De waarde van kunst voor de samenleving
Samenvatting
Onderzoek toont aan dat er een verband bestaat tussen de beoefening van en het zich verdiepen in kunst enerzijds en de sociale cohesie in de samenleving anderzijds. Toch mogen kunsten in dit opzicht niet overvraagd worden, omdat de primaire waarde van kunst niet een maatschappelijk effect is. Pas via de intrinsieke en transcenderende waarde van kunst die iemand boven zichzelf doet uitstijgen, kan zij uiteindelijk voor de samenleving van waarde zijn.
Sinds de tweede helft van de vorige eeuw worden de kunsten structureel gesubsidieerd door de overheid. De redenen om dat te doen waren aanvankelijk weinig specifiek; het ging om idealen als vorming, verheffing en schoonheid, waarvan men aannam dat de ontwikkeling ervan de Nederlandse cultuur en bevolking ten goede zou komen. Als gevolg van deze relatieve eensgezindheid over het vitale belang van kunst en cultuur voor het land, kregen kunstenaars volop vrijheid om hun creativiteit te tonen via beeldende kunst, muziek, theater, dans enzovoort. Hoewel de intrinsieke waarde van kunst in dit beleid centraal leek te staan, maakt Kees Vuyk aannemelijk dat kunst ook in deze naoorlogse periode al werd ingezet als instrument voor secundaire doeleinden.1 De overheid ondersteunde de kunsten mede vanuit de propagandastrijd die werd gevoerd tegen zowel het fascisme als het communisme. Door de kunsten de ruimte te bieden, wilde men de bevolking politiek bewust maken en aan haar meegeven dat elke vorm van totalitarisme fout was en democratie, met haar openheid voor uiteenlopende visies, juist goed. Het is volgens Vuyk dan ook geen toeval dat de legitimatie van kunstbeleid problematisch werd na de val van de Berlijnse Muur en het verdwijnen van communistische regimes in Europa in 1989. Zo bezien is de instrumentele inzet van kunst, waarbij kunst wordt gebruikt voor het bereiken van maatschappelijke doelen die verder reiken dan de intrinsieke waarde van kunst, niets nieuws. Wel nieuw zijn de aard van die doelen en de verwachting dat de kunsten het behalen van die doelen kunnen aantonen.
Beperkt draagvlak
Om overheidsuitgaven aan kunst te legitimeren, dient aannemelijk te worden gemaakt dat die uitgaven iets waardevols opleveren. Dat is logisch vanuit de idee dat burgers er recht op hebben te weten waar hun belastingcenten heen gaan. Daar komt bij dat er onder de bevolking sowieso een beperkt draagvlak is voor overheidssubsidie voor de kunsten.2 Zo vonden de protesten tegen de bezuinigingen op de kunsten die Rutte I doorvoerde weinig weerklank buiten de cultuursector zelf. Het subsidiëren van kunst is in die zin omstreden geworden (sommigen, zoals PVV-Kamerlid Bosma, noemen het zelfs een ‘linkse hobby’), wat ertoe leidt dat de kunsten steeds vaker moeten aantonen dat ze een concrete meerwaarde hebben voor de samenleving.
Als we kijken naar recente beleidsstukken, zien we dat kunst gaandeweg met allerhande opdrachten is opgezadeld. Zo zag voormalig staatssecretaris Halbe Zijlstra (2010-2012) het belang van kunst in het leggen van verbindingen tussen mensen, het ontwikkelen van een eigen identiteit, het levend houden van tradities, en het bevorderen van creativiteit en innovatie.3 Zijn opvolgster, minister Jet Bussemaker (2012-2017), noemde soortgelijke functies, maar benadrukte nog explicieter de connecties die kunst kan leggen met andere domeinen, waaronder de economie.4 Ook verwachtte zij veel van kunst als sociaal smeermiddel, om sociale verschillen te onderzoeken en waar mogelijk meer wederzijds begrip te kweken.
Sociale cohesie
De huidige minister Ingrid van Engelshoven legt in haar nota Cultuur in een open samenleving meer nadruk op de intrinsieke waarde van kunst. Zij noemt kunst een ‘thermometer voor de tijdgeest’. Iets verderop schrijft zij: ‘Als rationalisering en rendement dominante thema’s zijn in een samenleving, is cultuur als tegenkracht van cruciaal belang.’5 Deze mooie woorden nemen niet weg dat voor het legitimeren van overheidssteun van de kunsten wordt verwacht dat zij aantonen dat ze gunstige effecten hebben op relevant geachte zaken als creativiteit, sociale cohesie en (nationale) identiteitsvorming. Dat is allerminst eenvoudig. Voor kunstenaars staat de intrinsieke of artistieke waarde van hun werk veelal voorop, wat betekent dat zij hun werk in principe niet produceren met externe effecten voor ogen. Community art, waarbij kunstenaars met wijkbewoners of andere belanghebbenden artistieke projecten opzetten rond sociale vraagstukken, vormt een belangrijke uitzondering hierop. Dat maakt het ook ingewikkeld om te bedenken welke ‘werkzame componenten’ hun werk zou moeten bevatten om bijvoorbeeld sociale cohesie te bevorderen. Daar komt bij dat dergelijke effecten sowieso lastig meetbaar zijn, omdat sociale cohesie door talloze factoren beïnvloed kan worden, waarvan kunstbeleving er maar één is, en die bovendien moeilijk te isoleren is in onderzoek.
Ik zal niettemin proberen om in deze bijdrage een overzicht te geven van wat we weten over de relatie tussen cultuur en sociale cohesie, waarbij ik me in belangrijke mate baseer op het rapport De waarde van cultuur, een rapport van het Onderzoekscentrum Arts in Society van de Rijksuniversiteit Groningen dat in 2014 verscheen.6 In dit rapport onderscheiden de auteurs de volgende potentiële effecten van cultuur: cognitieve effecten, effecten op gezondheid, ervaringswaarden, economische effecten en sociale effecten. Ik beperk me hier tot de sociale effecten, waaronder het bevorderen van cohesie valt. Sociale samenhang en leefbaarheid zijn belangrijke thema’s voor beleidsmakers, en het bevorderen van cohesie is een veelgebruikte legitimering voor cultuurbeleid.
Gedeelde normen en waarden
De concrete vraag is in hoeverre kunst kan bijdragen aan het creëren van gedeelde normen, waarden en identiteiten. Daarvoor is het nodig dat mensen onderling relaties aangaan. Daarbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen bindende en overbruggende relaties, ofwel relaties binnen bestaande groepen versus relaties met (leden van) andere groepen dan die waartoe men zichzelf rekent. Beleid gericht op sociale cohesie benadrukt vaak de versterking van overbruggende relaties, via welke men banden aangaat met de ‘ander’ en zo de eigen horizon verbreedt, waardoor er mogelijk meer begrip ontstaat voor die ander. Het unieke belang van kunst kan hier vooral aangetoond worden indien eventuele (externe) effecten zich voordoen dankzij de intrinsieke waarde van kunst. Dat betekent dat cohesie wordt bevorderd doordat mensen via kunst leren anders naar de werkelijkheid te kijken. Effecten op cohesie die ontstaan omdat mensen bijvoorbeeld samenwerken aan een project, kunnen namelijk ook via andere dan artistieke activiteiten worden bewerkstelligd, zoals een sportevenement of een straatbarbecue. Niettemin tonen meerdere onderzoeken overtuigend aan dat personen die meer aan diverse vormen van kunst en cultuur participeren, een groter en heterogener sociaal netwerk hebben.7
Dat is alvast mooi, maar de vraag is waardoor die relatie tot stand komt. Het rapporteren van correlaties tussen, pakweg, iemands culturele activiteiten en kenmerken van diens sociale netwerk, toont nog niet aan dat er een causaal verband tussen beide fenomenen bestaat. Onderzoek dat in staat is om die causaliteit beter in kaart te brengen, laat evenwel zien dat het bezoeken van kunstzinnige activiteiten tot meer overbruggend cohesief gedrag leidt (dus tot contacten met ‘anderen’) dan het bezoeken van sportevenementen.8 De verschillen tussen sport- en kunstbezoek vertonen zich vooral op het ideële vlak, ofwel op het terrein van waarden en normen, en niet zozeer op het relationele vlak, dat meer het aangaan van relaties op zich weergeeft. Kunstbezoek, maar ook actief zijn als amateurkunstenaar, leidt er dus inderdaad toe dat mensen zich anders, meer cohesief, gaan verhouden tot anderen. Ook onderzoek naar de omgang met erfgoed, inclusief museumbezoek, laat overtuigend zien dat dit cohesie en gevoelens van het thuishoren op een bepaalde plaats of in een bepaalde gemeenschap kan bevorderen.9 In dit soort onderzoek blijkt veelal dat de bevordering van cohesie door de kunsten vooral verloopt via de versterking van sociaal kapitaal, ofwel de sociale netwerken die gevormd worden. Dat is ook een mechanisme waarlangs individuele effecten van cultuurdeelname zich vertalen naar het maatschappelijk niveau. Deze effecten kunnen verder worden versterkt doordat kunst tegelijk ideële veranderingen kan bewerkstelligen, die niet alleen voortkomen uit de toegenomen omgang met de ander, maar een zelfstandig effect kunnen hebben op hoe men die ander waarneemt en waardeert.
Emotioneel effect
Zoals gezegd is het lang niet altijd mogelijk om sociale effecten van cultuurdeelname via grootschalig kwantitatief onderzoek vast te stellen. Onderzoekers doen daarom vaak een beroep op meer kwalitatieve indicatoren van de invloed die cultuurdeelname kan hebben, door verhalen van deelnemers of het publiek op te tekenen. Dat is nodig omdat de mogelijke effecten van cultuurdeelname zeer divers kunnen zijn en zich dus moeilijk laten vertalen naar gestandaardiseerde meetinstrumenten. Volgens de auteurs van De waarde van cultuur is het ‘juist in een complex samenspel tussen levensdomein, de individuele biografische logica en de individuele motieven dat de betekenis van sociaal-culturele praktijken bepaald wordt’.10 Bezoekers van voorstellingen of exposities vinden het vaak op de eerste plaats van belang dat zij door hun bezoek emotioneel geraakt worden of aan het denken worden gezet. De mate waarin dat gebeurt, laat zich niet op een voorspelbare manier vertalen in sociale effecten. Bewijs voor sociale effecten bestaat dus, maar is gefragmenteerd, omdat het veelal afkomstig is van uiteenlopende losse projecten die we niet eenvoudig kunnen generaliseren naar wetmatigheden. Wel weten we dat kunst er vaker in slaagt om mensen de wereld met andere ogen te laten bekijken dan andere vormen van vrijetijdsbesteding.11 De nieuwe inzichten die daaruit kunnen volgen, leiden niet per se tot grote eensgezindheid. Maar, zo stellen de auteurs van De waarde van cultuur terecht: ‘Gemeenschapsvorming en ook cohesie zijn juist gediend met dissensus en kritisch burgerschap.’12 Een dergelijke geïnformeerde, kritische houding zou juist aanleiding kunnen geven tot dialoog en het vergroten van wederzijds begrip.
Ondanks de grote en, deels, aangetoonde potentie van kunst als bevorderaar van sociale cohesie, staan er nog veel vragen open. Cultuurdeelname hangt samen met allerlei moois, zoals cohesie, tolerantie, begrip en het gevoel tot een gemeenschap te behoren, maar of kunst daarbij steeds de aanjager is, kan lang niet altijd worden vastgesteld. Het is bijvoorbeeld goed denkbaar dat een tolerante houding mensen ertoe aanzet om kennis te nemen van kunst, of dat personen met een breder sociaal netwerk vanwege dat netwerk in aanraking komen met allerlei vormen van kunst, en niet andersom. Hoewel er veel bewijs is voor het bestaan van deze samenhangen, is de interpretatie ervan niet altijd duidelijk. Daarnaast kan kunst ook negatieve effecten hebben, zoals wanneer deelnemers zich afzonderen van degenen die hun favoriete kunst niet snappen of waarderen. Anderen kunnen zich juist weer afzetten tegen kunstliefhebbers die zij als elitair of aanstellerig zien.
Regiofunctie
Kunst is derhalve geen wondermiddel waarmee we eenvoudig een betere samenleving kunnen realiseren. Om wel als zodanig te kunnen werken, is het van belang dat kunst mensen actief betrekt en een rol speelt in hun dagelijks leven. De Groningse hoogleraar Hans van Maanen pleit er daarom voor om kunstinstellingen in eerste instantie voor hun eigen regio te laten werken. Dit stelt instellingen in staat om, bij voorkeur vanuit hun eigen accommodatie, structurele verbindingen aan te gaan met partners uit het bedrijfsleven, het onderwijs of het openbare leven. Naast (internationaal) rondreizende producties of tentoonstellingen zouden zij jaarlijks een grootschalig evenement kunnen aanbieden dat een must is voor de meeste inwoners van hun stad of regio. Op die manier, aldus Van Maanen, fungeert zo’n kunstinstelling als ‘een soort octopus die met zijn tentakels de hele regio bestrijkt en een groot deel van het maatschappelijk leven raakt’.13 Het voornaamste doel van dit alles zou volgens Van Maanen de ontwikkeling van de verbeeldingskracht van de bevolking moeten zijn.
Inderdaad, kunst gaat primair over verbeelding en niet over amusement, sociale cohesie of geld verdienen. Het bijzondere van kunst zit hem juist in de intrinsieke waarde, die lastig kwantificeerbaar is en daarom moeilijk meetbaar te maken. Toch is die intrinsieke waarde steeds minder toereikend om beleidsmakers te overtuigen van de noodzaak om kunst te steunen.14 Het gevaar van legitimering via extrinsieke effecten, zoals het bevorderen van sociale cohesie, is dat de kunsten op dat vlak overvraagd worden. Bovendien kan het feit dat die effecten zo moeilijk aan te tonen zijn, juist tot legitimatieverlies leiden. De WRR pleit daarom voor een herwaardering van de intrinsieke waarde van cultuur in het beleid.15 Laten we niet vergeten dat cultuur, wil zij een maatschappelijke impact realiseren, eerst en vooral het individu moet prikkelen, of het nu een theaterbezoeker, een amateurmuzikant of een romanlezer betreft. Daarvoor moet kunst verwijzen naar iets wat groter is dan het werk zelf en verder reikt dan de maker. Kunst draagt de mogelijkheid van transcendentie in zich. Pas als kunst mensen boven zichzelf uittilt, bewerkstelligt zij een verandering in haar publiek of beoefenaars. Daarom zou het, ook wanneer men hecht aan sociale effecten, altijd in eerste instantie om de intrinsieke waarde moeten gaan. Slechts via die intrinsieke waarde kunnen externe effecten tot stand komen die uniek zijn voor de kunsten.
Noten
- 1.Vuyk, K. (2008). De controverse over de waarde van kunst. Boekman, 20(77), 6-12.
- 2.Smithujsen, C. (2011). Prepare for landing: Kunst op zoek naar geborgenheid. Boekman, 23(87), 6-12.
- 3.Zijlstra, H. (2011). Meer dan kwaliteit: Een visie op cultuurbeleid. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
- 4.Bussemaker, J. (2013). Cultuur beweegt: De betekenis van cultuur in een veranderende samenleving. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
- 5.Van Engelshoven, I. (2018). Cultuur in een open samenleving. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, p. 3.
- 6.Gielen, P., Elkhuizen, S., Van den Hoogen, Q., Lijster, T. & Otte, H. (2014). De waarde van cultuur. Brussel: Socius.
- 7.Mark, N. (1998). Birds of a feather sing together. Social Forces, 77(2), 453-485; Lizardo, O. (2006). How cultural tastes shape personal networks. American Sociological Review, 7/(5), 778-807; Vlegels, J. & Lievens, J. (2013). Is de culturele omnivoor een sociale omnivoor: Netwerkkenmerken van omni- vs. univoren. Tijdschrift voor Sociologie, 34(3-4), 457-480.
- 8.Otte, H. (2015). Binden of overbruggen? Over de relatie tussen kunst, cultuurbeleid en sociale cohesie (proefschrift Rijksuniversiteit Groningen). Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
- 9.Bradley, D., Bradley J., Coombes, M. & Tranos, E. (2009). Sense of place and social capital and the historic built environment: Report of Research for English Heritage. Newcastle: CURDS/ICCHS/BR&C; Holden, J. & Jones, S. (2006). Knowledge and inspiration: The democratic face of culture. Londen: Demos/Museums, Libraries and Archives Council.
- 10.Gielen et al. (2014), pp. 71-72.
- 11.Zie bijvoorbeeld: Otte (2015); en Eisner, E.W. (2004). The arts and the creation of mind. New Haven: Yale University Press.
- 12.Gielen et al. (2014), p. 84.
- 13.Van Maanen, H. (2017). Kunst in de kop van de koopman: Beknopt verslag van twintig jaar klagen over Nederlandse cultuurpolitiek. Groningen: Passage, p. 15.
- 14.Zie ook: Smithuijsen, C. (2018). Verzuiling, verzorging, verzakelijking: Rijkscultuurbeleid 1918-2018. In P. Slaman et al. (red.), In de regel vrij: 100 jaar politiek rond onderwijs, cultuur en wetenschap (pp. 199- 223). Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
- 15.Schrijvers, E., Keizer, A.-G. & Engbersen, G. (red.). Cultuur herwaarderen. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.