De desastreuze gevolgen van het neoliberale beleid
Samenvatting
Dat het CDA zwijgend met de bezuinigingen op kunst en cultuur onder Rutte I is meegegaan, past niet bij de partij. Eerder hadden juist de christendemocraten de intrinsieke waarde van kunst benadrukt en als enige partij consequent op het belang van amateur- en volkskunst gewezen. Zeker nu het neoliberale marktdenken domineert, is er behoefte aan een doordachte cultuurvisie die waarde hecht aan traditie, regio en identiteit.
Niemand vloog in de gordijnen. Er volgde vooral – zowel bij de politiek als bij de cultuursector – wat verveeld-lacherig schouderophalen toen VVD- cultuurwoordvoerder Thierry Aartsen zich afgelopen najaar even lekker populistisch probeerde te profileren. In aanloop naar de cultuurbegrotingsbehandeling in de Tweede Kamer liet Aartsen weten dat naar zijn mening de rijkssubsidieverdeling op het gebied van cultuur volledig scheef is. ‘Dat moet eerlijker. Op volkscultuur wordt in Den Haag nog weleens neergekeken’, zei hij tegen de Volkskrant. ‘Er gaat 7 miljoen euro naar het Concertgebouw dat per jaar 210.000 bezoekers trekt. En nul euro naar het bloemencorso, waar op één dag 100.000 mensen heengaan. Dat vind ik raar.’1 Het Concertgebouw en gemeenteraadsleden die bloemencorso’s subsidiëren sloegen Aartsen dezelfde dag nog met wat feiten om de oren en dat was dan dat.
Cultuurstokpaardje
Opvallend was hoe makkelijk het vuige, feitenvrije populisme van Aartsen plat op zijn rug viel. Wat minder opviel, was dat Aartsen er opportunistisch met het voormalige cultuurstokpaardje van de christendemocraten vandoor ging. En bovendien de jarenlang door de VVD gepropageerde neoliberale cultuuragenda losliet, waarin cultuur alleen economische waarde vertegenwoordigt en cultuurinstellingen zo snel mogelijk van het subsidie-infuus af moesten. Jarenlang waren amateur- en volkskunst en cultuur in de regio de onderwerpen waarop door het CDA werd gehamerd in de cultuurcommissie van de Tweede Kamer. Daar werd door de collega’s nogal eens lacherig over gedaan, stelde CDA-portefeuillehouder Nicolien van Vroonhoven-Kok in 2007 terecht vast in een interview dat ik met haar had.2 Die lacherigheid hing evenveel samen met een wat neerbuigende houding ten opzichte van volkscultuur in de commissie als met de ijzeren consequentie waarmee door de christendemocraten op dat aambeeld werd geslagen. ‘Daar heb je ze weer met hun amateurs in de regio’, was dan ook geregeld de verzuchting bij collega- politici en de cultuursector. In het interview haalde Van Vroonhoven-Kok daar de schouders over op: ‘Wij mogen als politici ook een eigen oordeel hebben over welke kunstvormen en kunstuitingen wij waardevol of minder waardevol vinden voor onze samenleving. Daar moeten we niet te bang voor zijn.’
De aandacht voor die onderwerpen sloot bovendien aan bij het kabinetsbeleid. In het regeerakkoord van het kabinet-Balkenende IV (2007-2010) werden cultuurparticipatie, amateurkunst en volkscultuur expliciet genoemd, en onder PvdA-minister Plasterk van datzelfde kabinet werd in 2009 het Fonds voor Cultuurparticipatie opgericht, dat tot doel heeft volkscultuur, cultuureducatie en amateurkunst met rijkssubsidie te ondersteunen.
Werkloos
Maar in 2010 stapte het CDA in een wankele regeringsconstructie met VVD en PVV. In de heftige naweeën van de economische crisis moest er worden bezuinigd en de cultuursector was zo’n beetje als eerste aan de beurt. Op de iets meer dan 900 miljoen euro rijksbijdrage per jaar werd ongeveer een derde gekort. Er verdwenen instellingen, er raakten mensen werkloos en de begrotingen van de cultuurfondsen – die de kleine instellingen en individuele kunstenaars ondersteunen – werden kleiner. Natuurlijk was de cultuursector bezorgd over het verlies van banen en instellingen, maar wat de sector nog veel meer raakte, was de denigrerende toon waarmee VVD-staatssecretaris Halbe Zijlstra over kunst en cultuur praatte en de manier waarop zijn beleid haaks stond op wat hij beweerde in de cultuursector te willen bewerkstelligen.
Het idee achter de bezuinigingen was volgens Zijlstra dat cultuurinstellingen te weinig oog hadden voor het publiek en geld uit de markt (of ‘te veel aan het subsidie-infuus hingen’). Ze waren vervreemd van het publiek en de overheid betaalde voor het gebrek aan bezoekers. Om verschillende redenen was dat een problematische opstelling. Al sinds de jaren tachtig (!) bestond er een verplicht eigen inkomstenquotum voor culturele instellingen, die een kabinetsperiode eerder al door minister Plasterk was opgehoogd. En de meeste instellingen zaten daar nog ruim boven: in 2009 bestonden de inkomsten van rijksgefinancierde instellingen voor 39 procent uit eigen inkomsten. Het nieuwe kabinet schafte bovendien alle maatregelen af die de kunstsector hielpen precies te doen wat Zijlstra zei te willen. Zo werd de matchingregeling van Plasterk, die instellingen beloonde als ze meer geld uit de markt haalden, vervangen voor een vage geefwet waarvan iedere deskundige waarschuwde dat hij niet zou werken. Het idee was om de belastingaftrek voor giften aan zogenoemde culturele ANBI’s te versoepelen.
Subsidieonafhankelijk
Maar waarom zouden individuen of bedrijven midden in een economische crisis investeren in cultuur? Zeker als het kabinet zelf laat weten cultuur maar onzin te vinden? Verder werd de succesvolle regeling om beginnende kunstenaars met behulp van een bedrag kleiner dan de bijstand te helpen subsidieonafhankelijk te worden (de WWIK) geschrapt. Door de korting op de cultuurfondsen verminderde ondertussen de subsidie voor instellingen die vanwege hun experimentele karakter een kleiner publiek trokken, maar bleven de grote instellingen redelijk ongemoeid. Terwijl die nu juist (denk bijvoorbeeld aan De Nationale Opera) makkelijker in staat zouden moeten worden geacht geld uit de markt te halen dan hun kleinere collega-instellingen. Kortom: hoewel de toon van de staatssecretaris onversneden neoliberaal was, maakte de praktijk het kunstenaars en instellingen juist moeilijker om zich (in een economische crisis) meer zelfstandig in de markt te positioneren. Over de vraag waarom de kunstmarkt misschien wel anders functioneert dan pakweg de aandelenmarkt (bijvoorbeeld omdat een symfonieorkest door de aanwezigheid van een grote hoeveelheid hoogopgeleide muzikanten nooit tegelijk economisch rendabel en voor elke burger betaalbaar kan zijn) werd geen woord gesproken.
Dat laatste was overigens niet alleen de schuld van de VVD. Zoals in bijna elke maatschappelijke sector was het neoliberale marktjargon al sinds de jaren negentig de kunsten binnengeslopen. Onderzoekers als Richard Florida en Gerard Marlet, die betoogden dat kunst en cultuur goed zijn voor de huizenprijzen, hoogopgeleiden aantrekken en daarmee voor een belangrijke mate bijdragen aan de stedelijke economie, werden als helden onthaald. Want ineens kon het nut van cultuur zogenaamd objectief en in economische termen worden beschreven. Maar met de overname van het neoliberale discours ging ook iets verloren: de gedachte dat kunst en cultuur ook een opzichzelfstaande, intrinsieke waarde kunnen hebben, of kunnen bijdragen aan het algehele welbevinden of zelfs aan de democratie. ‘[H] et gevolg van deze strategische mimicry’, schreef sociaal geograaf Ewald Engelen in De Groene Amsterdammer, ‘is dat zo langzamerhand niemand meer de taal beheerst om een overtuigend pleidooi te houden voor publieke investeringen in zaken die niet reduceerbaar zijn tot plat economisch belang. Het zal nuttig zijn of het zal niet zijn.’3
Stilte
Opvallend tijdens de bezuinigingen van Rutte I met zijn neoliberale discours was de oorverdovende stilte vanuit het CDA. De partij was een kabinetsperiode eerder nog medeverantwoordelijk geweest voor een poging om de vermeende kloof tussen kunst, cultuur en het publiek te verkleinen met een beroep op de intrinsieke waarde van kunst en met behulp van maatregelen die aantoonbaar werkten. Nu stond de partij toe dat een aantal van die maatregelen na een paar jaar weer werd ontmanteld. Tegelijkertijd valt aan te nemen dat een van de redenen dat Zijlstra’s retoriek haaks stond op zijn beleid, was dat het CDA binnenskamers niet toestond dat het roer in het cultuurbeleid helemaal omging richting radicale marktwerking. In ruil daarvoor had de partij wel de populistische retoriek van haar coalitiepartij te gedogen door zelf opportuun politiek geheugenverlies te veinzen en verder te zwijgen.
Hier wreekte zich bovendien het gebrek aan een echt doordachte cultuurvisie bij de christendemocraten. Je kunt van het opheffen van cultuursubsidies ten faveure van marktwerking van alles vinden, maar het is wel een ideologische visie. Het CDA zette in de campagne van 2010 de – gezien de tijdgeest – al wat sleets geworden cultuurvisie van de jaren daarvoor voort. ‘Cultuur verbindt mensen. Het is een uitdrukking van het geheel van onze waarden en draagt wezenlijk bij aan onze identiteit. Kennisnemen van elkaars cultuuruitingen kan groepen mensen dichter bij elkaar brengen, draagt bij aan het opbouwen en bijeenhouden van een samenleving die als echte gemeenschap beleefd wordt’, schreef het in het verkiezingsprogramma.4 Juist doordat het probeerde een andere dan een neoliberale visie op cultuur te formuleren, was het CDA – zeker in een economische crisis – niet opgewassen tegen de veel helderdere en bij kiezers populairdere marktboodschap van PVV en VVD, die bovendien niets moesten hebben van verbinding maken en bij elkaar brengen.
Schade
Het beleid van Zijlstra richtte behoorlijke schade aan: er verdwenen instellingen en de ongelijkheid tussen de grote en kleine instellingen groeide. Een voorbeeld is de museumsector, waar een aantal grote musea blockbustertentoonstellingen organiseert ten koste van kleine musea die de middelen daarvoor niet hebben. De druk op de beperkte middelen bij de cultuurfondsen is groot, en voor jonge kunstenaars is het moeilijk om ertussen te komen. In de naweeën van de economische crisis en door het voorspelde falen van de geefwet is het lastiger geworden om geld uit de markt te halen via bijvoorbeeld sponsoring. Daarbij wreekte het zich de afgelopen jaren ook dat het imago van cultuur van overheidswege werd aangetast. Omdat kunstinstellingen niet willen dat de artistieke kwaliteit en het publieksbereik lijden onder het gebrek aan middelen zijn de arbeidsomstandigheden, zeker voor freelancers en individuele kunstenaars, slecht. Veel werk dat voorheen door betaalde krachten werd gedaan, wordt nu gedaan door vrijwilligers. Minister Van Engelshoven en de sector zelf proberen met de Fair Practice Code iets aan deze precaire werkomstandigheden te doen. Maar de grootste schade lag als gezegd in de populistische framing, die de kloof tussen publiek en kunst vooral vergrootte en het draagvlak verkleinde.
Gemeenschap
Het CDA had in 2010, tegen de tijdgeest in, wel degelijk een punt met zijn stelling dat het investeren in amateur- en volkskunst belangrijk is. Kunst en cultuur spelen een belangrijke rol in een democratie en bij het creëren van een gemeenschap, omdat ze vragen stellen over waar we vandaan komen (traditie, normen en waarden) en waar we naartoe willen (experiment, onderzoek en het bevragen van diezelfde normen en waarden). In die zin is er één ding dat de cultuursector na de periode- Zijlstra in zijn oren heeft geknoopt: dat er beter moet worden uitgelegd welke waarde kunst heeft in het dagelijks leven van mensen, en dat kunst kan bijdragen in het nadenken over vragen die in de samenleving spelen. Als de huidige tijden van identiteitspolitiek iets leren, is het dat grote culturele vragen de samenleving meer dan ooit bezighouden.
Het is dan ook opvallend dat het hieromtrent nog steeds zo stil blijft bij het CDA. In de veelbesproken HJ Schoo-lezing van Sybrand Buma ging het nergens over de rol die kunst en cultuur kunnen spelen in het behouden en vormen van identiteit en collectieve waarden.5 De christendemocraten laten daarmee een kans liggen om een meer doordachte conservatieve opvatting over kunst en cultuur te berde te brengen die aansluit bij Buma’s opvatting over identiteit, en waar volks- en amateurkunst en cultuur uit de regio een rol in spelen. Als er in de kunstsector ergens behoefte aan is – meer nog dan aan middelen – dan is het aan een doordachte cultuurvisie en bijbehorend beleid. En die is gezien het gedachtegoed en het verleden van de partij, mogelijk toch nog altijd eerder te vinden bij het CDA dan bij de VVD.
Noten
- 1.Korteweg, A. (2018, 16 november). VVD omarmt volkscultuur, met Thierry Aartsen voorop: ‘Er gaat 7 miljoen naar het Concertgebouworkest en nul naar het bloemencorso. Dat vind ik raar’. de Volkskrant.
- 2.Van Heuven, R. (2007). Kunst in de portefeuille: Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA). Theatermaker: Tijdschrift voor theater, muziek en dans. Geraadpleegd via http://www.robbertvanheuven.nl/archief/interviews/nicolienvanvroonhovenkok.html
- 3.Engelen, E. (2012, 21 maart). Economie Nuttigheidsgezever. De Groene Amsterdammer, 136(12).
- 4.CDA (2010). Slagvaardig en samen: Verkiezingsprogram 2010-2015. Den Haag: CDA.
- 5.Buma, S. (2017). ‘Verwarde tijden!’ die om richting vragen. HJ Schoo-lezing 2017. Amsterdam: Elsevier Weekblad.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.