Kunst en het afstel van executie
Samenvatting
Kunst moet niet zozeer als nuttig instrument in de samenleving worden ingezet, maar is vanuit een christendemocratische visie gezien van waarde in zichzelf. Dat geldt zowel voor Gijsbrecht van Aemstel van Joost van den Vondel als voor de kluchten van André van Duin. Om die reden heeft de staat zich met kunst te bemoeien. Dit mag echter – net als bij godsdienst – nooit in inhoudelijke bemoeienis ontaarden, maar dient – anders dan bij godsdienst – wel stimulerend en faciliterend te zijn.
Er zijn mensen die niet weten wat stilte is. Midden in een concert werpen ze, juist wanneer het orkest even een geluidloze spanning laat hangen, hun kuch als een soort handgranaat de zaal in. Als luisteraar zou ik ze op dat moment het liefst standrechtelijk executeren. Diep geëmotioneerd door de muziek ontbrandt mijn sensibele ziel op hetzelfde moment in meedogenloze woede. So much voor de beschavende uitwerking van kunst op het menselijk gemoed.
Nee, muziek, literatuur, film, dans of schilderkunst maakt ons geen betere mensen. Dat het lezen van romans iemand empathischer zou maken wordt vaak beweerd, maar is nog nooit bewezen. Bovendien: hoeveel schieten we eigenlijk op met een doorvoelde inleving in – pakweg – Markies de Sade of een picareske schooier als Lazarillo van Tormes?
Net als de taal waarin ze geschreven is, is literatuur op zich moreel goed noch slecht – en voor alle andere kunstvormen geldt hetzelfde. Waar is ze dan wel goed voor, en waarom zouden staat en politiek zich om haar bekreunen? Die vraag leidt nogal eens tot schaapachtige verlegenheid, omdat ze net zo onzinnig is als deze vraag: ‘Waar is lekker eten goed voor?’ Ook daarop is alleen een tautologisch antwoord mogelijk: wij houden van lekker eten omdat het lekker is.
Anders gezegd: een bestaan met een goede biefstuk of desnoods een smakelijke groentemix op ons bord waarderen wij hoger dan een leven op het hongerwintermenu van suikerbieten en bloembollen. Vragen naar het nut daarvan ketsen af op het besef dat er dingen in het leven zijn die we waarderen omwille van henzelf, niet omdat ze ook nog ergens anders goed voor zijn.
Geluk
Als kunst geen aanwijsbaar nut heeft, is dat dus niet omdat ze waardeloos zou zijn, maar omgekeerd: omdat zij tot de bouwstenen behoort waaruit een betekenisvol leven is opgetrokken. Vergelijk haar eerder met geluk: nog zo’n nutteloze zaak, tegenover de vraag naar het ‘nut’ waarvan iedereen hulpeloos de schouders zal ophalen. Net als de biefstuk of de groentepanaché maakt het ons bestaan ‘lekker’. Met woorden die veelzeggender zijn dan hun eenvoud doet vermoeden, zuchten we dan verzaligd: ‘Dát is pas leven!’
Geen wonder dat kunst zozeer raakt aan het besef van geluk en verlossing. Meer is niet nodig, meer vraagt ze ook niet. In haar ervaart het leven even wat het zou moeten zijn – als het goed is tenminste. Niet iedereen heeft dezelfde smaak en wat de een tot extase brengt doet de ander verlangen naar een heel ander soort verlossing: bevrijding van déze kakofonie/onbegrijpelijkheid/lelijkheid, en omarming van iets wat wél welluidend/verstaanbaar/mooi is.
Maar of het nu opera of heavy metal is, de Gijsbrecht of de vernuftige kluchtigheid van André van Duin: aan de betovering van de muze ontkomt niemand. Kunst is niet alleen maar highbrow. De operette- of musicalverenigingen, waarvan er in Nederland talloze schijnen te zijn, horen er net zo goed toe als de fanfareorkesten, de kerkkoren en – inderdaad – het Koninklijk Concertgebouworkest. De meeste worden niet of hoogstens in zeer bescheiden mate door de staat ondersteund; het Koninklijk Concertgebouworkest wel vrij ruimhartig omdat het zo duur is. Alleen wanneer de maatschappij het op eigen voet niet redt, moet de staat bijspringen.
Idealiter zou de overheid daarbij niet zo vreselijk veel hoeven te doen. Sinds de westerse wereld de democratie omarmde, ligt het echter niet zo simpel. Voor de kapitaalkrachtigen en de grote instituties is er met de grote omwentelingen aan het eind van de achttiende eeuw niet zo veel veranderd. Kunst kochten en financierden zij altijd al naar behoefte. Daar hoeven politiek en staat zich geen zorgen over te maken. Sinds de emancipatie van de gewone burger begint het echter te wringen, want kunst is niet héél duur, maar voor hem wel snel té duur. Pas als de bezoeker van het Concertgebouw of de Stopera alle werkelijke kosten zou moeten betalen, zou daar alleen maar een (financiële) elite te vinden zijn.
Kunstverachting
Staatsbekommernis om de kunst is dus niet een kwestie van het doorsluizen van geld naar wie daarvan toch al genoeg heeft. Zo’n misverstand – in liberale kringen wordt het nog weleens gehoord – getuigt niet alleen van een filisterdom dat ‘het volk’ te grofbesnaard acht voor het hogere. In de onnozelheid van wie zelf nooit de Stopera betrad weerklinkt paradoxaal genoeg óók de kunstverachting door van de vrouw die ik ooit verontwaardigd hoorde zeggen: ‘Naar de opera? Maar dat is zo ordináir!’ Voor haar waren Rigoletto en De parelvissers nog altijd iets wat thuishoorde in de cafés van de Jordaan.
Voor deze nazaten van Multatuli’s juffrouw Laps is kunst dus iets wat tegelijkertijd te hoog én te laag van allure is om te mogen verschijnen op de overheidsbegroting. Wellicht omdat het liberalisme geen andere grondwaarde erkent dan de individuele keuzevrijheid – zonder zich af te vragen wat die vrijheid dan eigenlijk kiest. Voor wie zo denkt, kan kunst net zomin intrinsieke waarde hebben als, pakweg, de godsdienst – en wordt ze vanzelf iets voor achter de voordeur. Dáár geniet de burger, ‘ontvoogd’ en wel, de vrijheid om met zijn tijd en zijn centjes te doen wat hij wil – ongeveer zoals, in aan Karl Marx toegeschreven woorden, rijk en arm dezelfde vrijheid genieten om onder de brug te slapen.
Een politiek die het bij deze ideeënarmoede niet laten wil, kan de vraag naar de kunst niet afdoen als iets wat alleen de burger zelf aangaat. De christendemocratie koestert, net als het socialisme, duidelijke gedachten over wat een menswaardig en vervuld leven is – en dat leven kan het, zoals we zagen, zonder kunst niet stellen. Niet omdat die laatste betere mensen schept, de samenleving harmonischer maakt of ons diepere inzichten geeft, maar omdat zij behoort tot de vervulling van het menselijk leven zelf.
Daarom heeft de staat niet alleen de taak om het kunstenveld te behoeden, maar ook om de burger daarvoor ontvankelijk te maken. Betaalbaar kunstonderwijs (liefst binnen het gewone curriculum) is voor de overheid daarom net zo’n plicht als betaalbare toegang tot de manifestaties daarvan – al mogen die laatste nooit gratis worden. Wat niets kost heeft al snel geen waarde meer, en juist voor dat lot moeten de kunsten worden behoed.
Net als ten aanzien van de godsdienst moet de politiek zich echter van inhoudelijke oordelen onthouden zodra haar inzichten staatsbeleid worden: het oogmerk van elk parlementair politiek handelen. De staat faciliteert, maar oordeelt niet. Ten aanzien van de kunst bemoeit hij zich niet met de inhoud, zoals hij ook de boer niet zegt wat hij wel of niet moet verbouwen. Doet de staat of het overheidsbestuur dat wel, dan heeft het Sovjetregime op afdoend afschrikwekkende wijze de catastrofale gevolgen daarvan duidelijk gemaakt.
Disciplinering
Dus zal de staat of het overheidsbestuur zich soms moeten verbijten. Op zich ethisch en maatschappelijk neutraal, kán kunst in een enkel geval demoraliserend, pervers of ontmenselijkend worden. Zoals alles wat mensen zeggen, kan ook zij stoten op de grens van de censuur. Als kunst iets uitdrukt, kan dat ook iets zijn wat intolerabel is. In dat geval komt de rechter in actie, tegenover wie zelfs de kunst niet onaantastbaar is. Voor een solide democratie moet dat genoeg zijn.
Troost kan de politiek nog altijd vinden in een bijna onfeilbaar bijproduct van de kunst: haar vermogen tot disciplinering. Hoe onwaarschijnlijk dat ook lijken mag, zelfs de woestste uiting van kunst veronderstelt, minstens tot op zekere hoogte, beheersing van regels en technieken. Wie een muziekinstrument leert bespelen, is vervolgens beter in staat tot concentratie – en dus tot (zelf)beheersing. Dat is geen doel van de kunst; haar verdediging mag zich nooit inperken tot dit veronderstelde ‘nut’.
Maar vermelden mogen we het wel. Althans op dit punt maakt zij op de valreep toch nog wat betere wezens van ons. Want hoe groot mijn wraakzucht in die concertzaal ook was, de kuchers en hoesters ben ik er nog nooit werkelijk aangevlogen. Mijn wil tot standrechtelijke executie leidde er van uitstel vanzelf tot afstel.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.