Begrensde vaderlandsliefde
Samenvatting
Staat de nationale gemeenschap onder druk? Kampt Nederland met een identiteitscrisis? Een crisis over wie ‘wij’ zijn, over wat ‘onze’zo diverse samenleving bindt, en over hoe wij metelkaar (moeten) omgaan? Is daarom een nieuw soort vaderlandsliefde nodig? Een herwaardering van de natiestaat als antwoord op het verlies aan gemeenschapszin dat mensen ervaren? Het christendemocratisch mensbeeld onderkent dat ieder mens behoefte heeft aan een thuis: een concreet, tastbaar verband waarbinnen hij zijn liefde kan tonen en zich kan ontplooien, en waarbinnen zijn moraal en zijn normen en waarden worden gevoed. Maar die worteling is wel meervoudig, omdat de mens deel uitmaakt van verschillende gemeenschappen.
‘INTEGRATIE DWINGT AAN ALLE KANTEN TOT ZELFONDERZOEK’, schreef Paul Scheffer tien jaar geleden in zijn boek Het land van aankomst.1 Dat zelfonderzoek was voor hem begonnen met de constatering van wat hij het ‘multiculturele drama’ doopt, dat samenhing met ‘de wegwerpende manier waarop in Nederland is omgesprongen met nationaal besef’.2 De Nederlandse huiver voor het nadenken over een ‘wij’, over ‘onze’ geschiedenis en cultuur, is van oudsher vrij sterk. Maar ze heeft tegelijkertijd iets paradoxaals. ‘We slaan onszelf op de nationale borst omdat we denken er geen te hebben.’3 Fier zijn ‘we’ op ‘onze’ cultuur, die geen chauvinisme, geen trots, geen liefde voor het vaderland toestaat. Voor ‘ons’ is er geen grens, behalve dan de streep die ‘we’ trekken wanneer iemand niet grenzeloos denkt.
Toch is er de afgelopen jaren wel iets veranderd in het publieke debat: het spreken over nationaal besef, over cultuur – ‘joods-christelijk’ of niet – en over grenzen is vrijmoediger geworden. Onmiskenbaar ook méér dan vrijmoedig; vrijpostig, vermetel en zwart-wit, ongenuanceerd. In de nasleep van de vluchtelingenstroom schreef Scheffer zelf De vrijheid van de grens, waarin hij nog maar eens met kracht betoogde dat ‘zonder begrenzing een open samenleving niet kan functioneren’.4 Maar zijn beschaafde pleidooi voor het zoeken naar ‘de mogelijkheden van een gemeenschap in tijden van globalisering’ zal voor velen te weinig tastbaar zijn. En zijn overtuiging dat ‘vrijheid een vorm behoeft’, namelijk dat een functionerende democratie behoefte heeft aan territoriale integriteit, die dan weer niet per se hoeft ‘samen te vallen met de nationale staten van nu’,5 zal de achterbannen van Wilders en Baudet te lauw voorkomen. Voor hen is het zonneklaar: de aanval op de natiestaat, of die nu afkomstig is van immigranten, moslims voorop, of vanuit Brussel wordt ingezet, moet worden gestopt. De grens is bereikt – iets wat ook gold voor Klaver in de recente kabinetsformatie, maar dan omdat de buitengrenzen van Europa niet open genoeg zouden zijn.
Tijdens diezelfde kabinetsformatie dwong ook Sybrand Buma zichzelf tot een zelfonderzoek van wie ‘wij’ zijn. In zijn HJ Schoo-lezing, getiteld ‘Verwarde tijden!’ die om richting vragen, hekelde hij de grenzeloosheid van het verlichte vooruitgangsgeloof, dat de moderne mens een oeverloze vrijheid en gelijkheid voorspiegelt. In antwoord daarop zocht Buma een nieuw ‘wij’ in de West-Europese gemeenschappelijke traditie – volgens hem de ‘joods-christelijke’ – die de weg wijst naar een nieuw samenlevingsideaal.6 Dit betoog voor ‘het doorleven van de waarden die aan de basis van onze samenleving staan’ gaat hand in hand met een pleidooi voor ‘liefde voor Nederland als gemeenschappelijk vaderland’7 of ‘gezonde vaderlandsliefde’.8
Er is lof en kritiek voor die stellingnames; sommigen zien het als de brug die geslagen moet worden, anderen is het een brug te ver.9 Hoe dat ook zij, aan de oprechtheid van de inzet behoeft niet te worden getwijfeld: er wordt een poging gedaan te beschrijven wat onze samenleving kan binden. Maar de blijvende uitdaging is ‘te zoeken naar het morele midden, dat in onze samenlevingen uiteen wordt getrokken op het moment dat de stemmen voor open grenzen of juist voor gesloten grenzen nog de enige zijn die worden gehoord’.10
Precies die zoektocht naar een moreel midden dat begrenst zonder rücksichtslos uit te sluiten is de inzet van dit CDV-nummer. Wat is, met andere woorden, een ‘christendemocratische schakel’ om universalisme – de inzet voor algemene, wereldwijd geldende principes als menselijke waardigheid, gelijkheid en vrijheid – en particularisme – de liefde voor het eigene en nabije – op een goede manier met elkaar te verbinden? Is er daarin behoefte aan een nieuwe vaderlandsliefde? Het eerste deel van deze CDV-bundel onderzoekt het menselijk verlangen naar een (nationaal) thuis. In het tweede deel worden de dilemma’s en nuances van vaderlandsliefde in kaart gebracht. Wanneer is vaderlandsliefde ‘gezond’ en hoe wordt ze ‘ongezond’? Afgesloten wordt met een derde deel waarin verschillende auteurs hun perspectief geven op politiek als een gemeenschapscheppende opgave.
Identiteitscrisis
Aan de basis van alle pleidooien voor ‘gezonde vaderlandsliefde’ (Sybrand Buma en Pieter Heerma), een ‘beschaafde vorm van patriottisme’ (Wouter Bos) of ‘neopatriottisme’ (Jozias van Aartsen) ligt een diepere vraag die alles te maken heeft met zelfonderzoek.11 Kampt Nederland met een identiteitscrisis? Een crisis over wie ‘wij’ zijn, over wat ‘onze’ zo diverse samenleving bindt, en over hoe wij met elkaar (moeten) omgaan? Of is de strijd rond de Nederlandse identiteit die wij nu meemaken in het licht van de geschiedenis allesbehalve nieuw, en bovendien onvermijdelijk in een land dat in allerlei opzichten verandert?12 Ervaren Nederlanders dat hun nationale gemeenschap onder druk staat? Het lijkt wel vast te staan – het Sociaal en Cultureel Planbureau constateert het keer op keer – dat mensen in Nederland relatief grote zorgen hebben over hoe we met elkaar samenleven, over immigratie en integratie, en over welke waarden en normen we met elkaar delen. Tegelijkertijd is er ‘weinig reden voor het beeld van gewone Nederlanders die alleen maar neergang en bedreiging zien van hun normen en waarden en gemeenschap’.13
Het zelfonderzoek naar onze identiteit wordt zeker niet alleen gedreven door de komst van grote groepen immigranten. Weliswaar is dat er een belangrijk onderdeel van, en leeft er veel onvrede over hoe politici en bestuurders hiermee omgaan, maar er speelt meer, zo schrijven Diederik Boomsma en Govert Buijs onafhankelijk van elkaar in deze CDV-bundel. De ontzuiling en secularisatie hebben tal van maatschappelijke ordeningen van Nederland diepgaand veranderd: het is het bekende verhaal van ‘hoe God verdween uit Jorwerd’,14 hoe de inspiratie van maatschappelijke organisaties opdroogde, hoe traditionele familie- en gezinspatronen transformeerden, enzovoort. Ingrijpend is ook de globalisering, die economieën en markten verder en verder uittilt boven de lokale, regionale of nationale gemeenschappen waarin zij voorheen waren ingebed. Dit gaat gepaard met elites die maar al te vaak de instituties – politiek, bestuurlijk, maatschappelijk en economisch loopt hier niet zelden door elkaar – zien als wingewest voor hun eigen inkomsten. Wie horen er eigenlijk bij ons ‘wij’? Hoe verhouden nieuwkomers of elites zich tot het ‘wij’? De vraag naar de gemeenschap-scheppende (of misschien beter gezegd: de gemeenschap-onderhoudende) taak van de overheid is in ons liberale tijdperk wat stiefmoederlijk bedeeld. Het lijkt – zo stelt ook Scheffer – in ieder geval onmogelijk om democratie en rechtsstaat zonder grenzen vorm te geven. Dat is niet los te denken van een zeker begrensd grondgebied, noch van een aantal fundamentele waarden die de rechtsgemeenschap schragen en voorkomen dat zij louter formalistisch is, ofwel hol en leeg.
In zijn essay Moeten wij van elkaar houden? stelt Bas Heijne dat deze vraag over wat de nationale gemeenschap definieert het gevolg is van twee botsende moderniteiten.15 Dat zou het diepste niveau zijn waarop de identiteitscrisis moet worden gezocht. In het maatschappelijke debat over identiteit en gemeenschap staat volgens Heijne het vertoog van de verlichting tegenover het pleidooi van de romantiek. Tegenover een meer universalistisch pleidooi voor de rechtsstaat, gebaseerd op algemene principes als gelijkheid, tolerantie en solidariteit, staat een meer particularistische benadering, die verwantschap, eigenheid en trots benadrukt.16 Op zichzelf is dit pleidooi van de romantiek niet in strijd met het pleidooi voor de rechtsstaat. Religieuze, taalbepaalde, culturele of nationale gemeenschappen zijn te waarderen als bronnen van gemeenschapszin, maar dat hoeft niet per se richtinggevend te zijn voor staatsvorming. Het wordt vooral problematisch als natie, religie, ras, etniciteit aan de staat gekoppeld worden, zoals sommige romantici ook deden.
Voor de moderne geest lijkt het waarderen van zoiets als de nationale gemeenschap vooral iets irrationeels. Is dat niet vooral een vorm van conservatisme? Een allesbehalve autonome, maar juist afhankelijke houding die het individu niet tot de maat der dingen verheft, maar hem allereerst beschouwt binnen dat wat zich in de loop der eeuwen heeft uitgekristalliseerd door het gemeenschappelijk handelen van mensen? Wordt met de eerbied voor traditie, geschiedenis en cultuur het toevallige niet al te zeer gekoesterd? Houden nationale gemeenschappen geen willekeurige grenzen in stand, die onvermijdelijk leiden tot uitsluiting? Vandaar de keuze voor een meer universalistisch pleidooi dat focust op staatsburgerschap en de rechten die daarmee zijn verbonden. De huiver van de meer rationele benadering voor de ontaarding van romantische gevoelens bij begrippen als ‘natie’, ‘volk’, ‘taal’ en ‘cultuur’ is begrijpelijk.
Opvallend genoeg lijkt het pleidooi voor gelijkheid vandaag de dag echter de cultivering van allerhande particularismen in de hand te werken. Veel moderne vormen van identiteitspolitiek reduceren mensen tot een bepaalde groep die door anderen buiten die groep fundamenteel niet zou kunnen worden begrepen (zie bijvoorbeeld het huidige maatschappelijke debat over ‘wit’ en ‘zwart’). De New Yorkse hoogleraar Mark Lilla bestempelt deze identiteitspolitiek tot de crisis van vooral de linkse politiek: ‘De opkomst van links identiteitsbewustzijn markeert de aftocht van een links politiek bewustzijn. Er kan geen linkse politiek zijn zonder wij-gevoel. We moeten opnieuw leren hoe we onze oproep tot solidariteit – ook als die gericht is op specifieke groepen – verpakken in beginselen die iedereen kan bevestigen.’17
Vaderlandsliefde, patriottisme, nationalisme
Sinds de eeuwwisseling dringt iedere verkiezingscampagne zich dan ook deze vraag op: wat bindt Nederland?18 Waarop is onze samenleving gebaseerd? Zijn dat de waarden van de verlichting? Of gaat het uiteindelijk om de ‘joods-christelijke’ traditie als het ‘gemeenschappelijk fundament van de samenleving’, zoals Balkenende en Buma herhaaldelijk hebben gesteld, of is dat juist niet langer het leidende beginsel van de samenleving?19 Hoe ziet onze gedeelde geschiedenis eruit? Of is die geschiedenis inmiddels zo omstreden dat ze eerder een splijtzwam dan een bindmiddel is? Welke feesten horen bij Nederland? Met wie en hoe zijn we solidair met elkaar? Scheidslijnen tussen bevolkingsgroepen lijken toe te nemen sinds de verzuiling voorbij is. En wat bepaalt ons in geografische zin: moeten we ons vooral opstellen als een wereldburger, als een Europeaan of als een Nederlander? Of voelen we ons toch vooral verbonden met onze streek, ons dorp of onze familie? Het meest natuurlijke antwoord is: ‘Van alles een beetje’, maar de politieke strijd lijkt zich meer en meer te concentreren op hen die de natiestaat een relict uit vroeger tijden vinden en hen die de natiestaat herwaarderen als een thuis, een gemeenschappelijk huis waar we niet zomaar buiten kunnen.
In die discussie over de natiestaat wordt de nadruk steeds minder gelegd op een brede staatsgemeenschap met staatsburgerschap, en meer op een nationale gemeenschap met bepaalde kenmerken. Religie, cultuur en nationale identiteit zijn opnieuw gepolitiseerd tegen de achtergrond van de morele grondslagen van de (rechts)staat. Volgens sommigen omdat de liberale strategie van neutralisering een grens lijkt te hebben bereikt.20 Dit alles roept de vraag op waarover we eigenlijk spreken als we het hebben over vaderlandsliefde, patriottisme of nationalisme. De vraag is ook wat historie of nationale geschiedenis in dit verband precies betekent, en wat het verband is tussen enerzijds normen en waarden en anderzijds een nationale identiteit. Dat is niet eenduidig en gaat uit van een bepaald geschiedbeeld.21 Sterker nog: niet zelden worden tradities juist uitgevonden om achteraf een vorm van eenheid te bewerkstelligen, en dus niet andersom. Voorts is daar de vraag naar de rol van de overheid.22 Gesteld dat het zo is dat een democratische rechtsstaat van waarden leeft die hij zelf niet kan garanderen, wat is dan precies de rol van de overheid in die samenleving? Waar ligt de grens van de overheid als zedenmeester? En in hoeverre is überhaupt het denken in naties nog up-to-date, nu er sprake is van europeanisering en globalisering?
De begrippen ‘vaderlandsliefde’, ‘patriottisme’ en ‘nationalisme’ komen in deze CDV-bundel alle veelvuldig voor. Alle drukken ze iets uit van de plaats waar men vandaan komt: de geboorteplek die voor eigenheid en hechting zorgt. Zo betekent het Latijnse natus onder meer ‘geboorte’, en het Griekse patris duidt op ‘vaderland’. Veelal zal uit de context blijken hoe de auteurs die begrippen verstaan en gebruiken. De discussie over diebegrippen is – dat zal niet verbazen – allesbehalve nieuw. Zo hield Johan Huizinga aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog een drietal lezingen waarin hij over vaderlandsliefde stelt dat het ‘voor ons wil zeggen, dat Nederland ons lief is, en nader aan het hart ligt dan eenig ander land. Het woord duidt een sentiment aan, meer niet.’ Patriottisme drukt iets uit ‘van een weloverwogen besef en van een streven’ – het is dus bewuster – en ‘drukt de overtuiging uit van een volstrekt bindende verplichting jegens het vaderland, slechts door het opperste richtsnoer in het geweten begrensd’.23 Die volstrekt bindende verplichting zal in de regel vandaag niet meer zo worden ervaren, maar als uitdrukking van een ervaring van interne verbondenheid met waardering voor wat eigen en dierbaar is, moet zij worden onderscheiden van een nationalisme dat de lust tot overheersing naar buiten voorstaat. ‘De zucht om het eigen volk of den eigen staat te laten gelden vóór, boven en ten koste van anderen’, zegt Huizinga daarover.24 Nu staat dit onderscheid niet zonder meer vast. Sommige auteurs spreken over gezond en ongezond nationalisme, of, zoals ook in deze bundel, over gezonde versus ongezonde vaderlandsliefde of over exclusief en inclusief nationalisme. En zo kan ook de term ‘vaderlandsliefde’ voor iemand hetzelfde zijn als patriottisme. Eén ding staat daarmee in ieder geval vast: wie deze termen gebruikt, moet trachten goed duidelijk te maken wat hij bedoelt.
Debat binnen de christendemocratie
Binnen het CDA golft het debat over wat ons bindt heen en weer tussen verschillende posities.
Ten eerste het reeds genoemde pleidooi voor een (her)waardering van de Nederlandse identiteit en cultuur, die dan met name is terug te voeren op de veel algemenere waarden van de christelijke traditie, maar onder meer ook het koesteren van nationale symbolen bepleit. In de woorden van Sybrand Buma en Pieter Heerma: ‘Een zelfbewuste weerbare samenleving bestaat bij de gratie van een leidende cultuur en gezonde vaderlandsliefde.’25
Ten tweede het vertoog dat, onder meer vanuit soevereiniteit in eigen kring, erop wijst dat in een rechtsstaat burgers nu eenmaal niet kan worden voorgeschreven wat de onderliggende waarden zijn die daarbij horen. Pleidooien voor meer patriottisme als antwoord op een identiteitscrisis die Nederland in de greep zou houden, zijn in die visie een historische breuk binnen de christendemocratische traditie.26
Een middenpositie kan wellicht worden gevonden in een benadering die uitgaat van noties als ‘rechtscultuur’ en ‘burgerschap’. Zoals Ab Klink eens vaststelde: ‘Zonder een basis van burgerschap droogt de staat op. Zonder rechtsgemeenschap geen rechtsstaat. De waarden van de rechtsstaat moet de bevolking dragen, anders zijn het ijle juridische abstracties en ontzielde regels.’27 Het WI-rapport Investeren in integratie werkte reeds in 2003 deze gedachte uit, maar verkende daarin tegelijkertijd hoe ook de islam een pijler zou kunnen zijn van die rechtsstatelijke waarden.28 Deze positie poogt het universele-mensenrechtenvertoog te verbinden met de erkenning van het belang van culturele geworteldheid.
Deze verschillende posities binnen de christendemocratie vragen om een grondige reflectie. Een van de vragen daarbij is of in de afgelopen jaren in dit debat de nadruk meer is komen te liggen op ‘nationaal’ patriottisme (althans meer particularistische tradities en symbolen), in plaats van op grondwetspatriottisme (meer oog voor universele waarden), en hoe dat moet worden geëvalueerd. Een andere spannende vraag – zeker ook voor het CDA zelf – is of het niet in strijd met het christendom zelf is om de waarde ervan alleen nog maar te zoeken in het morele fundament dat het de samenleving kan bieden.29
De mens als grens
We zoeken kortom naar een nieuw ‘wij’. Maar dat lijkt zo’n indringende vraag geworden dat de antwoorden danig uiteen kunnen lopen. Het christendemocratisch mensbeeld onderkent dat de mens behoefte heeft aan worteling, aan een thuis: een concreet, tastbaar verband – zijn familie, dorp, stad, godsdienstige gemeenschap, regio, natie – waarbinnen hij zijn liefde kan tonen en zich kan ontplooien, en waarbinnen zijn moraal en zijn normen en waarden worden gevoed.30 Abstracties als vrijheid en algemene principes als gelijkheid vormen – hoe belangrijk ook – voor de mens nog geen huis om in te wonen. Rechtstreeks wereldburgerschap bestaat niet, en een wereld zonder grenzen evenmin, hoe graag sommigen dat misschien ook willen geloven. ‘De geworteldheid is wellicht de belangrijkste en meest miskende behoefte van de menselijke ziel’, schrijft Simone Weil over de onstilbare behoefte naar worteling die in onze ziel omgaat. Maar, zo schrijft ze ook in L’enracinement (‘De verworteling’), ‘iedere mens heeft behoefte aan veelvuldige geworteldheid’.31
Dit verlangen naar een thuis, en de gelaagde identiteiten die dat voor ieder mens oplevert, komt in verschillende bijdragen in deze bundel terug. Mensen leven in meerdere gemeenschappen, dat is wel duidelijk. In onze geglobaliseerde wereld, die tal van tot voor kort ondenkbare verbindingen tussen mensen mogelijk maakt, is een soort wereldsamenleving aan het ontstaan, maar tegelijkertijd leven mensen in hun door lokale gebruiken en waarden bepaalde omgeving.32 De mens, de persoon zelf, staat op de grens van de verschillende gemeenschappen waarvan hij deel uitmaakt. Sterker nog: de mens kan zelf worden gezien als een grens, als een horizon waarin tijd en eeuwigheid, lichaam en ziel in elkaar samenkomen.
In de christelijke traditie is er altijd de nadruk op gelegd dat wij burgers van twee werelden zijn: van de aardse en de hemelse stad.33 Een krachtiger antigif tegen de verabsolutering van welke aardse gemeenschap ook als het ultieme doel van het menselijk samenleven, is vermoedelijk niet voorhanden. Wij hebben hier weliswaar een taak en verantwoordelijkheid, maar geen blijvende stad, zoveel is zeker. Het drama van de verlichting is dat het hemelse vaderland op de aarde is gevallen: het wordt nu veelal gezocht in de gedroomde eenheid van een wereldgemeenschap of in een geïdealiseerde eigenheid die een deelgemeenschap verheerlijkt.34 Open grenzen óf gesloten grenzen; een moreel midden – zo zagen we al – is er vaak niet meer.
Spreken over vaderlandsliefde – of misschien beter: over patriottisme – kan daarom niet zonder voorbehoud. Govert Buijs stelt in deze CDV-bundel dat we met twee woorden zullen moeten spreken over ons verleden. Enerzijds deelt Europa in de misère van de wereldgeschiedenis, anderzijds is er binnen de Europese of westerse cultuurkring ook iets bijzonders gebeurd: in naam van de menselijke waardigheid is de strijd aangebonden met onvrijheid, ongelijkheid, onderdrukking. Nederland neemt daarbinnen volgens Buijs een bijzondere plek in, omdat het de eerste moderne republiek was die een tiranniek heerser opzijschoof en gewetensvrijheid toestond voor haar onderdanen. Dat is een mooi gegeven, dat we niet hoeven te claimen als ‘onze’ waarde, maar waarvoor we wel dankbaar mogen zijn, omdat het ‘onze’ weg is naar een universele waarde. In die zin krijgt bijvoorbeeld het Plakkaat van Verlatinghe of het Wilhelmus een gelaagde betekenis: ze zijn de afdrukken van een historische weg die tegelijkertijd anderen uitnodigt om mee te doen, en hun ook de vrijheid wil bieden waarvan ze zelf getuigen. Zonder meer van waarde dus, zolang ze staan in het teken van het slot van het Wilhelmus: ‘obediëren in der gerechtigheid’.
‘Als het over naties gaat, gaat het vaak over taal, cultuur, religie en geschiedenis […], maar de kern is toch dat men één rechtsgemeenschap deelt’, schrijft Jan Dirk Snel in deze bundel – en hij laat daarbij zien dat we in dat opzicht best een beetje meer van de Europese Unie zouden kunnen houden.35 Precies het belang van één rechtsgemeenschap ligt ook ten grondslag aan de ‘Dutch dream’ die volgens Buijs behulpzaam kan zijn om bij het spreken over vaderlandsliefde inclusief te blijven denken, en die uit drie richtinggevende verbindende gedachten bestaat:
- een menselijke-waardigheidssamenleving, die tot uitdrukking brengt dat we in Nederland met vallen en opstaan hebben geleerd dat ieder mens telt;
- uitnodigende gemeenschapsvorming rond centrale waarden, die niet eenzijdig én uitnodigend moeten worden verbonden met de Nederlandse geschiedenis en symbolen;
- de herwaardering van plichten, die inhoudt dat het doel van de vrijheid is dat we ons om de publieke zaak bekommeren.
Rondom zo’n Dutch dream kan wellicht een nieuw ‘wij’ ontstaan waarin ‘onze’ samenleving nieuwe common ground kan vinden. Nederlandse rituelen, symbolen en geschiedenis doen er daarin toe als leer- en tuchtmeesters. We doen er goed aan ze te koesteren – maar niet om onszelf triomfalistisch op de borst te kloppen of om er een nieuwe renaissance kritiekloos mee in te luiden. Een door de menselijke waardigheid en het recht begrensde vaderlandsliefde kan motiveren: zij kan betekenis en zin verlenen aan ons ‘thuis’, zij kan ons verplichten om te zien naar onze naaste, en ze kan identiteit verschaffen aan een nieuw ‘wij’. Maar alleen in een gezindheid die met twee woorden spreekt: onderzoekt alle dingen en behoudt het goede.
Noten
- 1.Paul Scheffer, Het land van aankomst. Amsterdam: De Bezige Bij, 2007, p. 401.
- 2.Paul Scheffer, ‘Het multiculturele drama’, NRC Handelsblad, 29 januari 2000.
- 3.Ibidem.
- 4.Paul Scheffer, De vrijheid van de grens. Amsterdam: De Bezige Bij, 2016, p. 114.
- 5.Ibidem.
- 6.Sybrand Buma, ‘Verwarde tijden!’ die om richting vragen. HJ Schoo-lezing 2017. Amsterdam: Elsevier Weekblad, 2017, pp. 22-30, 36-38, 43. Zie voor een recensie van dit boekje de bijdrage van Pieter Gerrit Kroeger in deze CDV-bundel.
- 7.Sybrand Buma, Tegen het cynisme. Voor een nieuwe moraal in de politiek. Amsterdam: Prometheus, 2016, p. 209.
- 8.Sybrand Buma en Pieter Heerma, ‘Gezonde vaderlandsliefde’, in: Femmy Bakker, Theo Brinkel, Pieter Jan Dijkman en Jos Wienen (red.), Op de vlucht … En dan? (CDV Lente 2016). Amsterdam: Boom, 2016, pp. 80-86.
- 9.Zie voor het debat over de HJ Schoolezing in het vorige CDV-nummer, Vrijhandel onder druk, de bijdragen van Stefan Paas (pp. 14-17), Ernst Hirsch Ballin en Paul van Geest (pp. 18-23), en Frank van den Heuvel (pp. 24-26).
- 10.Scheffer 2016, p. 114.
- 11.De drie typen pleidooien zijn ontleend aan: Hans Goslinga, ‘Nieuw bindmiddel patriottisme is een gevaarlijke weg’, Trouw, 6 december 2015.
- 12.Zie de bijdrage van Erik Borgman in deze CDV-bundel.
- 13.Zie de bijdrage van Paul Dekker in deze CDV-bundel.
- 14.Naar: Geert Mak, Hoe God verdween uit Jorwerd. Een Nederlands dorp in de twintigste eeuw. Amsterdam: Atlas, 1996.
- 15.Bas Heijne, Moeten wij van elkaar houden? Het populisme ontleed. Amsterdam: De Bezige Bij, 2011.
- 16.Bij zo’n dichotomie vallen uiteraard kanttekeningen te plaatsen, maar Bas Heijne staat allerminst alleen in zijn analyse. Zie bijvoorbeeld uitgebreider en diepgaander: Alain Finkielkraut, De ondergang van het denken. Amsterdam: Contact, 1988.
- 17.Mark Lilla, ‘Progressief Amerika schiet zichzelf in de voet met identiteitspolitiek’, de Volkskrant, 17 augustus 2017. Cf. Mark Lilla, The once and future liberal. After identity politics. New York: Harper-Collins, 2017; en Derk Jan Eppink, ‘Identiteitspolitiek organiseert geen “samenleving”, maar een “silo-maatschappij”’, de Volkskrant, 30 augustus 2017. Zie ook de bijdrage van Hans Goslinga in deze CDV-bundel.
- 18.Nota bene: in tegenstelling tot de namen van Frankrijk, Engeland, Duitsland, Zweden, Rusland enzovoort verwijst de naam van Nederland naar een geologische eigenaardigheid, en niet naar een ‘staatsdragende’ natie of een etnische groep.
- 19.Zie voor een kritiek op de visie van Jan Peter Balkenende en Sybrand Buma: Marcel ten Hooven, ‘De christelijke draai naar rechts’, De Groene Amsterdammer, 22 maart 2017.
- 20.Zie hierover bijvoorbeeld: Theo de Wit, ‘Wanneer iedereen aan zijn eigen waarheid de voorkeur geeft. Kan politiek wel zonder common ground?’, in: Marin Terpstra (red.), Onenigheid en gemeenschap. Basisboek politieke filosofie. Amsterdam: Boom, 2012, pp. 528-547.
- 21.Zie de bijdrage van Herman Paul in deze CDV-bundel.
- 22.Zie de bijdragen van Hansko Broeksteeg en Ringo Ossewaarde in deze CDV-bundel.
- 23.Johan Huizinga, ‘Patriotisme en nationalisme in de Europeesche geschiedenis tot het einde der 19e eeuw’, in: Idem, Verzamelde werken IV. Cultuurgeschiedenis II. Haarlem: H.D. Tjeenk Willink & Zoon, 1949, pp. 497-554, aldaar p. 498.
- 24.Huizinga 1949, p. 497.
- 25.Buma & Heerma 2016, p. 83.
- 26.Zie: Hans Goslinga, ‘Historische breuk dreigt in het CDA’, Trouw, 17 april 2016.
- 27.Ab Klink, ‘CDA heeft nooit gebroken met eigen pluralistische traditie’, in: ‘Debat George Harinck & Ab Klink. Breekt CDA met pluralistisch model Kuyper?’, in: Erik Borgman, Gabriël van den Brink en Thijs Jansen (red.), Zonder geloof geen democratie (CDV Zomer 2006). Amsterdam: Boom, 2006, pp. 284-304, aldaar p. 299.
- 28.Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Investeren in integratie. Reflecties rondom diversiteit en gemeenschappelijkheid. Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2003. Zie met name hoofdstuk 6, ‘Religie, islam en rechtsstaat. Pijlers of hinderpalen’ (pp. 77-98).
- 29.T.S. Eliot heeft dat scherp verwoord in The idea of a Christian society. Londen: Faber and Faber, p. 59: ‘To justify Christianity because it provides a foundation of morality from the truth of Christianity, is a very dangerous inversion.’ Zie ook het interview met Rowan Williams in deze CDV-bundel.
- 30.Zie ook de bijdrage van Govert Buijs in deze CDV-bundel.
- 31.De Nederlandse vertaling is afkomstig uit: Herman Berger, De gedachtenwereld van Simone Weil. Inleiding, bloemlezing, commentaar. Bussum: Paul Brand, 1955, p. 237. Het originele citaat is te vinden in: Simone Weil, Ľenracinement. Prélude à une déclaration des devoirs envers l’être humain. Parijs: Gallimard, 1949, p. 61.
- 32.Zie de bijdrage van Marin Terpstra in deze CDV-bundel.
- 33.Zie ook de bijdrage van Richard Steenvoorde in deze CDV-bundel.
- 34.Zie de bijdrage van Ger Groot in deze CDV-bundel.
- 35.Zie de bijdrage van Jan Dirk Snel in deze CDV-bundel.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.