Historisch zelfbeeld
Samenvatting
Er is iets grondig mis met het populaire historische zelfbeeld onder Nederlandse christendemocraten. Er is een verhaal in omloop dat in allerlei varianten verteld wordt en dat in grote lijnen als volgt verloopt.
Eind negentiende eeuw ontstonden er in Nederland drie politieke bewegingen die men ‘christendemocratisch’ mag noemen. Na lange tijd gescheiden opgetrokken te zijn, vonden ze elkaar ten langen leste in 1975 in een federatie en in 1980 in een eenheidspartij. Enerzijds legden de christendemocratische leidslieden de nadruk op christelijke waarden, anderzijds eisten ze vooral ‘(overheids) vrije ruimte op voor hun achterbannen in de overtuiging dat mensen en hun sociale verbanden hun leven zelf zouden vormgeven buiten bemoeienis van de staat om’, zoals Rien Fraanje het drie jaar geleden formuleerde in ‘Een kleine historie van de christendemocratie’. Fractievoorzitter Sybrand Buma hoorde ik dit jaar op het symposium over de politiek van de middenklasse betogen dat in de negentiende eeuw liberalen de onzichtbare hand van de markt zijn heilzame gang wilden laten gaan, terwijl de socialisten alles van de overheid verwachtten, die de welvaart eerlijker zou moeten verdelen. Christendemocraten daarentegen zouden begonnen zijn bij de gemeenschap en de strijd voor identiteit, zoals die gestalte kreeg in eigen scholen. Dit veronderstelt dat ‘soevereiniteit in eigen kring’ en ‘subsidiariteit’ de oorspronkelijke beginselen van de voorgangers waren, die het CDA vervolgens brachten tot ‘gespreide verantwoordelijkheid’ als het de facto leidende der vier kernbegrippen.
Een ánder verhaal
Aldus wordt de geschiedenis in een hedendaags ideologisch keurslijf geperst. Allereerst dit. Het CDA komt voort uit twee of drie politieke richtingen, die materieel werkelijk niets met elkaar gemeen hadden. De Anti-Revolutionaire Partij en de Christelijk-Historische Unie waren nooit christendemocratisch, en het is anachronistisch en misleidend om ze zo te duiden (al was het maar omdat ze aanvankelijk bepaald niet voor de democratie warmliepen). De christendemocratie in haar huidige gestalte is een product van de Europese politieke vernieuwing die tijdens de oorlog in Italië begon met de stichting van de Democrazia Cristiana. Aldus vond de katholieke sociale leer, die sinds het einde van de negentiende eeuw was ontwikkeld, een politieke uitwerking. In Duitsland voegden zich direct na de oorlog ook protestanten bij deze nieuwe politieke partijvorming. Na de omzetting van de Rooms-Katholieke Staatspartij in de Katholieke Volkspartij in december 1945 kon men ook die KVP, als enige der drie CDA-voorlopers, een christendemocratische formatie noemen.
In de negentiende eeuw was het juist de aanwezigheid van een omvangrijke katholieke minderheid geweest die ervoor gezorgd had dat de Bijbel uit de openbare school, die van origine vanzelfsprekend christelijk was, werd geweerd. Tegen het eind van de eeuw vonden katholieken en antirevolutionairen elkaar in een monsterverbond voor meer overheidssteun voor de eigen bijzondere scholen. Het ging om geld. Van de overheid. De liberale vrijheid om eigen scholen te stichten had men al; dat was het probleem niet. Maar bekostiging uit belastinggeld, díé wilde men. Tegelijk wantrouwde men inderdaad de liberale overheid, die te bemoeizuchtig zou zijn en haar vrijzinnige visie zou opdringen. Op dat punt zit er een spanning tussen de twee varianten hiervoor. Buma zat ernaast. Het verwijt aan liberalen was niet dat die alles op hun beloop lieten, maar juist dat ze uit waren op ‘staatsalmacht’.
Omdat men wel inzag dat het opleggen van de eigen idealen politiek onhaalbaar was, koos men tactisch voor een vorm van wat Kuyper aanvankelijk ‘christelijk liberalisme’ noemde. Zijn rede Souvereiniteit in eigen kring bij de opening van de Vrije Universiteit in 1880 was niets anders dan een nieuwe voorstelling van het organische liberalisme van Thorbecke, dat de jongere liberalen van zijn dagen achter zich hadden gelaten. Kuyper werkte theoretisch uit wat door liberalen verwezenlijkt was. Daar was niets calvinistisch aan, merkte Allard Pierson direct op, het was puur rationalisme. Deze essentieel liberale gedachte van zelfstandige levenssferen heeft het nooit tot een officieel antirevolutionair beginsel geschopt, maar sommigen deden er graag een beroep op. Anderen zagen er niets in. Een pragmatisch politicus als Colijn, die door de crisis wel gedwongen was de overheidsbemoeienis uit te breiden, kon er weinig mee.
Pas nadat het CDA tot stand was gekomen, werden de twee beginselen van soevereiniteit in eigen kring en subsidiariteit op het schild geheven. Historisch was daar weinig grond voor. De KVP had na de oorlog samen met de socialisten de verzorgingsstaat opgebouwd. Het was de taak van de overheid die centraal stond. Maar het CDA verkoos een andere weg, die meer bij het onderhuidse antirevolutionaire wantrouwen jegens de overheid aansloot – en waarbij de ‘maatschappijkritiek’ uit de jaren zeventig bijna naadloos overliep in een neoliberaal aandoend anti-etatisme. Alles zou om de samenleving draaien. Over de overheid werd vaak ronduit geringschattend gesproken – lijnrecht tegenover het traditionele christelijke denken over gezag bij christelijk-historischen (en ook wel bij katholieken). Het leidde tot de anarchistische leus ‘Niet de overheid, maar de samenleving’.
De drie confessionele stromingen ontstonden eind negentiende eeuw niet omdat men zulke prachtige ideeën had over de inrichting der samenleving, maar omdat er concrete politieke belangen te behartigen vielen. Als het CDA werkelijk betekenis wil houden, zou het de nadruk moeten leggen op wat het allemaal bereikt heeft. Via de overheid, niet de samenleving. Want daar gaat politiek over: een betrouwbare overheid die waarmaakt wat ze begonnen is.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.