Feiten? Welke feiten?!
Samenvatting
Het is naïef te denken dat politici zich eenvoudig moeten laten leiden door de feiten die de wetenschap aanlevert, betoogt Dick Houtman. Die feiten zijn immers afhankelijk van de vraag wat het politieke probleem is – een vraag die linkse en rechtse politici verschillend zullen beantwoorden. Politiek en wetenschap moeten daarom niet te veel verstrengeld raken: dat schaadt het vertrouwen in beide en kan leiden tot populisme.
There’s a world of difference between truth and facts. Facts can obscure the truth. Maya Angelou
Washington D.C., 22 april 2017. Wetenschapspopularisator en mediapersoonlijkheid Bill Nye (‘the Science Guy’) spreekt in de stromende regen de menigte toe. Het massale protest is gericht tegen politici die de resultaten van wetenschappelijk onderzoek onvoldoende serieus nemen. Op veel van de meegetorste spandoeken prijkt dan ook de naam van de versgekozen Amerikaanse president Trump, net als afkeuring van diens omstreden klimaatbeleid. Het Amerikaanse protest staat niet op zichzelf, want op dezelfde dag vinden op vele plaatsen elders in de wereld vergelijkbare protesten plaats, ook in niet-westerse steden als Ho Chi Minhstad, Taipei, Hongkong, Haiderabad, Dhaka, Seoel, Quezon City, Accra, Abuja en Kampala.
De wetenschap is hiermee steeds meer terechtgekomen in een positie die lijkt op die waarin zij zelf ten tijde van de verlichting de religie had gedrongen.1 Haar toenmalige kritiek op de religie heeft sindsdien een centrale plaats verworven binnen het moderne westerse zelfbeeld: ‘Wij, de “modernen”, zijn rationeel en superieur, want wij denken, wij onderzoeken en wij weten, terwijl zij, de “voormodernen”, allerlei geloofsovertuigingen en irrationele flauwekul serieus nemen.’ Een vergelijkbare notie doortrekt vanouds de sociaalwetenschappelijke notie van ‘modernisering’. Expansie van wetenschap en rationaliteit zou ‘irrationele’ krachten, niet in de laatste plaats traditie, religie en geloof, steeds verder ondermijnen en marginaliseren. De hedendaagse conflicten over het gezag van de wetenschap zijn alleen al interessant en belangwekkend omdat ze nopen tot intellectuele herbezinning op dit naïeve juichverhaal.
In haar confrontatie met het toegenomen wantrouwen aan haar adres grossiert de wetenschap echter vooral in defensieve, moralistische en politieke reacties, die qua kortzichtigheid en bekrompenheid nauwelijks onderdoen voor het populistische antiintellectualisme. Pleidooien voor fact-based politics vegen daardoor in de regel twee belangrijke kwesties onder het vloerkleed, die ik in het vervolg van deze bijdrage wil behandelen. De eerste is dat ‘de’ feiten waarop politici zich zouden moeten baseren helemaal niet bestaan; de tweede is dat tegen beter weten in blijven tamboereren op de trom van de fact-based politics de roep om populisme en fact-free politics waarschijnlijk alleen maar zal versterken.
‘De’ feiten bestaan niet
‘Een beroep doen op de feiten’ is een morele of politieke handeling die met wetenschap niets van doen heeft. Zo’n beroep behelst immers onvermijdelijk een keuze uit een scala aan beschikbare feiten die niet op strikt wetenschappelijke gronden kan worden gerechtvaardigd. Er zijn immers altijd ook heus nog wel ‘alternatieve feiten’ voorhanden: feiten die men zelf ‘niet belangrijk’ vindt, of zelfs zo onaangenaam dat men hun bestaan maar liever helemaal verdringt om de roze levensbeschouwelijke bloemetjeswereld waarin men leeft intact te kunnen houden. Op hun beurt onthalen politieke tegenstanders kwispelend van enthousiasme juist deze ‘alternatieve feiten’ om ze vervolgens fraai uitgelicht in hun eigen politieke etalage tentoon te stellen. Het selecteren van de relevante feiten is kortom geen wetenschappelijke, maar een politieke en levensbeschouwelijke daad, steeds ingegeven door een op strikt wetenschappelijke gronden niet te rechtvaardigen antwoord op de vraag wat nu eigenlijk ‘het’ probleem is. Feiten zijn niet belangrijk of onbelangrijk; men kan ze alleen maar belangrijk vinden. Gevraagd naar de belangrijkste sociale problemen wijzen verschillende politieke en levensbeschouwelijke groepen dan ook op verschillende maatschappelijke standen van zaken. Bij politiek rechts gaat het bijvoorbeeld om criminaliteit, misbruik van sociale voorzieningen, of overheidsbemoeienis met de inkomensverdeling, terwijl politiek links desgevraagd eerder wijst op intolerantie, racisme of armoede.
Zelfs als links en rechts zich ogenschijnlijk druk lijken te maken over ‘hetzelfde’ probleem, dan blijkt dat bij kritische beschouwing toch niet het geval te zijn, zoals kan worden gedemonstreerd aan de hand van ‘het’ werkloosheidsprobleem.2 Voor politiek links is ‘het’ werkloosheidsprobleem bovenal een armoedeprobleem, terwijl politiek rechts het veeleer problematisch vindt om sociale uitkeringen te verstrekken zonder dat daar arbeidsprestaties tegenover staan. Politiek links verwijst bijgevolg graag naar wetenschappelijke studies die op indringende wijze het trieste en uitzichtloze bestaan onder aan de inkomensladder schetsen. Politiek rechts verwijst daarentegen liever naar studies die demonstreren hoe economische herintreding van werklozen wordt ontmoedigd doordat aanvaarding van werk vaak geen verbetering van de eigen financiële situatie oplevert (de zogenoemde ‘armoedeval’).
Twee typen wetenschappelijke studies, resulterend in twee clusters van op wetenschappelijk verantwoorde wijze gegenereerde feiten. Toch is het net zo onmogelijk om de eerstgenoemde op te voeren als rechtvaardiging voor de verhoging van de sociale uitkeringen als de laatstgenoemde als rechtvaardiging voor hun verlaging. Beleidskeuzes kunnen helemaal niet worden gebaseerd op feiten, want ze vereisen een niet wetenschappelijk te funderen morele of politieke beslissing over wat precies ‘het’ probleem is en welke feiten bijgevolg wel en niet ‘van belang zijn’. De politiek sluipt de wetenschap dan ook niet pas in de eerste plaats binnen aan het einde van de rit, via het uitoefenen van politieke druk om de onderzoeksresultaten aan te passen, zoals in de WODC-affaire. Het probleem van de verhouding tussen wetenschap en politiek is veel fundamenteler, omdat de politieke vooringenomenheid reeds besloten ligt in de geformuleerde vraagstelling van het onderzoek. Wie zich afvraagt welke vorm gevulde koeken hebben, manoeuvreert immers op voorhand het aspect ‘amandelspijs’ buiten beeld, en wie zich afvraagt welke vulling gevulde koeken hebben, doet hetzelfde met het aspect ‘rond’.
De ‘feiten’ die wetenschappelijk onderzoek aanlevert, behelzen bijgevolg onvermijdelijk een selectie die is ingegeven door een niet wetenschappelijk te rechtvaardigen probleemdefinitie van de kant van de onderzoeker. En uiteraard: als ‘het’ probleem niet bestaat, dan doen ‘de feiten’ dat evenmin, en kan men ze al helemaal niet ‘voor zichzelf laten spreken’. Dit betekent uitdrukkelijk niet dat feiten niet bestaan, maar dat ze worden gegenereerd en aan het spreken gebracht door groepen in wier politieke kraam ze te pas komen. Competente onderzoekers die dezelfde onderzoeksvraag stellen (bijvoorbeeld die naar het aantal verongelukte automobilisten in een bepaald jaar), komen – of zij dat nu leuk vinden of niet – logischerwijs immers tot hetzelfde onderzoeksresultaat. Vervolgens valt echter te twisten over de vraag of de resulterende feiten eigenlijk wel ter zake doen c.q. of het wel de relevante feiten zijn. Waarom bijvoorbeeld alleen het aantal verongelukte automobilisten, en niet ook andere dodelijke slachtoffers van autoongelukken, zoals voetgangers en fietsers? En waarom eigenlijk alleen auto-ongelukken, en niet verkeersongelukken in het algemeen?
Wat de relevante feiten zijn, is kortom nooit onomstreden. Zowel in onze rol als onderzoeker als in die van politiek betrokken burger selecteren wij het type feiten dat van belang is voor wat wij zien als ‘het’ probleem. Dit selectieproces heeft niets te maken met wetenschap en alles met politiek en levensbeschouwing. Smaken, ook politieke smaken, verschillen nu eenmaal.
Fact-based politics: medicijn of kwaal?
Suggereren dat wetenschappelijk onderzoek niet alleen kan blootleggen ‘wat het geval is’, maar ook kan bepalen of dat al dan niet ‘erg’ is, behelst niets meer of minder dan een politiek misbruik van wetenschap. De Duitse socioloog Max Weber wees hier een eeuw geleden al op,3 en iedere student in de sociale wetenschappen die zijn of haar eerste jaar met goed gevolg heeft doorlopen, behoort dit te weten – en weet dit in de praktijk ook. Oordelen over hoe de wereld zou moeten zijn, kunnen niet op strikt logische gronden worden afgeleid uit kennis over hoe de wereld feitelijk is. Daarmee is de suggestie dat politici zich zouden kunnen en moeten laten leiden door ‘de’ feiten, intellectueel naïef. Dat is zij echter ook politiek gezien, omdat juist de verstrengeling van wetenschap en politiek de aantrekkingskracht van populistische fact-free politics aanmoedigt.
Recent onderzoek maakt althans duidelijk dat de wetenschap prominent figureert in hedendaagse complottheorieën.4 Laatstgenoemde beschuldigen universiteiten en academisch onderzoekers ervan de onafhankelijke wetenschapsbeoefening te hebben verkwanseld en zich op te stellen als slaafse slippendragers van gevestigde economische en politieke belangen. Het vertrouwen in wetenschap wordt dus niet opgezegd omdat men geen brood in wetenschapsbeoefening zou zien, maar omdat men de kritische, sceptische en wantrouwende intellectuele grondhouding die men vereenzelvigt met ware wetenschapsbeoefening nauwelijks ontwaart binnen de gevestigde wetenschap.
Surveyonderzoek naar het vertrouwen van het grote publiek in de wetenschap komt tot gelijkaardige bevindingen.5 Vooral laagopgeleiden blijken weinig vertrouwen te hebben in wetenschap, universiteiten en onderzoeksinstituten, wat echter geenszins blijkt te betekenen dat zij het belang van wetenschapsbeoefening ontkennen. Volgens de onderzoekers is het juister om te concluderen dat de betrokkenen er weinig vertrouwen in hebben dat de gangbare praktijken binnen hedendaagse universiteiten en onderzoeksinstituten veel met ‘echte’ wetenschapsbeoefening van doen hebben. Pikant detail hierbij is uiteraard dat vergelijkbare klachten over het wetenschappelijke gehalte van de wetenschap ook worden geuit vanuit de academie zelf.6
Beide studies suggereren kortom dat de verstrengeling van wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke belangen een belangrijke oorzaak is van de hedendaagse gezagscrisis van de wetenschap. Men moet zich bijgevolg afvragen of een wetenschapsbeleid dat voluit inzet op ‘kennisvalorisatie’ deze crisis niet alleen maar zal verdiepen, en daarnaast bovendien het vertrouwen in de politiek verder zal ondergraven. De politiek raakt door zo’n beleid immers politiekideologisch ontzield, wordt pragmatisch en technocratisch, en versterkt juist daardoor het populistische verlangen naar een terugkeer van de bezieling in het hart van de politiek.7 Na bijna twintig jaar lijken velen vergeten hoe het populisme destijds zijn intrede deed in de Nederlandse politiek. Dat kwam inderdaad doordat het Fortuyn onthutsend weinig moeite kostte om vele kiezers te mobiliseren tegen de politiekideologische niksigheid van de technocratische paarse coalities, die ‘politiek’ hadden gedegradeerd tot weinig meer dan ‘bestuur’. Iets vergelijkbaars geldt voor de in de afgelopen jaren in Nederland scherp toegenomen dwang richting onderzoekers om toch vooral ‘nuttig’ onderzoek te verrichten c.q. zich gewillig voor politieke karretjes te laten spannen. Dit zal het toch al geringe publieke vertrouwen in de wetenschap waarschijnlijk alleen maar verder ondergraven.
De politieke billen bloot
Ten slotte de vraag wat te doen. Dat is, zo zal de lezer na het voorgaande begrepen hebben, in de eerste plaats een politieke vraag. Maar vooruit dan maar: onderzoeker Houtman met de politieke billen bloot. Persoonlijk ben ik net zomin voorstander van een technocratische politiek die zich achter ‘de’ feiten pretendeert te kunnen verschuilen, als van een wetenschap die zich gewillig voor politieke karretjes laat spannen. Evenmin ben ik ervan overtuigd dat fact-free politics ‘erger’ is dan factbased politics, al is het maar omdat het hier niet gaat om politiek-inhoudelijke verschillen, maar slechts om verschillen in politieke stijl. Slechts een halve eeuw geleden kwamen pleidooien voor fact-free politics en tegen fact-based politics immers niet uit de hoek van politiek rechts, maar uit die van de linkse ‘tegencultuur’. Hoogopgeleide jongeren verzetten zich destijds tegen een zielloos technocratisch ‘systeem’; eisten meer ruimte voor democratie, individuele vrijheid en persoonlijke authenticiteit; en meenden dat nu dan toch eindelijk eens ‘de verbeelding aan de macht’ moest – en als de theorie niet strookte met de feiten, dan vond men dat jammer voor de feiten.8
Wie twijfelt aan de zegeningen van fact-based politics is dus niet per se een rechtse populist, en wie beweert dat ‘de’ feiten niet bestaan is evenmin per se een postmoderne warhoofd die niet gelooft dat ‘feiten’ bestaan. Ik stoor mij dan ook aan het onophoudelijke politieke en anti-intellectualistische gedram en gedrein over de zegeningen van fact-based politics en ‘kennisvalorisatie’ – niet zozeer omdat dit het vertrouwen in wetenschap en politiek waarschijnlijk eerder zal ondergraven dan versterken, maar omdat het in mijn optiek schadelijk is voor de kwaliteit van de politiek en de wetenschap. En nee, dat betekent niet dat ik vind dat de politiek zich niets aan de resultaten van wetenschappelijk onderzoek gelegen zou moeten laten liggen. Het betekent dat ik vind dat politici politieke keuzes moeten durven maken en verdedigen, en dus niet moeten doen alsof die simpelweg worden gedicteerd door zogenaamde feiten. Het betekent ook dat ik vind dat wetenschappelijk onderzoekers zich zouden moeten verzetten tegen de voortschrijdende greep van de politiek op hun onderzoeksagenda’s, en tegen de politisering van de wetenschap die daarmee gepaard gaat.
Noten
- 1.Zie het te verschijnen boek Science under siege. Contesting scientific authority in the postmodern era onder redactie van Stef Aupers, Dick Houtman en Rudi Laermans
- 2.Dick Houtman, Werkloosheid en sociale rechtvaardigheid. Oordelen over de rechten en plichten van werklozen. Amsterdam: Boom, 1994.
- 3.Max Weber, Collected methodological writings (bezorgd door Hans Henrik Bruun en Sam Whimster). Londen: Routledge, 2012.
- 4.Jaron Harambam en Stef Aupers, ‘Contesting epistemic authority. Conspiracy theories on the boundaries of science’, Public Understanding of Science 24 (2015), nr. 4, pp. 466-480; Jaron Harambam, ‘The Truth Is Out There.’ Conspiracy culture in an age of epistemic instability (proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam). Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam, 2017.
- 5.Peter Achterberg, Willem de Koster en Jeroen van der Waal, ‘A science confidence gap. Education, trust in scientific methods, and trust in scientific institutions in the United States, 2014’, Public Understanding of Science 26 (2017), nr. 6, pp. 704-720.
- 6.Chris Lorenz (red.), If you’re so smart, why aren’t you rich? Universiteit, markt & management. Amsterdam: Boom, 2008.
- 7.Margaret Canovan, ‘Trust the people! Populism and the two faces of democracy’, Political Studies 47 (1999), nr. 1, pp. 2-16.
- 8.Zie bijvoorbeeld: Theodore Roszak, The making of a counter culture. Reflections on the technocratic society and its youthful opposition. Garden City, ny: Doubleday, 1969.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.