Senioren als steunpilaren van de samenleving
Samenvatting
Het beeld dat de meeste ouderen sterk hulpbehoevend zijn of enkel bezig met vakanties, klopt niet met de werkelijkheid. De meeste ouderen blijven zich na hun pensioen inzetten voor de samenleving. Ze hebben nu alleen meer tijd en geld. Senioren vormen daarmee geen molensteen om de hals van de samenleving, maar zijn er juist de steunpilaar van. We zullen daarvoor echter wel de organisatie van onze voorzieningen moeten aanpassen.
Coca-Cola heeft kennelijk een nieuwe groeimarkt ontdekt. In de commercial ‘First Taste’, gelanceerd begin 2018, krijgt een oude man van een verpleegster voor het eerst van zijn leven een flesje Coca-Cola zero sugar aangereikt. De eerste hemelse slok doet hem zich meteen afvragen: ‘Wat heb ik nog meer nog nooit gedaan?’ Hij laat zich tatoeëren, gaat motorrijden en wordt strandwacht in Baywatch-stijl. Met deze commercial, die overigens een vervolg is op een campagne die tien jaar geleden in de vs liep, weten de reclamemakers op perfecte manier aan te haken bij de twee iconische beelden van de ouderdom in onze samenleving: zowel bij het postieve als bij het negatieve uiterste. Een bekend beeld van het positieve uiterste zien we bij een popartiest als Mick Jagger, ooit door de meerderheid van de bevolking aangeduid als ‘langharig, werkschuw tuig’. Wie in de jaren zestig had voorspeld dat Mick Jagger niet alleen in de adelstand zou worden verheven, maar ook op zijn 80ste nog geregeld zou optreden – hoewel hij dat als multimiljonair zeker niet voor het geld hoefde te doen –, was natuurlijk uitgelachen. Maar vandaag de dag vinden we het al redelijk gewoon dat 80-jarigen nog parachutesprongen maken.
Hugo Borst
Het andere uiterste is minder amusant, want dat is het bestaan van een 80-jarige in een verzorgingshuis, met een tekort aan personeel, in een lekkende luier, maar één keer per week onder de douche, verstoken van familiebezoek, met dagelijks smakeloos doorgekookt eten. Dit is het beeld dat de afgelopen jaren door acties van onder anderen Hugo Borst in ieders hoofd is gegrift, en tevens het beeld dat tot grote zorgen voor de toekomst leidt, omdat de steeds grotere groep ouderen meer geld en personeel zal gaan kosten dan we als samenleving kunnen opbrengen.
In aansluiting bij het bekende ‘middenperspectief’ van het CDA wil ik waarschuwen voor de impact die deze zeer sterke beelden hebben op onze eigen beeldvorming. Ze worden immers snel gegeneraliseerd, waardoor ze het zicht op de werkelijkheid vertroebelen. Die werkelijkheid heeft wat mij betreft twee dimensies, namelijk een redelijk eenvoudige getalsmatige en een iets complexere cultuursociologische. Om met de getallen te beginnen: het is vrij eenvoudig om te laten zien dat beide iconische groepen niet echt groot zijn. Sterker nog, eigenlijk zijn ze enorm klein:
Wat betreft het tot op zeer hoge leeftijd actief zijn: van de meer dan drie miljoen gepensioneerden in Nederland werken er nog 180.000 door na hun pensioneringsleeftijd; dat is maar 6 procent.1
Wat betreft het aantal mensen in verzorgingshuizen gaat het om een nog kleinere groep: in de ongeveer 350 instellingen in Nederland verblijven ongeveer 120.000 bewoners, een aantal dat overigens afneemt. In 2014 waren het er nog iets minder dan 140.000.2 Zelfs van de 90-jarigen woont nog de helft zelfstandig.
Kortom, de overgrote meerderheid van de gepensioneerden in dit land, meer dan 95 procent, woont zelfstandig en geniet een inkomen zonder dat daarvoor (nog) gewerkt hoeft te worden. Voor verreweg de meeste huishoudens is dat inkomen zeer behoorlijk, om de vrij eenvoudige reden dat de pensioenen zijn opgebouwd op basis van het inkomen in de werkzame periode. Je zou dus verwachten dat de inkomensverdeling onder gepensioneerden min of meer gelijk is aan die onder werkenden, maar in de praktijk is die zelfs aanzienlijk gunstiger. De grootste groep 65-plussers bestaat uit paren waarvan de partners allebei niet meer werken. Bovendien hebben ze verhoudingsgewijs de hoogste (huishoud)inkomens van het land: slechts 10 procent heeft alleen AOW, en minder dan 3 procent van de oudere paren leeft op of onder de armoedegrens. Voor alleenstaande ouderen is dat percentage wat hoger, maar niet meer dan 7 procent. Daarbij komt dat de groep 65-plussers ook de hoogste ‘vermogens’ heeft, met een gemiddeld bedrag van 86.500 euro tegen een landelijk gemiddelde van 17.300 euro. En die kloof gaat nog groter worden, omdat de generatie die nu met pensioen aan het gaan is heeft geprofiteerd van maximale pensioenopbouw en een tijdens hun volwassen leven sterk stijgende huizenprijs.3
Familie en vrienden
De interessante vraag – voor ons allemaal – is: wat doen zij met hun pensioen? Als deze groep immers veel geld aan hun kinderen geeft om een huis te kopen, stijgen de prijzen op de woningmarkt nog harder. En als ze massaal in Spanje of waar dan ook gaan wonen, missen wij hun koopkracht in bijvoorbeeld de horeca. Gelukkig is het antwoord op deze vraag vrij eenvoudig: zij blijven doen wat ze al deden, ze hebben er alleen iets meer tijd voor. Zoals eerder gezegd: slechts 6 procent van de drie miljoen 65-plussers werkt door, de rest leeft door. Onbedreigd boven aan hun actielijst staat (meer) contact met familie, vrienden en kennissen. Op bezoek gaan en bezoek ontvangen scoren beide rond de 50 procent. Daarnaast zien we verenigingswerk en vrijwilligerswerk, met scores van 20 tot 30 procent. En ongeveer de helft van de ouderen zit geregeld op internet voor contacten over grotere afstand.4 Wat de familiecontacten betreft zien we dat driekwart van de ouders nog minstens één keer per week face-to-facecontact heeft met een of meer van de eigen kinderen. En als er kleinkinderen zijn: 60 procent van de kinderen tot 4 jaar en 50 procent van de schoolgaande kinderen gaan op vaste dagen naar hun grootouders.5 Dit wordt overigens vaak gecombineerd met professionele opvang, maar het lijdt geen twijfel dat opa en oma de grootste crèche van Nederland zijn.6 Daarnaast wordt de mantelzorg die velen al verleenden voortgezet: de percentages mantelzorgers tot 65 en na 65 verschillen nauwelijks van elkaar. 40 procent van de mantelzorgers doet dat gedurende minimaal acht uur per week en drie maanden lang. Let wel, dit gaat om zorg ‘buitenshuis’; er worden natuurlijk ook vele uren aan partnerzorg besteed, die niet in de statistieken voorkomen.7
Wederkerigheid
Of het nu gaat om kinderopvang of om mantelzorg, het is duidelijk dat de groep 65-plussers hier enorm veel uren in steekt. Er zijn al vele berekeningen geweest om de ‘waarde’ van deze inzet in geld uit te drukken, en dat gaat steeds om vele miljarden – maar dat is niet de essentie van de zaak. Bijna het tegendeel zelfs: waar het hier om gaat is dat op deze manier het sociale weefsel van de samenleving in stand wordt gehouden … zo niet gevormd! Mijn stelling is in feite zeer eenvoudig: als iemand 65 wordt en met pensioen gaat, verandert hij of zij niet fundamenteel van aard of karakter, en dus ook niet van gedrag. De steeds groter wordende groep gepensioneerden valt natuurlijk weg voor de arbeidsmarkt, maar niet voor de samenleving. Sterker nog, zij richten zich zo mogelijk nog méér op die samenleving dan in hun werkzame periode. Ze kunnen dat in grote meerderheid doen zonder enige zorg over geld, al denken sommige politieke partijen daar weer anders over. En nóg sterker: zij varen daar over de hele linie zelf wel bij, ook met betrekking tot hun eigen welzijn. Dat heeft – nog een stelling – volgens mij alles te maken met de wederkerigheid die zij ondervinden in het sociale bestaan, een wederkerigheid die minstens zo groot is als, zo niet veel groter is dan, de waardering die zij op de arbeidsmarkt hebben ondervonden. Dat behoeft mogelijk enige toelichting: er is een enorm verschil tussen de functionele relaties van mensen op bijvoorbeeld een arbeidsmarkt, waarin het quid pro quo centraal staat, en de relaties van mensen in hun persoonlijke leven, waarin zij zich inzetten voor anderen op grond van hun morele keuzes, zonder dat daar een tegenprestatie centraal staat.8 De samenleving zoals wij die kennen is in feite de optelsom van dit type prosociale en morele acties van mensen jegens elkaar. Voor gepensioneerden vervalt als het ware de noodzaak van functioneel gedrag; ze hoeven niet meer te werken voor hun geld, en kunnen zich dus volledig op het sociale aspect van hun omgeving richten. Of niet natuurlijk, maar in de praktijk blijken ze dat dus in grote meerderheid wel te doen.
Eenzaamheid
Een belangrijk gevolg van deze keuze is – naar mijn mening – dat 65-plussers dan ook niet veel hoger, of liever lager, scoren, op zaken als eenzaamheid in verhouding tot andere leeftijdsgroepen. Mannen van 65 tot 75 voelen zich zelfs gemiddeld minder eenzaam dan mannen van 55 tot 65, waarbij overigens alle percentages vrij laag zijn, namelijk tussen de 5 en 7 procent. Het probleem van eenzaamheid op grotere schaal zien we vooral na 75 jaar optreden, en vooral bij degenen die hun partner verloren hebben. Overigens geldt ook voor deze groep dat er altijd mensen zijn die door hun eigen karakter en bijbehorend gedrag eenzaam blijven; zoals De Jong-Gierveld betoogt, is eenzaamheid ook een soort ‘persoonskenmerk’, en geldt voor de meeste eenzame ouderen dat ze ook eerder in hun leven eenzaam waren.9 Toch blijkt uit de ‘Eenzaamheidsmonitoren’ van TNS NIPO van de afgelopen jaren dat met name na het overlijden van partners de eenzaamheid ‘toeslaat’ voor velen.
Om misverstanden te voorkomen: hoe goed de (gemiddelde!) cijfers over de totale groep van drie miljoen 65-plussers ook zijn, er is wel degelijk ook een – groeiende! – groep van vooral zeer hoogbejaarde ouderen (80 jaar en ouder) die het op alle fronten moeilijk heeft. Het gaat om enkele honderdduizenden mensen met combinaties van armoede, sociaal isolement, fysieke handicaps enzovoort, die vormen van intensieve zorg nodig hebben die op het niveau van familie- en mantelzorg niet geleverd kunnen worden. In die zin is het dus terecht om daar beleidsmatige zorgen over te hebben. Aan de andere kant zijn er duidelijke aanwijzingen dat het zorgpotentieel van de senioren voor oudere senioren in de toekomst zal toenemen. Dat komt bijvoorbeeld door de steeds hogere opleiding van de bevolking, die ook gepaard gaat met een betere gezondheid en een afnemend beroep op mantelzorg in de leeftijd tot 75 jaar. Het zou dan ook, gezien het grote gebrek aan personeel in de zorg, geen gek idee zijn om het dus wel degelijk nog beschikbare potentieel onder 65-plussers zelf, beter te gaan benutten.
Gilden
Mijn laatste stelling is dat die benutting mogelijk moet zijn, als we tenminste tamelijk radicaal anders gaan denken over de verhoudingen tussen de generaties in dit land. We zitten immers met een net zo begrijpelijke maar net zo fatale fout als we ooit gemaakt hebben met het stelsel van sociale uitkeringen. Ik ben van origine pedagoog en heb dus nooit kunnen begrijpen waarom we zoiets onmenselijks doen als het verhinderen van wederkerigheid. Als ik een school zou beginnen waar ieder kind een 10 of een 1 kreeg, ongeacht het aantal gemaakte fouten, zou iedereen daar schande van spreken, omdat ik dat kind beroofde van de mogelijkheid om zich stap voor stap kennis eigen te maken. Natuurlijk gaat het bij pensionering om door mensen zelf gespaarde middelen, waar ze dus de prestatie al voor hebben geleverd, maar er zijn tal van manieren denkbaar om de wederkerigheid in stand te houden. Dat kan bijvoorbeeld door de sterk groeiende kloof tussen de zorg op mantelniveau en de zorg voor de zwaarste groepen op te vullen met een aantal ondersteunende ‘tussenfuncties’ die mensen in deeltijd (en tegen vergoeding) kunnen vervullen. Meer in het algemeen zijn er mogelijkheden voor een Nationale Ouderenreserve, waar groepen gepensioneerden op basis van hun kennis en ervaring waardevol kunnen zijn op momenten dat dat nodig is. Er zijn al vele particuliere initiatieven, zoals de Gilden. Een mooi voorbeeld is ook het Project Uitzending Managers (pum), waarbij ervaren Nederlandse senioren in de derde wereld worden ingezet.
Om op dit punt iets tot stand te brengen moeten we wel het genoemde ‘cultuurprobleem’ oplossen. Concreet houdt dat in dat we niet over ouderen praten als een soort afgezonderd segment van de samenleving, waar mensen na hun gedwongen toetreding ineens van een ‘echte’ burger een soort ‘reservaatburger’ worden, die we vervolgens allerlei eigenschappen toedichten op basis van van iconische beelden als parachutespringende popmuzikanten. Laten we dus om te beginnen eens mét ouderen praten, in plaats van over hen, en een keer openlijk dank uitspreken aan alle gepensioneerden die niet ineens bezig gaan met een bucketlist maar gewoon hun (sociale) leven voortzetten – waarmee zij ons in belangrijke mate ook sociaal overeind houden.
Sociaal weefsel
Tot slot: het is een zeer herkenbare en vaak ook zeer nuttige eigenschap om een situatie te analyseren vanaf de ‘achterkant’. Dáár doen zich immers de problemen voor, zoals we ook zien bij de ouderen. Zonder twijfel is er een grote groep vooral (hoog)bejaarde, zieke of extreem eenzame ouderen in dit land, en de problemen van deze groep zijn zo groot dat het boven de macht gaat van het in principe wel beschikbare ‘sociale weefsel’ van mantelzorg en professionele zorg. Daar moet iets aan gedaan worden, en snel ook. Maar door slechts te focussen op deze groep verliezen we uit het oog dat er aan de ‘voorkant’ ettelijke miljoenen vitale gepensioneerden en evenzovele zeer actieve vrijwilligers in de prepensioenleeftijd zijn met een gemiddeld enorm potentieel aan zowel tijd als geld. We moeten deze ouderen dus niet meer als een dreigende molensteen beschouwen, maar hen als een blijvende hoeksteen van onze samenleving gaan zien en waarderen.
Noten
- 1.TNO en ROA, Doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Van impact en drijfveren naar implicaties voor beleid. Leiden/Maastricht: TNO/ROA, 2017.
- 2.Debbie Verbeek-Oudijk en Cretien van Campen, Ouderen in verpleeghuizen en verzorgingshuizen. Landelijk overzicht van hun leefsituatie in 2015/’16. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2017.
- 3.Sociaal en Cultureel Planbureau en Centraal Bureau voor de Statistiek, Armoedesignalement 2014. Den Haag: SCP/CBS; Stella Hoff, Jean Marie Wildeboer Schut, Benedikt Goderis en Cok Vrooman, Armoede in Kaart 2016. Den Haag: SCP, 2016.
- 4.Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2010; GGD Gelderland-Midden, 65 plus monitor. Rheden: GGD Gelderland-Midden, 2017.
- 5.Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut, Demos 26 (2010), nr. 3 (themanummer Netherlands Kinship Panel Study). En: Wil Portegijs, Mariëlle Cloïn, en Ans Merels Krimp in de kinderopvang. Ouders over kinderopvang en werk (titel cursief). Den Haag: SCP, 2014
- 6.Eurostat, website Being young in Europe today, 2018.
- 7.Mirjam de Klerk, Alice de Boer, Inger Plaisier en Peggy Schyns, Voor elkaar? Stand van de informele hulp in 2016. Den Haag: scp, 2017.
- 8.‘Een mens moet de ander ook als mens zien, en niet als een ding, of slechts als een middel om zijn doel te bereiken.’ Deze formulering gebruikt Martin Buber in Ik en gij om duidelijk te maken dat een werkelijke relatie tussen mensen nooit een puur functionele relatie kan zijn, waarbij iedere actie in het kader staat van een tegenprestatie. Familierelaties zijn natuurlijk bij uitstek het voorbeeld van relaties waarin het belang van juist de afhankelijkste mens, het kind, als het ware oproept tot altruïstisch gedrag van ouders. (Natuurlijk is deze filosofische wijsheid eeuwenoud, bijvoorbeeld in de Bijbelse stelling dat het zaliger is te geven dan te ontvangen.)
- 9.Theo van Tilburg en Jenny de Jong Gierveld (red.), Zicht op eenzaamheid. Achtergronden, oorzaak en aanpak. Assen: Van Gorcum, 2007.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.