft dus ernstige repercussies op het hele wo: de werkdruk stijgt, studenten krijgen minder begeleiding dan gewenst, en uiteindelijk zal het systeem dit niet volhouden.
Het primaat van de technische studies
In het voorjaar van 2019 heeft een commissie onder leiding van voormalig staatssecretaris Martin van Rijn een rapport uitgebracht waarin de commissie voorstelt de bekostiging van het wo aan te passen aan de eisen van vandaag.5 Het aanpakken van het ‘gebrek aan transparantie’ in de financiering is inderdaad een prima idee, maar één specifiek advies van deze commissie zal op korte termijn heel ernstige gevolgen krijgen wanneer de minister niet bij zinnen komt. Van Rijn stelt voor om een extra financiële impuls te geven aan de bètastudies, dat wil zeggen aan de technische universiteiten, en het geld daarvoor weg te halen bij de brede universiteiten. Daar zal deze ingreep vooral ten koste gaan van de sociale en de geesteswetenschappen en geneeskunde, omdat het doorbelasten van deze bèta-impuls de genoemde disciplines binnen een brede universiteit op dubbele achterstand zet ten opzichte van de technische universiteiten. Immers: zij krijgen niet alleen géén extra financiering, zoals de technische universiteiten, maar worden in plaats daarvan zelfs gekort. Dit advies, ogenblikkelijk omarmd door minister Van Engelshoven, zal desastreus uitpakken voor de sociale en de geesteswetenschappen. Het zal daar leiden tot gedwongen ontslagen, nog verder oplopende werkdruk bij de mensen die mogen blijven en nu al 50 uur per week werken, slechter onderwijs voor studenten, en kwaliteitsverlies in het onderzoek. En dat terwijl ons land nimmer rijker geweest is dan nu. De impuls is nodig, laat dat helder zijn, maar wordt nu gehaald uit de eerste geldstroom, ten koste van wetenschapsgebieden die, in vergelijking met de disciplines die door deze ingreep extra middelen krijgen, toch al veel minder goed in staat zijn om geld uit bedrijven en andere maatschappelijke partners te verwerven. Het is opvallend dat de minister zich intussen ook publiekelijk uitgesproken heeft voor extra financiën voor het wetenschappelijk onderwijs, dus wellicht gloort er enige hoop aan de horizon.
Er moet een beschermde status komen voor sociale en geesteswetenschappen
Hoe dan wel?
Met deze ontwikkelingen in het achterhoofd zou het goed zijn om in het nieuwe verkiezingsprogramma van het CDA een paragraaf op te nemen waarin aanpassing van de financiering voor het wetenschappelijk onderwijs een speerpunt wordt, naast het oplossen van het lerarentekort in het basis- en voortgezet onderwijs. Geld erbij is één ding, maar meer geld is niet genoeg. Ook het weglekken van werktijd en dus ook geld in het circuit van eindeloze aanvragen bij de NWO en de KNAW moet gestopt worden. Een probaat middel daarvoor is het overhevelen van middelen van de tweede naar de eerste geldstroom. Daarnaast moet er een beschermde status komen voor de sociale en de geesteswetenschappen, met inbegrip van religiestudies en theologie. Anders dan bij ‘bèta/medisch’ zijn er voor deze gebieden onvoldoende private middelen beschikbaar om de tekortschietende overheidsgelden aan te vullen. Heel Nederland viel over de Vrije Universiteit Amsterdam heen toen de bacheloropleiding Nederlands gesloten werd, maar vanuit de nu geldende financiële systematiek kon de Faculteit Geesteswetenschappen van de VU niet anders. Cultuur, religie en recht bepalen het publieke debat in hoge mate, maar dreigen eveneens in hoge mate kind van de rekening te worden in de ontwikkelingen binnen het wo. Het is de politiek die hier het voortouw moet nemen om die disciplines te beschermen die niet direct aan economisch profijt te verbinden zijn. Het CDA weet namelijk al sinds de oprichting heel goed dat een mens nooit leeft bij brood alleen.
Noten
- 1.Marijtje Jongsma, Willemien Sanders en Claire Weeda, Inventarisatie omvang en gevolgen van structureel overwerk aan de Nederlandse universiteiten. Z.p.: WOinActie/AOb WO&O/FNV overheid, 20 januari 2020. Zie www.aob.nl/wp-content/uploads/2020/01/WOinactie-Inventarisatie-Structureel-Overwerk-Universiteiten.pdf
- 2.FNV en VAWO brachten in 2017 het Rapport werkdruk in universiteiten uit, dat dit beeld bevestigt. Zie ook: Karin Jettinghoff en Jo Scheeren, Verkenning in het WO. Prestatiedruk onder wetenschappelijk personeel. Den Haag: Stichting SoFoKles, januari 2016; en Lionne Koens, Robine Hofman en Jos de Jonge, Drijfveren van onderzoekers. Goed onderzoek staat nog steeds voorop. Den Haag: Rathenau Instituut, 2018.
- 3.Voor wie meer wil weten: VSNU, ‘Bekostiging universiteiten’, website VSNU. Zie www.vsnu.nl/bekostiging-universiteiten.html
- 4.De cijfers stammen uit 2018. Zie: VSNU, ‘Kwaliteit onderwijs en onderzoek onder druk door dalende rijksbijdrage per student’, website VSNU. Zie vsnu.nl/ dalende-rijksbijdrage.html
- 5.Rijksoverheid, ‘Commissie-Van Rijn biedt advies bekostiging hoger onderwijs en onderzoek aan’, website Rijksoverheid, 15 mei 2019. Zie www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2019/05/15/commissie-van-rijn-biedt-advies-bekostiging-hoger-onderwijs-en-onderzoek-aan
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.