Kanttekeningen bij het onbehagen van de gewone Nederlander
Samenvatting
Er zijn de nodige kanttekeningen te plaatsen bij het enorme onbehagen dat op basis van SCP-onderzoek aan gewone Nederlanders wordt toegekend. De antwoorden op de vraag waarom het met Nederland meer de goede of meer de verkeerde kant opgaat, zijn zeer uiteenlopend. Niettemin delen ze veel klachten over ‘gebrek aan respect’en een verlangen naar weer prettiger met elkaar samenleven. Dat vormt een basis om naar verbeteringen te zoeken; en dan niet door bij voorbaat een bedreigde nationale gemeenschap te poneren en een denkbeeldige normale Nederlander op het schild te heffen, maar door uit te gaan van mensen van goede wil die de samenleving willen helpen opbouwen.
IN ZIJN SCHOO-LEZING VAN 4 SEPTEMBER 2017 zei CDA-leider Sybrand Buma:
‘Elk kwartaal publiceert het Sociaal en Cultureel Planbureau, het SCP, de zogeheten burgerperspectieven. Het is een steeds terugkerende actuele peiling over de stemming onder de bevolking. Omdat zij langjarig wordt uitgevoerd, levert zij een heel scherp beeld op. De onderzoeken van het SCP zijn in mijn ogen dan ook een belangrijker graadmeter voor de staat van het land, dan de cijfers van het CPB.’1
Als weldenkende burger (en ook wel een beetje als geestelijk vader van het genoemde SCP-onderzoek) kan ik een eind meegaan met deze appreciatie. Ik wil in dit artikel echter kanttekeningen plaatsen bij het enorme onbehagen dat Buma aan de gewone Nederlanders (tegenwoordig ook wel ‘gewone, normale Nederlanders’) toekent op basis van ons onderzoek – of waarvan bij gebrek aan andere bronvermeldingen vermoed kan worden dat de kennis afkomstig is uit ons onderzoek.
Ik rijg enkele uitspraken over de gewone Nederlanders uit de rede aan elkaar:
‘De gewone Nederlander wil werken, als er maar een baan is. Hij wil zijn kinderen een goede toekomst geven, en wil een samenleving waar mensen omzien naar elkaar. Maar steeds loopt de gewone Nederlander tegen een muur op. De baan is vergeven aan een immigrant of een Oost-Europeaan, de opleiding voor de kinderen is te theoretisch geworden, en de verruwing van de samenleving komt met grof geweld via de televisie in de huiskamer. […] De gewone Nederlanders bleven verweesd achter. Alsof de elite er met hún vrijheid en gelijkheid vandoor ging en ze aan de nieuwkomers gaf. […] de gewone Nederlanders raakten onderweg naar dat volmaakte Nederland iets kwijt wat de elite überhaupt niet zag: hun gemeenschap, hun identiteit, het gevoel thuis en geborgen te zijn.’2
Zou het echt zo algemeen zo erg zijn? Ik betwijfel het, en ga twijfel zaaien door aandacht te besteden aan verschillen tussen groepen mensen en de diversiteit van onbehagen en klachten over de samenleving.
Buma signaleert met verwijzing naar onze Burgerperspectieven een tegenstelling tussen vertrouwen in de eigen nabije financiële toekomst en somberheid over de ontwikkeling van de samenleving.3 Daar zitten eigenlijk twee tegenstellingen in. Ten eerste tussen persoonlijk welbevinden en maatschappelijke onbehagen (‘Met mij gaat het goed, maar met ons gaat het slecht’, in de woorden van de vorige SCP-directeur Paul Schnabel) en ten tweede tussen materiële voorspoed en morele achteruitgang. Om die laatste tegenstelling gaat het Buma vooral. Ik breng haar in figuur 1 in beeld met rapportcijfers van het publiek voor de nationale economie en voor hoe men het over het algemeen vindt gaan met Nederland (met een 10 voor ‘duidelijk de goede kant op’, een 1 voor ‘duidelijk de verkeerde kant op’, en daartussen een 4 en een 7 voor een beetje meer de verkeerde kant of een beetje meer de goede kant op). Aldus berekend geeft de gemiddelde Nederlander bijna een 6,5 voor de economie en nog geen 5 aan hoe het met het land gaat. Maar om te laten zien dat er achter die gemiddelde Nederlander veel verscheidenheid schuilgaat, laat de figuur ook de scores zien van mensen met verschillende stemintenties (‘Wat zou u gaan stemmen als er nu Kamerverkiezingen zouden zijn?’). Linksonder zien we lichte onvoldoendes voor de economie bij niet-stemmers en pvv-stemmers, en bij de laatsten een zware onvoldoende (een 3) voor de samenleving. Rechtsboven zien we ruime voldoendes voor de economie en voldoendes voor de samenleving bij de liberalen, en iets gematigder voldoendes respectievelijk bijna voldoendes bij de aanhang van CDA, PvdA en GroenLinks, bien étonnés de se trouver ensemble. De aanhang van ChristenUnie en SGP is over de economie niet veel negatiever, maar is wel somberder over de samenleving. Zwevende kiezers en sterker de aanhang van PvdD, 50 Plus, SP en FvD zijn in beide oordelen negatiever dan de gemiddelde kiezer.
Figuur 1. Oordelen over Nederland in 2017 in rapportcijfers van de bevolking van 18+
Bron: COB 2017|14
Electorale posities zijn bij uitstek expressie van diversiteit in visies op de samenleving, want daarop profileren en polariseren partijen. Maar in de veronderstelling dat de gewone Nederlander van Buma toch niet heel ver verwijderd zal zijn van de gemiddelde CDA-kiezer, valt toch op dat die laatste zich aan de tevreden kant van de gemiddelde Nederlander bevindt, en dat de gemiddelde pvv-stemmer eerder voldoet aan het door Buma geschetste beeld van de normale Nederlander. Zou dat echt zijn bedoeling zijn?
Kijken we nu meer naar de inhoud van het onbehagen. Buma focust vooral op culturele factoren: normen en waarden, omgangsvormen en (nationale) identiteit. In tabel 1 breng ik de toestand op dat vlak in kaart met gegevens uit onze enquêtes van dit jaar. De respondenten zijn een aardige representatie van de bevolking, zij het – zoals in vrijwel alle bevolkingsonderzoeken – met een ondervertegenwoordiging van mensen met een migratieachtergrond. Dat is heel vervelend, maar in dit geval geen groot bezwaar, want het maakt hen alleen maar ‘normaler’ in de zin van de gewone mensen die Buma op het oog heeft. Ik deel de respondenten in vier groepen: 26% jongere en 31% oudere lageropgeleiden, en 28% jongere en 15% oudere hogeropgeleiden.
Tabel 1. Enkele opvattingen over de Nederlandse samenleving in 2017 in procenten van de bevolking van 18+4
lageropgeleiden (–mbo) | hogeropgeleiden (havo+) | |||||
allen | 18-49 | 50+ | 18-49 | 50+ | ||
Vindt u dat het over het algemeen de verkeerde | verkeerde kant | 55 | 60 | 60 | 47 | 48 |
kant of de goede kant opgaat in Nederland? | goede kant | 35 | 26 | 28 | 45 | 44 |
Idem met de normen en waarden in Nederland? | verkeerde kant | 75 | 73 | 81 | 69 | 80 |
goede kant | 4 | 2 | 2 | 7 | 5 | |
‘In ons land gaan de mensen met steeds minder | eens | 74 | 77 | 79 | 70 | 67 |
respect met elkaar om’ | oneens | 7 | 6 | 4 | 9 | 11 |
‘Er zijn nog altijd veel mensen die bereid zijn | oneens | 6 | 7 | 6 | 5 | 5 |
om een ander te helpen’ | eens | 79 | 72 | 76 | 84 | 88 |
‘Door immigratie en open grenzen dreigt | eens | 56 | 64 | 70 | 40 | 44 |
Nederland te veel van zijn eigenheid te verliezen’ | oneens | 25 | 13 | 11 | 46 | 37 |
‘De aanwezigheid van verschillende culturen is | oneens | 26 | 31 | 37 | 14 | 18 |
winst voor onze samenleving’ | eens | 43 | 34 | 28 | 60 | 58 |
Bron: COB 2017|I-4
Boven in tabel 1 zien we dat bij de lageropgeleiden veel meer mensen vinden dat het de verkeerde kant opgaat met Nederland dan dat er mensen zijn die vinden dat het de goede kant opgaat; bij de hogeropgeleiden houden beide groepen elkaar in evenwicht. Leeftijd maakt nauwelijks of geen verschil. Dat opleidingsverschil is er steeds.5 Over de ontwikkeling van de normen en waarden is men veel negatiever dan over de ontwikkelingen in het algemeen. Driekwart van de bevolking vindt het meer de verkeerde kant opgaan, slechts 4% meer de goede. Hogeropgeleiden zijn een fractie minder pessimistisch dan lageropgeleiden; jongeren wat minder pessimistisch dan ouderen. Deze cijfers geven wel steun aan het negatieve beeld van Buma.
Onder deze twee percepties van de ontwikkelingen, staan instemming en afwijzing van twee stellingen over hoe we met elkaar omgaan, en twee stellingen over culturele diversiteit (zie tabel 1). De stellingen over hoe we met elkaar omgaan zijn niet strikt aan elkaar tegengesteld, maar zijn wel een stereotiepe negatieve en positieve uitspraak in dagelijkse gesprekken over hoe we met elkaar omgaan in ons land. Beide krijgen steun van een ruime meerderheid, ook in de vier onderscheiden groepen, waarbij de lageropgeleiden zich wat massaler achter het negatieve idee van steeds minder respect scharen en de hogeropgeleiden wat massaler achter het positieve idee van nog altijd grote hulpbereidheid. Leeftijd maakt weer niet uit.
Bij de multiculturele stellingen zijn de verschillen tussen de opleidingsniveaus het grootst. Lageropgeleiden zijn een stuk negatiever, en in mindere mate zijn ouderen negatiever dan jongeren. Zo vindt van de jongere hogeropgeleiden 60% de multiculturele samenleving een verrijking, van de oudere lageropgeleiden vindt 28% dat. Dat zijn forse verschillen. Het beeld dat Buma van de normale Nederlanders schetst zit dichter bij de oudere lageropgeleiden dan bij de jongere hogeropgeleiden. Voor de hele bevolking is weer opvallend dat de indicatoren niet in dezelfde richting wijzen. Zowel de stelling van de bedreigde Nederlandse cultuur als de stelling van multiculturele verrijking krijgt meer instemming dan afwijzing. Ook op individueel niveau is in antwoordpatronen in enquêtes en in bijdragen aan discussies in focusgroepen vaak veel nuancering en ambivalentie aan te treffen. Veel hangt af van formuleringen.
Er is weinig reden voor het beeld van gewone Nederlanders die alleen maar neergang en bedreiging zien van hun normen en waarden en gemeenschap. Daarvoor zijn de bevindingen te tegenstrijdig en de verschillen in de bevolking te groot. Dat neemt niet weg dat Buma – en CDA-leiders voor hem – zich gesteund mag weten door de publieke opinie als hij normen en waarden centraal stelt. Driekwart van de bevolking die het de verkeerde kant ziet opgaan op dit vlak, en slechts één op de vijfentwintig die het de goede kant vindt opgaan; dat is toch wel iets serieus, ook al is het al decennia.6
Wat kunnen we zeggen over de inhoud van de sociale en morele verontrusting in de bevolking? Een laatste citaat uit de rede van Buma:
‘Het belang van de herkenbare gemeenschap met haar cultuur, identiteit en omgangsvormen, werd geminimaliseerd. Onder het mom van vooruitgang.
Steeds meer zijn we gaan denken dat die collectieve begrippen verouderd waren. Maar als de identiteit van onze samenleving, waarden en normen en immigratie de zwaarst gevoelde problemen zijn in het moderne Nederland, zoals uit de onderzoeken van het SCP blijkt, dan moeten we erkennen dat dat niet zo is. Het zijn vergeten waarden, die terug moeten worden gebracht in het hart van de politiek.’7
Voor de zwaarst gevoelde problemen in Nederland stellen we in ons onderzoek open vragen naar trefwoorden, en die categoriseren we daarna, onder andere in de categorieën ‘Samenleven, normen en waarden’ en ‘Immigratie en integratie’. Dat zijn de afgelopen tijd inderdaad de twee grootste categorieën (eerder, tijdens de financiële en economische crisis, kwamen problemen in de sfeer van ‘Economie en inkomen’ soms op de eerste plaats). Het zijn echter brede categorieën, deels ingevuld met trefwoorden die inhoudelijke keuzen verborgen houden (‘discriminatie’) of tegenstrijdige zorgen doen vermoeden. Bij samenleven gaat het vooral om egoïsme, verharding, polarisatie, hufterigheid, asociaal gedrag, intolerantie, verruwing, kortom onbehoorlijk gedrag van individuen en slechte verhoudingen tussen groepen; de door Buma genoemde ‘identiteit van onze samenleving’ is geen groot onderwerp. Bij immigratie en integratie gaat het vooral om ongewenst gedrag en bevoordeling van nieuwkomers, maar ook wel om discriminatie en een negatieve bejegening van deze groepen. Deomvang van beide categorieën laat wel zien waar de grote zorgen zitten – meer sociaal en moreel dan individueel en materieel –, maar niet wat de problemen inhoudelijk zijn, laat staan de richting waarin men ze opgelost zou willen zien.
Wat dat betreft is er meer te leren van de antwoorden op onze open vraag om toe te lichten waarom men het met Nederland meer de goede of meer de verkeerde kant vindt opgaan. We besteden daar in de kwartaalberichten geregeld veel aandacht aan en dan vooral aan de antwoorden van mensen die het de verkeerde kant vinden opgaan. Dat zijn er niet alleen meer, en ze hebben ook meer te vertellen dan mensen die het de goede kant vinden opgaan,8 ze verdienen volgens ons ook meer aandacht omdat ze problemen aangeven waar de politiek misschien iets mee moet. Het risico van deze extra aandacht is wel dat de opvattingen van degenen die het niet goed vinden gaan, worden uitvergroot tot de grootste zorgen van Nederland of het topje van een massieve ijsberg van minder uitgesproken zorgen van alle c.q. de normale Nederlanders. Quod non. Wat we als argumentaties krijgen waarom het niet goed gaat met Nederland, is wat de groep met die opvatting hoog zit aan foute dingen, en geen representatief beeld van wat de gemiddelde Nederlander fout vindt gaan. Met deze waarschuwing in het achterhoofd is het toch interessant om te weten waar de pijn zit voor de groep die het duidelijk de verkeerde kant vindt opgaan. In het eerste kwartaal van dit jaar was dat 17% van onze respondenten, en we konden in hun toelichtingen een aantal kernargumentaties ontdekken.9 De belangrijkste was dat er van alles wordt gedaan voor nieuwkomers en het buitenland, ten koste van zorg voor de ‘eigen armen en hulpbehoevenden’. Daarop volgden in twee varianten klachten dat ‘Nederland Nederland niet meer is’. In de eerste variant gaat het om bedreigingen van de autochtone cultuur door migranten (islam, Zwarte Piet) en verlies aan soevereiniteit door de EU. In de tweede variant gaat het om de teloorgang van een open en tolerant Nederland (polarisatie, populisme). Partijpolitiek gezien staan beide varianten ver van elkaar, maar ze delen veel klachten over ‘gebrek aan respect’ en een verlangen naar weer prettiger met elkaar samenleven. Dat kan een basis zijn om samen naar verbeteringen te zoeken; en dan niet door bij voorbaat een bedreigde en harder te verdedigen nationale gemeenschap te poneren, en niet door een denkbeeldige normale Nederlander op het schild te heffen, maar door uit te gaan van mensen van goede wil die iets met de samenleving willen.
Ter inspiratie volgt hierna de wat romantische beschouwing van een mevrouw van Turkse komaf die hier al wat langer woont en van Buma vast ook bij zijn club van normale Nederlanders mag:
‘Toen ik hier in Nederland kwam, al die mensen, de meeste mensen, waren heel gelukkig en vrolijk. Mensen, gewoon op straat, die zongen. Mensen groetten elkaar. Aandacht. Respectvol. Ik zei: Nederland is mijn land! Vroeger, in Turkije, bestond het niet dat je een onbekende begroet. Dat hoorde er niet bij. Hier in Nederland: onbekende mensen die goedemorgen of dag zeiden. Ik dacht: mooie mensen, mooi land, vrolijk. Iedereen was warm. Maar nu, in deze tijd, zijn mensen heel ongelukkig, niet vrolijk, somber. Ik zie aan de meeste mensen in hun ogen dat ze minder zelfvertrouwen hebben en ook onzeker zijn.’10
Noten
- 1.Sybrand Buma, ‘Verwarde tijden!’die om richting vragen. HJ Schoo-lezing 2017. Amsterdam: Elsevier Weekblad, 2017, p. 21.
- 2.Buma 2017, pp. 21, 26-27.
- 3.Zie voor de in deze bijdrage aangehaalde Burgerperspectieven, kwartaalberichten van het Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB) van het Sociaal en Cultureel Planbureau, de website www.scp.nl.
- 4.De gearceerde antwoorden presenteren een pessimistische kijk, de niet-gearceerde een optimistische. De vermelde percentages tellen met ‘neutraal’ / ‘ik weet het niet’ op tot 100%. Niet alle stellingen/vragen zijn in alle kwartalen voorgelegd.
- 5.Paul Dekker, ‘Niet zo somber: weg uit het maatschappelijk onbehagen’, in: Rob van de Beeten, Paul van Geest, Maarten Neuteboom en Jan Prij (red.), Hoop als politieke deugd (CDV Winter 2016). Amsterdam: Boom, 2016, pp. 56-63, aldaar p. 61.
- 6.Dekker 2016, pp. 56-63.
- 7.Buma 2017, p. 29.
- 8.Burgerperspectieven 2017|3, pp. 40 e.v.
- 9.Burgerperspectieven 2017|1, pp. 36 e.v.
- 10.Burgerperspectieven 2015|4, p. 29.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.