Voorbij de identiteitspolitiek
Samenvatting
In de strijd om de Democratische nominatie voor de presidentsverkiezingen opende Hillary Clinton begin 2008 de aanval op haar belangrijkste rivaal, Barack Obama. Ze prees hem als een eloquent spreker, maar als jong politicus miste hij in haar ogen de ervaring om echt veranderingen te bewerkstelligen. Ze trok daarbij een vergelijking die haar op veel kritiek kwam te staan. In de campagne voor de voorverkiezingen in South Carolina zei ze: ‘De droom van Martin Luther King begon pas werkelijkheid te worden toen president Johnson de Civil Rights Act door het Congres wist te krijgen.’ De onderliggende boodschap die Clinton wilde overbrengen, was duidelijk: zij beschikte wél over voldoende politieke ervaring en was daarom geschikter voor het Witte Huis dan Obama.
Mark Lilla
The once and future liberal. After identity politics
HarperCollins | 2017 | 143 pp. | € 20,99 | ISBN 9780062697431
De politiek denker Mark Lilla ruimt in zijn boek The once and future liberal plaats in voor dit voorval omdat het in zijn ogen zichtbaar maakt wat er vandaag de dag mis is in progressief Amerika: een overkill aan identiteitspolitiek, en een tekort aan besef dat je uiteindelijk institutionele macht en politieke kundigheid nodig hebt. De tegenstelling komt nogal geforceerd over, maar door twee uitgesproken polen tegenover elkaar te zetten – de dromer en activist King en de doorgewinterde politieke dealmaker Johnson – maakt Lilla, als je hem welwillend volgt in zijn redenering, wel een punt: het ontwikkelen en activeren van politiek bewustzijn is één kant van de medaille; het geduldige grondwerk dat nodig is om de idealen te realiseren de andere.
***
Het spanningsveld is christendemocraten niet vreemd, omdat zij meer dan eens, zowel na de periode-Lubbers als na de periodeBalkenende, hun neus hebben gestoten aan het conflict tussen idealisme en bestuursrealisme. Deze spanning doet zich bij elke partij voor die het niet bij dromen laat, maar ook de hand aan de ploeg wil slaan. Ook de PvdA kan ervan meepraten. Daarom begrijp ik niet dat Lilla, hoogleraar menswetenschappen aan Columbia University in New York, zich beperkt tot de Democraten. Het presidentschap van de door hem verfoeide Donald Trump laat immers scherp zien hoe groot de kloof is tussen diens identiteitspolitiek en wat Weber noemde ‘het traag en gedurig boren in hardhout’. In het eerste jaar van zijn presidentschap heeft hij vrijwel niets van betekenis voor elkaar gekregen, mede doordat het de Republikeinen, net zozeer als de Democraten, ontbreekt aan een uitvoerbaar politiek program dat de hele natie aanspreekt.
Lilla schreef kort na de verkiezing van Trump tot president in november 2016 een vlammend stuk in The New York Times waarin hij de nederlaag van Hillary Clinton toeschreef aan die verfoeide identiteitspolitiek, een politiek die zich in zijn definitie louter richt op de belangen en gevoelens van groepen (Afro-Amerikanen, latino’s, homo’s, transgenders enzovoort), met als gevolg een zware klemtoon op culturele verschillen. Zijn boek is een uitwerking van het genoemde artikel. Lilla richt zich als liberal (het best te vertalen als ‘progressief’) exclusief tot de Democratische partij, maar van een afstand kijkend is dit fenomeen ook bij de conservatieven herkenbaar.
Vermoedelijk zou Lilla’s betoog sterker zijn als hij zou spreken van doorgeslagen identiteitspolitiek, omdat identiteit bij politieke machtsvorming, zeker als die is gericht op emancipatie van bevolkingsgroepen, een legitieme rol speelt; kijk naar de wordingsgeschiedenis van de protestantse en roomskatholieke partijen in ons land. Het gaat pas mis, zoals hijzelf beschrijft, als deze politiek louter nog zichzelf dient en geen oog meer heeft voor de buitenwereld.
De crisis waarin zowel Democraten als Republikeinen zijn terechtgekomen, kan worden gezien als het wrange resultaat van een langdurige polarisatie die beide partijen in de afgelopen decennia eenvormiger van samenstelling hebben gemaakt. Lyndon Johnson was in de jaren zestig nog in staat om progressieven en conservatieven te verenigen achter zijn Great Society, met als belangrijk onderdeel gelijke burgerrechten voor de Afro-Amerikanen. Beide partijen waren in die tijd nog ideologisch gemengd en, bij de stijgende welvaart, in staat om te geven en te nemen. Er was, met andere woorden, nog een midden in het politieke krachtenveld waar compromissen konden worden gesloten. Nu is er in Washington al geruime tijd sprake van een missing middle, waardoor er een bestuurlijke verlamming optreedt, waarvan vooral de ongedocumenteerde immigranten en hun kinderen de dupe zijn.
De beruchte smoke-filled rooms waren als metafoor van obscuur handjeklap het ene uiterste, het volledig ontbreken van een werkzaam midden is het andere uiterste. Ik heb weleens geschreven dat, ook in Nederland, het midden welhaast een plaats delict is geworden, al werkt het hier nog wel – of moet je, met de ervaring van de langste kabinetsformatie ooit, zeggen: ‘nog net’?
***
Zoals uit de titel van zijn boek blijkt, steekt Lilla niet onder stoelen of banken dat hij terugverlangt naar het Roosevelt-tijdperk, toen progressief Amerika nog een helder en aansprekend program had dat draaide om solidariteit en gerechtigheid voor allen. Hij laat dat tijdperk beginnen met de verkiezing van Franklin Roosevelt in 1932 en eindigen met het verlies van Jimmy Carter en de verkiezing van de Republikein Ronald Reagan tot president in 1980. Sindsdien hebben de Democraten nog wel twee presidenten gehad, die beiden ook twee termijnen vervulden, maar Bill Clinton en Barack Obama moesten volgens Lilla opboksen tegen een rechtse tegenstroom, die zich manifesteerde in het Congres, bij het Hooggerechtshof en bij de verkiezingen van gouverneurs in de staten. Met Reagan en zijn motto ‘It’s morning again in America’ kwam er een nieuw soort verbeelding aan de macht die tot aan de dag van vandaag dominant is gebleven en die, zelfs nu de tekenen van ontsporing helder zichtbaar zijn, een antwoord ontbeert.
De klacht van Lilla is dat de progressieven zich zozeer identificeren met (achtergestelde) groepen dat zij zich te weinig bekommeren om het verbinden van de gehele samenleving. Het ontbreekt aan de wil om institutionele macht te veroveren, alsook aan de brede visie die sprak uit de New Deal van Roosevelt en later uit de Great Society van Johnson, een omvangrijk program, niet alleen gericht op gelijke burgerrechten, maar ook op het bestrijden van armoede en ongelijkheid. President Johnson meende dat een sterk en rijk land als de Verenigde Staten in alles groot moest zijn. De identiteitspolitiek is volgens Lilla niet gericht op het overtuigen van anderen, maar op het bevredigen van de eigen emoties; een vorm van narcisme waarbij een gevoel van slachtofferschap direct om de hoek ligt. Al begreep ik uit een reportage van Nieuwsuur in het afgelopen najaar dat het progressieve Seattle busreizen organiseert naar de Midwest onder het motto ‘Praat eens met een Trump-stemmer’.
Lilla schildert hoe dan ook een erg zwartwit beeld, dat niet alleen voorbijgaat aan de opmars van het zogenoemde homohuwelijk in de afgelopen jaren, maar tegelijk laat zien dat de vergelijking tussen King en Johnson inadequaat is. De burgerrechtenbeweging in de jaren vijftig en zestig had een duidelijk politiek doel, en was welbewust niet op zichzelf gericht maar sprak met haar geweldloze acties (zoals sit-ins, busboycots en marsen) de gehele natie aan op de anomalie in het ‘grote experiment’ van gelijkheid en vrijheid voor allen. In die zin lijkt er een cruciaal verschil met de huidige Black Lives Matterbeweging, die Lilla zelf aanhaalt als schoolvoorbeeld van identiteitspolitiek, omdat zij het wangedrag van blanke politieagenten tegen zwarten de gehele blanke bevolking aanrekent. King appelleerde met zijn acties aan het burgerschap dat alle Amerikanen delen, Black Lives Matter daarentegen beklemtoont het verschil, zoals – voeg ik eraan toe – ook Trump herhaaldelijk doet.
Waar Obama – die zichzelf bewust niet black noemde, maar een mutt: een vuilnisbakkenras – poogde bruggen te slaan in het verdeelde Amerika en het voortdurend had over ‘we’, trekt zijn opvolger met zijn aanvallen op allerlei minderheidsgroepen de scheidslijnen alleen maar scherper. ‘Zodra je een kwestie in termen van identiteit giet, nodig je je tegenstander uit om hetzelfde te doen’, schetst Lilla het fatale mechanisme dat zulke polarisatie in werking zet. In dat perspectief is zijn boek ook voor de Oude Wereld leerzaam. De polariserende identiteitspolitiek heeft ook hier scheidslijnen in de samenleving getrokken, misschien niet zo scherp als in de Verenigde Staten, maar voldoende om de democratische orde niet langer als vanzelfsprekend te zien.
***
Lilla heeft aan de inleiding van zijn New York Times-essay de titel ‘The abdication’ meegegeven, waarschijnlijk het best te vertalen als ‘De verzaking’, omdat in zijn ogen de traditionele politiek het heeft laten afweten. Hij kijkt daarbij in de eerste plaats naar de Democraten, maar het geldt evenzeer voor de Republikeinse Partij, die er immers niet in geslaagd is het ongeleide projectiel Trump tegen te houden. Lilla spreekt zelfs van het ‘intellectueel failliet’ van de Republikeinen.
De politieke toestand in Amerika gaat ons direct aan, omdat deze natie niet alleen de oudste moderne democratie is, maar ook de hoeder van deze staats- en samenlevingsvorm sinds president Wilson zich in 1917 in de Eerste Wereldoorlog mengde onder het motto ‘Making the world safe for democracy’. Als de democratie in de VS zelf wordt bedreigd, is dat slecht nieuws voor Europa. Lilla zoekt het antwoord in institutionele politiek, een burgerschap dat groeps- en persoonlijke identiteit overstijgt (‘We zijn allemaal Amerikanen’), en opvoeding in burgerschap. Het klinkt niet geheel en al nieuw, maar zijn schets van de rampzalige gevolgen van de polariserende identiteitspolitiek kan wel een extra prikkel geven aan de politieke partijen hier om met dubbele kracht te werken aan een stevig en overtuigend politiek antwoord op de grote kwesties van deze tijd. ‘Voorbij de identiteitspolitiek’, zoals de ondertitel van zijn boek luidt.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.