Energietransitie doe je samen
Samenvatting
Bij de transitie naar duurzame energie kunnen we leren van eerdere energietransities, zoals het afscheid van de kolenmijnen in Limburg. Dat zegt Maria van der Hoeven, oud-CDA-Kamerlid en voormalig minister. Haar boodschap: ‘Maak de agenda voor de energietransitie inclusief; zorg dat iedereen in de wereld kan meedoen en zo onderdeel van de oplossing wordt.’ Van der Hoeven was van 2011 tot 2015 directeur van het International Energy Agency (IEA) in Parijs. Sinds 2015 is ze senior fellow bij het Clingendael International Energy Programme (CIEP) en lid van de Board of Trustees van het Rocky Mountain Institute (RMI).
Maria van der Hoeven © Foto: IEA
Wat zijn wat u betreft de belangrijkste uitdagingen op het terrein van de energietransitie?
‘Laat ik beginnen met dit te zeggen: energietransitie is niet nieuw. We hebben zoiets in het verleden vaker meegemaakt. Een voorbeeld: ik woon in Limburg, een regio die tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw helemaal draaide op kolen. De welvaart van de regio was er compleet afhankelijk van, met tal van toeleveringsbedrijven die profiteerden van de bedrijvigheid van de mijnen. Van deze ervaringen kunnen we een aantal dingen leren. Belangrijk is vooral dat we mensen meekrijgen door nieuw economisch toekomstperspectief en nieuwe ontwikkelkansen te bieden. Dan hebben we het over zaken als omscholing en nieuwe banen. Dat is essentieel voor het welslagen van welke transitie ook.’
‘Bij transities, dus ook de energietransitie, gaat het altijd om mensen. Dat wordt nogal eens vergeten als de centrale succes- of faalfactor. Het aanpakken van de klimaatverandering gaat zeker niet alleen om de technologie, om bijvoorbeeld de CO2-verlaging, of eigenlijk veel breder en belangrijker nog, het verlagen van de uitstoot van broeikasgassen in het algemeen. Natuurlijk: techniek kan een obstakel of een succesfactor zijn in het al dan niet realiseren van doelen, naast geld uiteraard, zowel privaat als publiek, en politieke wil. Maar veel fundamenteler is nog dat het daarbij altijd om het welbevinden van mensen gaat. Zij mogen nooit het gevoel krijgen dat zij slechts als middel gebruikt worden om de economische successen van anderen te realiseren, zonder daarvan zelf ook te profiteren.’
‘Vandaar het aangehaalde voorbeeld van Limburg en de toenmalige transitie van kolen naar gas. Inmiddels, vijftig jaar later, is Limburg enorm ontwikkeld, opgestoten in de vaart der volkeren. Het is nu een op kennis gebouwde economie waarin de Brightlands-campussen, een samenwerking tussen overheid, bedrijven en kennisinstellingen, een cruciale rol vervullen. Natuurlijk is die transitie achteraf bezien zeker niet vlekkeloos verlopen, maar toch, het is gelukt. Wat vijftig jaar geleden op regionale schaal gebeurde, is nu opnieuw aan de hand, maar dan wereldwijd. De uitdaging daarbij is in wezen dezelfde: zorg voor draagvlak en betrek burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties bij de energietransitie.’
Hoe bereik je dat dan?
‘Allereerst door simpelweg te constateren dat de klimaatverandering wereldwijd is en dus niet alleen in Nederland opgelost kan worden. Dat betekent dat er een gecoördineerde aanpak nodig is die ervoor zorgt dat emissiereducties in land A niet ten koste gaan van de verlaging van emissies in land B. Laat ik dat met een voorbeeld duidelijk maken. In Europa is de kloof tussen productie- en consumptieemissies enorm groot. Dat komt doordat wij veel producten importeren uit landen buiten Europa, waar bedrijven om kostentechnische redenen naartoe zijn gegaan. Om onze levensstijl en consumptiepatronen mogelijk te maken, zadelen wij veel armere landen met vervuiling op. Deze landen moeten eveneens niet alleen economisch, maar ook in termen van kwaliteit van leefomgeving kunnen meeprofiteren van de energietransitie. Dat raakt aan sociaal-economische verschillen tussen landen wereldwijd, maar ook binnen Europa, en aan een verandering van onze eigen levensstijl.’
‘We moeten toe naar een verandering van de manier waarop we energie, grondstoffen, goederen en diensten produceren en gebruiken. Dit is een verandering die we nu nog niet kunnen voorzien, maar die wij wel mogelijk moeten maken, bijvoorbeeld door ontwikkelingen richting een circulaire economie te faciliteren.’
Interview in het kort:
- Draagvlak is belangrijk. Burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties moeten daarom bij de energietransitie betrokken worden
- Nederland is geen eiland en zal daarom Europees en internationaal moeten optrekken
- Meer onderzoek en innovatie zijn essentieel om veranderingen voor elkaar te krijgen
‘We zullen daarbij zwaar moeten inzetten op research en innovatie. Tussen nu en 2040 groeit de behoefte aan energie met ruim 25 procent.1 De wereldbevolking groeit in die periode van 7,6 naar ruim 9 miljard mensen. Met name in landen in Azië en Afrika hebben nog steeds 1 miljard mensen geen toegang tot elektriciteit, en zo’n 2,5 miljard mensen hebben geen fatsoenlijke kookvoorzieningen. Het mag helder zijn dat de uitdagingen op wereldschaal enorm zijn. Dat betekent dat je er echt voor moet zorgen dat je niet alleen in Nederland je werk goed doet, maar ook Europees en anderszins internationaal werkt aan een gezamenlijke aanpak die succesvol is.’
‘Geloofwaardigheid en consistent beleid zijn van belang op dit terrein. De politiek moet vooral laten zien dat ze oog heeft voor de sociaal-economische veranderingen die de transities met zich mee gaan brengen. Er moet rekening mee worden gehouden – ook binnen Europa – dat elke transitie winnaars en verliezers kent en dat je de verliezers moet compenseren.’
Hoe zorg je ervoor dat de voordelen van de energietransitie ook herkenbaar zijn voor mensen?
‘Dat is lastig, maar het kan. Ik heb het afgelopen jaar, als vicevoorzitter van het High-Level Panel van het European Decarbonisation Pathways Initiative, meegewerkt aan een adviesrapport over innovatie en onderzoek.2 Dit rapport gaat in op een aantal uitdagingen op Europees niveau. Centraal staat dat sociale inclusiviteit een element van de oplossingsrichting is. Dat was ook een van de succesfactoren bij de transitie in Zuid-Limburg. Belangrijk is dat je er met actief beleid en maatwerk voor zorgt dat je in Europa geen regio’s krijgt die er, als gevolg van de energietransitie, op achteruitgaan.’
Wilt u verder nog wat kwijt?
‘Nogmaals: ik vind het belangrijk te benadrukken dat er met een bredere menselijke blik gekeken wordt naar de energietransitie. Dat moet wat mij betreft vooropstaan. En dan nog een aantal punten. Ten eerste: het gaat om méér dan om het verminderen van CO2-emissies, het gaat om de vermindering van broeikasgassen. Ten tweede: de veranderingen zullen tot stand moeten komen door, veel meer dan nu gebeurt, te investeren in innovatie en onderzoek. Ten derde: Nederland is geen eiland. We moeten onze bijdrage leveren, maar zullen ook samen moeten optrekken, in Europees en verder internationaal verband. En daarbij moeten we openstaan voor nieuwe oplossingen. De circulaire economie zal meer aandacht moeten krijgen, en last but not least is er dus het element van sociale inclusie. Dat is cruciaal om andere landen mee te krijgen op dit traject. Laten we onszelf niets wijsmaken. Europa heeft vervuilingsproblemen uit het verleden; de vervuiling van nu en de toekomst zit in Afrika, in Azië, in Zuid-Amerika. We zullen ervoor moeten zorgen dat we die landen ook meekrijgen en een sociaal-economisch perspectief bieden. We hebben hoe dan ook met een probleem op wereldschaal te maken.’
Noten
- 1.International Energy Agency, World Energy Outlook 2018. Parijs: IEA.
- 2.Directorate-General for Research and Innovation, Final report of the High-Level Panel of the European Decarbonisation Pathways Initiative. Brussel: Europese Commissie, 2018. Zie https://ec.europa.eu/u/info/sites/info/files/rec-18-002-decarbonisation_booklet_27112018_0.pdf
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.