Duurzaamheid als morele opdracht
Samenvatting
In het verleden is het klimaat- en milieubeleid te veel van bovenaf opgelegd, en te vaak is het gedefinieerd vanuit een Haagse werkelijkheid van abstracte doelen en percentages. Maar bovenal is te lang de burger zelf niet in het verhaal meegenomen. Daarom moeten we het beleid anders definiëren: niet als een beleid gericht op het behalen van doelen en cijfers, maar als een moreel vraagstuk, als een kwestie van waarden en normen. Dat begint bij een gedeeld besef van de opdracht waarvoor we staan. De christendemocratie heeft een eigen verhaal dat zorgen en ambities kan verbinden.
Met de documentaire An Inconvenient Truth zette Al Gore, de voormalig vicepresident van de Verenigde Staten, in 2006 het probleem van de klimaatverandering wereldwijd op de kaart. Via indringende beelden van orkanen, afbrekende ijsbergen en ondergelopen landkaarten overtuigde Gore veel bioscoopbezoekers van de ernst van de situatie en de grote humanitaire, ecologische en maatschappelijke consequenties die de verandering van het klimaat kan teweegbrengen. Gore kreeg een Oscar voor zijn film, en zijn klimaatproject kreeg in 2007 de Nobelprijs voor de Vrede. Sindsdien is de urgentie van het vraagstuk alleen nog maar toegenomen. Klimaatverandering bedreigt ons bestaan. Met het (klimaat)akkoord van Parijs hebben regeringen zich wereldwijd gecommitteerd aan dezelfde noodzakelijke doelen.
Maar de geschiedenis is wrang. Twaalf jaar na An Inconvenient Truth is niet Al Gore maar Donald Trump president van de Verenigde Staten. Trump gelooft niet in het tegengaan van de klimaatverandering. Het klimaat zal zich vanzelf herstellen en ter bescherming van de Amerikaanse olie- en gasindustrie trok hij de vs terug uit het akkoord van Parijs.1
De tegenstelling tussen Gore en Trump laat zien hoezeer het klimaatdebat in de greep is van polarisatie, beeldvorming en gebrek aan consensus. Gores waarschuwing was terecht alarmerend, maar zijn boodschap raakte niet de gewone Amerikanen met hun dagelijkse zorgen om het bestaan. Trump miskent de alomvattende dreiging van het klimaatprobleem, maar toch bracht de Amerikaanse kiezer hem aan de macht.
In mindere mate is die tegenstelling ook binnen het Nederlandse duurzaamheidsdebat terug te zien, namelijk in de discrepantie tussen de waarschuwende rapporten van milieuorganisaties en actiegroepen tegenover de werkelijke beleving van de burger. Ondanks alle aandacht voor klimaatverandering staan zorgen over ‘natuur en milieu’ bij die burger niet bovenaan.2
Tweedeling
Dat verschil in perceptie over de urgentie van het klimaatprobleem is geen vrijbrief om niets te doen. Integendeel, politici hebben als eerste de verantwoordelijkheid om toekomstige problemen tijdig te signaleren, onder de aandacht te brengen en van realistische oplossingen te voorzien. Juist daarom heb ik eerder gewaarschuwd voor deze groeiende tweedeling in het klimaatdebat.3 Er is een wereld van mensen die zich sterk verbonden voelen met de wereldwijde klimaatopgave en die zich in veel gevallen ook de noodzakelijke maatregelen kunnen permitteren. Daartegenover staat de wereld van mensen die zich in een onzekere tijd van globalisering en veranderingen onzeker voelen over hun eigen bestaan. Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau maken zij zich meer zorgen over onder andere ‘samenleven en waarden en normen’, ‘immigratie en integratie’, en ‘inkomen en economie’.4 Mijn zorg is dat die gescheiden werelden eerder leiden tot een ontwrichting van de samenleving dan tot een oplossing van een groot vraagstuk als dat rondom het klimaat.
Die tweedeling beperkt zich ook niet tot het klimaatdebat. In het wirapport Lang leve het verschil heeft Rien Fraanje laten zien hoe in onze samenleving het opleidingsniveau steeds vaker een belangrijke voorspellende variabele vormt op tal van terreinen: ‘Lager opgeleiden hebben minder vertrouwen in de politiek, vinden andere onderwerpen belangrijk en constateren bovendien dat die onderwerpen minder hoog op de politieke agenda staan in onze door hoger opgeleiden gedomineerde democratie.’5 Er is sprake van een nieuwe, horizontale verzuiling, waarin de scheidslijnen tussen bevolkingsgroepen scherper worden, de middenklasse onder druk staat, en laagopgeleiden zich niet meer beschermd voelen in een tijd van grote veranderingen.6
De Franse geograaf Christophe Guilluy stelde onlangs in een klemmend interview in Trouw dat de westerse samenlevingen volledig uiteen zijn gevallen. Samenlevingen kennen alleen nog een boven- en een onderkant. ‘Die laatste is in economisch, cultureel en politiek opzicht afgehaakt.’ Hij houdt de ‘bovenkant’ verantwoordelijk voor de tweedeling: ‘Vroeger bracht de elite politici en intellectuelen voort die zich richtten tot het volk en spraken namens het volk. Maar adel verplicht niet meer. De band die nodig is voor een gezonde democratie is doorgesneden. (…) De bovenkant heeft geen interesse meer voor de onderkant, die op zijn beurt helemaal niets wil horen of aannemen van de wereld van boven.’7
In mijn ogen heeft de christendemocratie bij uitstek de opdracht om die verbinding te herstellen. Die tweedeling is de sociale kwestie van deze tijd. In het christendemocratische denken staat het besef van wederzijdse verantwoordelijkheden centraal. De mens leeft niet voor zichzelf, maar altijd in relatie tot de ander. En zeker bij de grote vraagstukken van deze tijd – klimaat, migratie, technologie – vinden we de oplossingen niet op de flanken, maar in de gezamenlijkheid.
Rentmeesterschap
Vanuit deze analyse volgt de erkenning dat in het verleden ook het klimaat- en milieubeleid te veel van bovenaf is opgelegd en te vaak is gedefinieerd vanuit een Haagse werkelijkheid van abstracte doelen en percentages. In de opeenvolgende kabinetten bereden milieuministers telkens weer hun eigen stokpaardjes, en ieder kabinet formuleerde een nieuw eigen milieubeleid als reactie op het vorige beleid. Maar bovenal is te lang de burger zelf niet in het verhaal meegenomen.
Daarom moeten we het beleid anders definiëren. Niet als een beleid gericht op het behalen van doelen en cijfers, maar als een moreel vraagstuk, als een kwestie van waarden en normen. Dat begint bij een gedeeld besef van de opdracht waarvoor we staan, maar het vraagt nog meer om een aanpak die door de samenleving gedragen wordt.
In de christendemocratie is die morele opdracht vervat in het begrip ‘rentmeesterschap’. Dat is het besef dat we de wereld om ons heen niet voor onszelf hebben, maar dat we haar moeten beheren, onderhouden en bewaren voor de generaties die na ons komen. Wij hebben dus niet de vrijheid om maar te doen wat we zelf willen; er ligt een opdracht voor iedere burger om in alle vrijheid naar vermogen het goede te doen en zo bij te dragen aan een betere wereld.
In het wi-rapport Lessen in duurzaamheid uit 2013 stellen de auteurs terecht dat rentmeesterschap niet de enige kernwaarde is voor een christendemocratische visie op het thema ‘duurzaamheid’. Ook gerechtigheid, solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid zijn van belang. In samenhang leiden zij tot een visie waarbij we als samenleving mensen, bedrijven en organisaties in staat stellen hun verantwoordelijkheid te nemen en een bijdrage te leveren. ‘Het debat over de inrichting van een duurzame economie hoort thuis in de samenleving en kan niet alleen worden overgelaten aan de overheid of de markt. Ook mag zij niet direct vereenvoudigd worden tot de vraag welke problemen de overheid moet oplossen en welke maatregelen zij moet nemen.’8
Dit idee dat werkelijke veranderingen niet door markt of overheid worden bewerkstelligd, maar plaatsvinden in de samenleving, sluit aan bij de traditie van het Rijnlands denken over economie en welvaart. Het Rijnlandse model is gefundeerd op wederzijdse verantwoordelijkheid, subsidiariteit, gemeenschapsgevoel, investeringen op de lange termijn, en maatschappelijke consensus. Door mensen te laten delen in de opbrengst van de gezamenlijke inspanningen creëer je betrokkenheid en een gedeelde verantwoordelijkheid en daarmee stabiele verhoudingen voor de lange termijn.
Vooruitblik
Het CDA heeft zich op verschillende momenten gecommitteerd aan de klimaatopgave. In het verkiezingsprogramma Keuzes voor een beter Nederland zijn de doelstellingen van het akkoord van Parijs onderschreven.9 In het regeerakkoord van het kabinet hebben we getekend voor het groenste kabinet in de geschiedenis,10 en samen met collega’s van zes andere partijen heeft Agnes Mulder in de Tweede Kamer het initiatief genomen voor een klimaatwet waarin de klimaatdoelen wettelijk worden vastgelegd.
Voor de uitwerking van de klimaatdoelstellingen zet het kabinet in op een breed klimaatakkoord. Daarvoor zijn aan de zogeheten klimaattafels besprekingen gestart met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en medeoverheden. Het is een kansrijke aanpak, maar dan moeten de tafels zich wel hoeden voor verkokering. Soms leidt een investering aan de ene tafel tot een CO2-reductie bij een andere; grensoverschrijdend werken tussen de tafels is daarom een vereiste. Begin december presenteren deze tafels hun voorstellen voor de concrete invulling van de doelen. Uiteindelijk zal de politiek definitieve keuzes moeten maken.
Zoals hiervoor betoogd is, is het maken van deze keuzes vanuit christendemocratisch perspectief méér dan een instrumentele of boekhoudkundige afweging tussen beschikbare opties. Het gaat uiteindelijk om de overtuiging dat we die keuzes maken die voor de lange termijn een haalbare transitie naar een duurzame samenleving mogelijk maken.
Draagvlak
Daarbij geldt het draagvlak in de samenleving als uitgangspunt. Alleen als we zo veel mogelijk mensen mee krijgen, is een dergelijke transitie te realiseren. Om die reden heeft de CDA-Tweede Kamerfractie in haar reactie op de tussenrapportage van de klimaattafels aangedrongen op de haalbaarheid en de betaalbaarheid van de maatregelen. De keuze om Tesla’s te stimuleren stelt de gewone burger nog niet in staat om zijn tweedehandsauto om te ruilen voor een duurzame, elektrische auto. De aankondiging om de gasprijs te verhogen als prikkel om sneller over te schakelen op alternatieven als een warmtepomp, gaat voorbij aan het feit dat niet iedereen de mogelijkheid heeft om een dergelijke investering te doen. Iemand die in een huurhuis woont of met moeite de hypotheek van zijn eigen huis kan opbrengen, krijgt uitsluitend te maken met een hogere energierekening, zonder dat het klimaat daarmee verbetert. Als vuistregel zou moeten gelden dat elke maatregel moet voorzien in een haalbaar alternatief. Een goed voorbeeld daarvan is de wijze waarop de coalitie in het regeerakkoord afspraken heeft gemaakt over het terugdringen van de intensieve varkenshouderij in delen van Brabant en Gelderland. Via een ‘warme sanering’ en een jongeboerenfonds wordt de betreffende bedrijven een nieuw perspectief geboden voor een duurzame toekomst.
Het draagvlak wordt ook beïnvloed door de ruimtelijke inpassing van oplossingen als windmolens of zonnepanelen. Zorgen over de aantasting van het landschap of de beleefde (geluids)overlast zijn reëel en staan op gespannen voet met de huidige berekende doelstellingen voor bijvoorbeeld het aantal windmolens op land. In meerdere gemeenten leidt dit al tot hooglopende politieke en maatschappelijke discussies, die het draagvlak voor nieuwe projecten aantasten. Door burgers eerder en meer te betrekken bij de besluitvorming, ruimte te laten voor eigen initiatieven, of huishoudens via een lagere energierekening te laten delen in de opbrengsten, kan het draagvlak wél behouden blijven, of zelfs worden versterkt. Dan neem je de mensen mee in plaats van ze voor het blok te zetten.
Het draagvlak in de samenleving vraagt ook om een langjarige consistentie in het overheidsbeleid. Daaraan heeft het in het verleden te veel ontbroken. Als burgers en bedrijven meer zekerheid hebben over de gevraagde bijdrage, zullen zij eerder geneigd zijn tot het nemen van maatregelen of het doen van investeringen. Daarbij kan de overheid ook een belangrijke ondersteuning leveren door een goede informatievoorziening. Hiervoor heeft eerdergenoemde Agnes Mulder onlangs het voorstel gedaan voor een centraal meldpunt waar burgers en bedrijven terechtkunnen met concrete vragen over het milieubeleid.
Een tweede uitgangspunt voor een succesvolle transitie is het besef dat elke euro die we als samenleving willen investeren in noodzakelijke maatregelen, eerst moet worden verdiend. Dat geldt voor het bedrijfsleven, maar ook voor huishoudens. Dit besef heeft een financiële en een internationale dimensie; ik begin met de financiële.
Uit de eerste ronde van de klimaattafels kwamen veel voorstellen die de rekening bij de overheid of direct bij burgers en bedrijven neerlegden, in de vorm van subsidies, gevraagde investeringen of hogere (energie)prijzen. Daarom moet bij de keuze voor de definitieve maatregelen scherp worden gekeken of dezelfde doelen niet ook op andere, slimmere manieren kunnen worden bereikt. In het verleden is gebleken dat normstelling – bij voorkeur in Europees verband – een effectief instrument kan zijn om producenten te stimuleren om sneller te innoveren. Als voorbeeld geldt hierbij de autoindustrie. Toen Europa in 2007 de eerste emissienormen opstelde voor nieuwe auto’s, stond de industrie op haar achterste benen: de normen zouden te ambitieus zijn, en in de tijd niet haalbaar. Inmiddels weten we dat deze normen ruim zijn gehaald.11
Waterstof
Dit betekent dat de politiek de neiging moet onderdrukken om alle problemen voor de toekomst met de mogelijkheden van nu te willen oplossen. De technologische vooruitgang, bijvoorbeeld op het gebied van waterstof, gaat zo snel dat we bij de aanpak van de klimaatopgave ook enige ruimte mogen inbouwen die in de komende jaren kan worden ingevuld op basis van nieuwe ontwikkelingen en technologische doorbraken. Om de innovatie aan te jagen, investeert dit kabinet niet alleen in onderwijs en onderzoek, maar is ook 2,5 miljard euro uitgetrokken voor de nieuwe investeringsbank Invest-NL, waar bedrijven terechtkunnen voor garanties en leningen voor investeringen in duurzaamheid en innovatie.
Het besef dat economische groei nodig blijft heeft, zoals gezegd, ook een internationale dimensie. Met de doelstelling van 49% CO2-reductie in 2030 behoort Nederland in Europa, maar ook wereldwijd tot de koplopers. Tot nu toe heeft het kabinet echter weinig Europese lidstaten bereid gevonden om in een Europese klimaatkopgroep een stap verder te zetten naar een doelstelling van 55% CO2-reductie. Het kabinet zal hier alle zeilen moeten bijzetten. Zoals het er nu voor staat is het zeer de vraag of onze buurlanden zullen meedoen. België kampt met een groot capaciteitstekort door problemen met de eigen kerncentrales, en Duitsland heeft door de Atomausstieg steeds meer moeite om de eigen, lagere doelstellingen te halen. In die situatie loopt de concurrentiepositie van Nederland als open economie groot gevaar als bedrijven hier hogere doelstellingen krijgen opgelegd dan in andere landen – en als bedrijven zich niet in Nederland maar in de buurlanden gaan vestigen, leidt dit hooguit tot een verplaatsing van de emissie naar die buurlanden. In het regeerakkoord is dan ook niet voor niets afgesproken dat we onze hoge doelstellingen in samenwerking met andere landen willen bereiken: een gelijk Europees speelveld – in ieder geval met de ons omringende landen – is een belangrijke voorwaarde voor de haalbaarheid van het beleid. Daar komt bij dat veel instrumenten, zoals een vliegbelasting of handel in emissierechten, in een internationale context een veel grotere klimaatwinst opleveren dan wanneer Nederland deze maatregelen alleen zou nemen.
Slot
De noodzaak van een wereldwijd klimaatbeleid staat binnen het CDA vast. We hebben het klimaatakkoord van Parijs omarmd en in het regeerakkoord ambitieuze afspraken gemaakt. Het komt nu aan op een uitvoering die de grootste kans van slagen heeft. Dat betekent op zijn minst Europese samenwerking; op doelen, en waar het kan op middelen.
We staan voor deze opgave in een samenleving die een pregnante scheidslijn kent, een soort horizontale verzuiling tussen de hoogopgeleide kanshebbers en de lager opgeleiden die zich bedreigd voelen. Diezelfde scheidslijn is goed zichtbaar in de manier waarop het klimaatbeleid in de Verenigde Staten zich de laatste jaren ontwikkeld heeft. Al Gore schudde vanuit de Verenigde Staten de wereld wakker met zijn inconvenient truth, maar de boodschap ging over de hoofden van de Amerikanen heen: zij kozen toen het erop aankwam voor ‘Make America great again’.
Alleen als de boodschap en het beleid gericht zijn op de héle samenleving, kunnen zij effectief zijn. Het zit in de genen van het CDA om die verbindende rol te vervullen.
Noten
- 1.Redactie Nu.nl, ‘Trump: “Klimaatverandering bestaat toch, maar lost vanzelf op”’, Nu.nl, 15 oktober 2018.
- 2.Josje den Ridder, Paul Dekker en Evelien Boonstoppel, Burgerperspectieven 2018|3. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2018, p. 18.
- 3.Zie: Eric Vrijsen, ‘“Migratie is een gunst, niet een recht”’, Elsevier Weekblad, 16 augustus 2018; Guus Valk en Petra de Koning, ‘“Voor je het weet, ben je Trump light”. Interview Sybrand Buma’, NRC, 17 september 2018.
- 4.Den Ridder e.a. 2018, p. 18.
- 5.Rien Fraanje, Lang leve het verschil, weg met de fragmentatie. Een christendemocratisch antwoord op het sociale vraagstuk van deze tijd. Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2015, p. 24.
- 6.Sybrand Buma, ‘Eerlijke economie’ [speech], Drachten, 27 januari 2017. Zie https://www.cda.nl/buma/nieuws/sybrand-buma-middenklasse-moetook-weer-delen-in-vooruitgang/
- 7.Kleis Jager, ‘Volgens Christophe Guilluy weet de elite het diep van binnen al: ze legt het af tegen het populisme’, Trouw, 11 november 2018.
- 8.Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Lessen in duurzaamheid. Handelingsperspectief vanuit een betrokken samenleving. Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2013, p. 22.
- 9.CDA, Keuzes voor een beter Nederland. Verkiezingsprogramma 2017-2021. Den Haag: CDA, 2016.
- 10.VVD, CDA, D66 en ChristenUnie, Vertrouwen in de toekomst. Regeerakkoord 2017-2021. Den Haag, 10 oktober 2017.
- 11.Wetenschappelijk Instituut voor het CDA 2013, p. 109
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.