Grondwetspatriottisme in een rechtsgemeenschap: de rol van religie en levensovertuiging
Samenvatting
De Nederlandse staat vertegenwoordigt steeds nadrukkelijker een waardestelsel. Maar wie de staat tot hoeder van een nationale identiteit maakt, tuigt een paternalistische staat op die de vrijheden van burgers bedreigt. Als Nederland vaderlandsliefde behoeft, dan kan die het best de vorm aannemen van grondwetspatriottisme. Liefde dus voor het staatsrechtelijke basisdocument van onze constitutionele orde en de daarin opgenomen grondrechten. De Grondwet schept immers het staatkundig kader voor een democratie waarin burgers met sterk uiteenlopende overtuigingen, normen en levensstijlen vreedzaam samenleven. Nationale symbolen kunnen eventueel in een preambule een plaats krijgen.
NEDERLAND HEEFT ZIJN BESTAAN mede te danken aan het feit dat de vrijheid van burgers om hun levensovertuiging te belijden, sinds mensenheugenis een betwiste vrijheid is. Het ontstaan van Nederland als zelfstandige natie in 1579 bij het sluiten van de Unie van Utrecht was er mede op gericht religievrede binnen het grondgebied van de nieuwe republiek te bereiken en daarbij vervolging om het geloof af te schaffen. Door het teloorgaan van de verzuiling en het optrekken van een uniforme seculiere identiteit lijken de acceptatie van verschillen en de waardering voor de vrijheid van godsdienst te zijn verminderd en lijkt de vaardigheid om met verschillen in levensovertuiging om te gaan te zijn afgenomen.1 In Nederland heeft zich een seculiere meerderheid gevormd die op het zich manifesteren van religie in het openbare leven primair reageert met onbegrip en intolerantie. Het zou strijdig zijn met het eigene van het CDA als het in deze beweging meegaat.
Nationaal patriottisme versus grondwetspatriottisme
Wie van oordeel is dat Nederland in een identiteitscrisis verkeert en de oplossing zoekt in een nationaal patriottisme, breekt met onze nationale traditie van tolerantie en gastvrijheid. Ons vaderland wordt niet bedreigd door een verwatering van de cultuur, en we redden het niet met vlagvertoon of het uitdragen van Nederlandse waarden. Het patriottisme waar ik voor wil pleiten, is grondwetspatriottisme. Het staatsrechtelijke basisdocument van de Nederlandse constitutionele orde is de Grondwet met daarin opgenomen onze grondrechten. Een van deze grondrechten is de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Dit grondrecht is een van de kenmerken van onze moderne rechtsstaat, die ook wel wordt aangeduid als democratische rechtsstaat. De Grondwet maakt geen onderscheid tussen godsdienst en levensovertuiging. Godsdienst is te beschouwen als een religieuze levensovertuiging. Dit grondrecht is essentieel voor een democratische samenleving, zowel in constituerende als in beschermende zin. De mogelijkheid om in vrijheid individueel en collectief levensbeschouwelijke keuzes te maken is een fundamenteel beginsel van de democratische rechtsstaat die Nederland is. Het verwerkelijken van het beginsel van de vrijheid om te kiezen op religieus terrein heeft geleid tot een historisch gezien ongekende diversiteit in levensovertuigingen, levensstijlen en gemeenschappen. De gelijkheid die de eerste bepaling van de Grondwet tot uitdrukking brengt, impliceert deze vrijheid. Juist omdat alle mensen vrij zijn, zijn ze gelijk. Wie vrij is, tracht zijn zichzelf-zijn te verwerkelijken. Gelijkheid wortelt daarom in wederzijdse erkenning, in de erkenning van de ander als een wezen dat zijn vrijheid tracht te verwerkelijken.2 Als deze erkenning ontbreekt, of als onvoldoende wordt ervaren, ontstaan er problemen die binnen de rechtsorde moeten worden opgelost.
Al in 1579 bij de Unie van Utrecht werd aan de Nederlandse burgers godsdienstvrijheid toegekend, zij het nog in een beperkte zin. De inhoud en de reikwijdte ervan hebben de eeuwen door conflictstof gegeven. De periode van de verzuiling was betrekkelijk vreedzaam. In het bijzonder in de laatste decennia hebben ontzuiling, secularisatie, individualisering en migratie geresulteerd in aangescherpte en nieuwe controverses over vrijheid van religie in de publieke sfeer. Het praktiseren van de persoonlijke levensovertuiging in de publieke ruimte wordt door de ene burger ervaren als een onrustig en bedreigd bezit, en is voor een ander een bron van ergernis. De uitoefening van het grondrecht staat vooral onder druk door het proces van secularisatie, in de zin van ontkerkelijking, afnemende invloed van kerk en religie op de samenleving, afnemende kennis van en antenne voor religieuze overtuigingen onder burgers en politici, en een niet langer dominante positie van christelijke partijen in de politiek. De rol van religie in de publieke ruimte is sterk veranderd. Het moderniseringsproces is gepaard gegaan met het construeren van een seculiere nationale identiteit en met een sterke toename van de levensbeschouwelijke pluriformiteit onder de burgers.3
De betekenis van religie is enerzijds sterk afgenomen, maar anderzijds heeft religie een transformatie ondergaan, waarin de opkomst van de islam een prominente rol vervult. Dat moslims moskeeën bouwen en soms hun eigen scholen stichten, roept bij veel Nederlanders de angst op van een islamitische vloedgolf en voedt het idee dat de Nederlandse identiteit en cultuur worden bedreigd.4 De laatste decennia leefden veel Nederlanders met het idee dat hun land seculier, egalitair en libertair is, en dat religie nauwelijks nog een rol van betekenis speelt. Die waren geschokt toen ze zich vanaf het einde van de jaren 1990 gingen realiseren dat zich in Nederland een omvangrijke en bovendien snel groeiende islamitische gemeenschap heeft gevestigd die een orthodoxe godsdienst belijdt en een strikte moraal voorstaat. Door de komst van moslims is de pluriformiteit van de samenleving toegenomen. De vermenigvuldiging van orthodox-islamitische uitingen heeft de afkeurende reacties gestimuleerd op de aanwezigheid in de publieke ruimte van religie in het algemeen en van de islam in het bijzonder.5 De multiculturele en multireligieuze samenleving confronteert deze burgers ermee dat verscheidene blikken botsen, verschillende visies op wat waar is en goed, op wat beschermd moet worden en waarom. Hierdoor verdwijnt de evidentie van de eigen ethische superioriteit.6
Paternalistische staat
Een belangrijk aspect van onze constitutionele orde is de scheiding van kerk en staat. Dit impliceert dat de overheid niet bevoegd is burgers en private organisaties dwingend een specifiek waarden-en-normenstelsel op te leggen. De overheid stelt zich onpartijdig op ten opzichte van religie en levensovertuiging en garandeert daarmee de neutraliteit van de staat en de pluriformiteit van de publieke ruimte. De staat die zich neutraal opstelt ten opzichte van religie, heeft een seculier karakter. Williams maakt het principiële onderscheid tussen procedureel en programmatisch secularisme. Bij procedureel secularisme is de seculariteit afgekondigd als een waarde door een overheid die in haar beleid weigert een voordeel te geven aan of een voorkeur te hebben voor enige religieuze groepering boven de andere. In overeenstemming met dit beginsel definieert de staat zijn rol als het houden van toezicht over een verscheidenheid van gemeenschappen met een religieuze overtuiging en identiteit en, waar noodzakelijk, als het hen bijstaan bij het samen bewaren van de vrede. Bij programmatisch secularisme kan men denken aan het Franse paradigma dat geen enkele publieke manifestatie van een bepaalde religieuze trouw toestaat, zodat iedereen een publieke loyaliteit aan de staat met elkaar deelt die niet wordt verduisterd door private overtuigingen. Programmatisch secularisme definieert een exclusieve publieke orthodoxie van een eigen type, en heeft invloed op de veronderstelling dat slechts één soort van loyaliteit werkelijk mogelijk is. Het programmatisch secularisme creëert daardoor een probleem, doordat het wat voor veel mensen hun intiemste en beslissende morele inspiratie is, reduceert tot het niveau van private keuzes, tot levensstijlkeuzes.7 Het past bij de Nederlandse democratische traditie om ver te blijven van het programmatisch secularisme, dat de betekenis van religie en overtuiging voor mensen miskent en dit grondrecht schendt. Daarentegen voorziet procedureel secularisme, dat inherent is aan onze Grondwet, in een inclusieve neutraliteit van de staat, die uitingen van religie in de publieke ruimte respecteert en beschermt. In het heersende maatschappelijke klimaat bestaat het gevaar dat de staat zelf een stelsel van waarden gaat vertegenwoordigen en de hoeder wordt van een nationale identiteit.8 Als de staat deze houding aanneemt, ligt paternalisme op de loer. De paternalistische staat, die meent te weten welke waarden zijn onderdanen behoren aan te hangen, en wat de nationale identiteit behoort te zijn, bedreigt de vrijheden van de burgers. Daarentegen dient de overheid zich zo veel mogelijk te onthouden van identificatie met een bepaald mensbeeld, en dient zij zich verre te houden van vereenzelviging met een bepaalde levensbeschouwing of politieke ideologie.9 Dit impliceert dat zij bereid moet zijn om de spanningen in de maatschappij te tolereren en bij de oplossing van conflicten de beginselen van de democratische rechtsstaat in acht te nemen, in het bijzonder het beginsel dat burgers gelijke rechten hebben.
Een overheid heeft sterke benen nodig om de weelde van de staatsmacht te dragen en de beginselen van onze rechtsstaat te onderhouden. Zij heeft geen monopolie op soevereiniteit, maar zij dient de soevereiniteit van maatschappelijke en sociale verbanden, waaronder kerken en gezinnen, te respecteren en te beschermen als hun rechten worden beperkt zonder dat hiervoor een rechtvaardiging bestaat. De kern van de moderne democratie vat Stuurman samen in de volgende formule: vrijheid + gelijkheid + garanties tegen de dictatuur van een meerderheid. De uitwerking van deze formule biedt hoofdstuk 1 van de Grondwet met zijn lijst van grondrechten. Door de individuele en collectieve verschillen in waarden, normen en gedragingen die er bestaan, is de consequentie dat onze samenleving een grote pluriformiteit en multiculturaliteit kent. De opgave aan de overheid en de samenleving is deze diversiteit niet te onderdrukken, maar er verstandig mee om te gaan. Dat betekent niet dat alles moet mogen, maar dat restricties op vrijheden van minderheden alleen legitiem en redelijk zijn als ze tot het noodzakelijke minimum beperkt blijven.10 Daarin ligt een beproeving van de democratische gezindheid van de overheid en de maatschappij. De essentie van een democratie is immers dat de meerderheid de rechten en vrijheden van minderheden waarborgt. Met deze opdracht voor de democratie is strijdig dat de staat zichzelf een beschavingsmissie oplegt. Stuurman betoogt dat de verlichting de mensheid in twee kampen verdeelt: zij die reeds verlicht zijn en zij die het nog niet zijn. De eerste groep is geroepen de tweede groep op te voeden, te verlichten. Dat is de beschavingsmissie van de verlichting.11 Deze past echter niet bij een staat in een democratische samenleving. De staat moet niet de pretentie hebben (groepen) burgers op te nemen in de vaart der volken en op te voeden tot gelijkwaardige aanhangers van de liberaal-seculiere meerderheidscultuur.
Grondwet als Garantie
Onze democratie moet iets waarmaken wat op het eerste gezicht onmogelijk lijkt, namelijk dat burgers met sterk uiteenlopende overtuigingen, normen en levensstijlen op een vreedzame wijze met elkaar samenleven op basis van een gezamenlijk goedgekeurde rechtsorde binnen het gebied van de staat. Het spanningsveld rond de uitoefening van de vrijheid van godsdienst laat zien dat democratie en rechtsstaat niet los verkrijgbaar zijn. Wij hebben democratisch zelf beoogd dat ons rechtsstelsel gebonden zou zijn aan universele, op mondiaal en Europees niveau aanvaarde rechtsnormen op het gebied van de rechten van de mens. De waarborgen van het recht zijn democratisch besloten en democratisch gewenst, en dus ook iets waar we achter staan. Het feit dat ze democratisch tot stand zijn gekomen, betekent dat we ze niet buiten toepassing kunnen verklaren als ze niet conformeren met onze mening over wat de Nederlandse identiteit is of behoort te zijn. Uitingen van religie mogen niet een speelbal zijn van de politiek, de publieke opinie of bepaalde antireligieuze sentimenten. Dat geldt heel in het bijzonder omdat er grondrechten in het geding zijn. Bij het oplossen van rechtsconflicten is het van groot belang om te blijven zien dat onze Grondwet het resultaat is van een politiek besluitvormingsproces. Wij hebben het zelf zo bedoeld. Onze democratische rechtsstaat wint aan houdbaarheid en overtuigingskracht door die binding aan de grondrechten die de democratie zelf heeft gewild en heeft aanvaard.12 Onze Grondwet biedt dan ook de beste garantie voor onze nationale staat en voor de ontwikkeling van zijn identiteit. Dit zou heel goed in een preambule kunnen worden verwoord en uitgewerkt. In dat kader kunnen ook onze nationale symbolen worden benoemd en opgenomen. Dan denk ik aan: de nationale driekleur, het Wilhelmus, het koningshuis, en de Grondwetbank op de Hofplaats bij het Binnenhof, waarop artikel I is geschreven. De overheid zou de Grondwet inclusief preambule kunnen toesturen aan elke Nederlander vanaf 18 jaar, en tegelijkertijd in het voortgezet onderwijs aandacht kunnen vragen voor de Grondwet.
Noten
- 1.Petra Jonkers, ‘Hoe zal de rechter dat oplossen? Lastige kwesties rond godsdienst’, in: Wim van de Donk, Petra Jonkers, Gerrit Kronjee en Rob Plum (red.), Geloven in het publieke domein. Verkenningen van een dubbele transformatie. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2006, p. 473-505, aldaar p. 474.
- 2.Paul Cobben, ‘Kan religie in de multiculturele samenleving slechts privézaak zijn?’, in: Donald Loose e.a. (red.), Religie in het publieke domein. Fundament en fundamentalisme. Vught: Damon, 2007, pp. 71-83, aldaar p. 78-79.
- 3.Ben Vermeulen, ‘Religieus pluralisme als uitdaging aan de rechtsorde. De plaats van de vrijheid van godsdienst in de levensbeschouwelijk-neutrale staat’, in: Karl-Wilhelm Merks en Herman Beck, Religieus pluralisme, dynamiet of dynamiek? Bedreiging of verrijking van de Nederlandse samenleving? (Annalen van het Thijmgenootschap 85-1). Amsterdam: Ambo, 1997, pp. 57-76, aldaar p. 60; Jonkers 2006, p. 474.
- 4.Erik Borgman, Overlopen naar de barbaren. Het publieke belang van religie en christendom. Kampen/Kapellen: Klement/Pelckmans, 2009, p. 75.
- 5.Sipco Vellenga, ‘Islam in Nederland. Trends en toekomst’, in: Sipco Vellenga, Sadik Harchaoui, Halim El Madkouri en Baukje Sijses (red.), Mist in de polder. Zicht op ontwikkelingen omtrent de islam in Nederland. Amsterdam: Aksant, 2009, pp. 13-30, aldaar p. 23.
- 6.Borgman 2009, pp. 75-77.
- 7.Rowan Williams, Faith in the public square. Londen: Bloomsbury, 2012, p. 3.
- 8.Dit is onder meer de situatie in Frankrijk. Zie: Channa Samkalden, ‘De staat van de godsdienstvrijheid – de staat vrij van godsdienst? Godsdienstvrijheid en scheiding van kerk en staat in rechtstheorie en rechtsvergelijking’, Nederlands Tijdschrift voor de Mensenrechten 29 (2004), nr. 4b, pp. 581-595, aldaar pp. 592-593.
- 9.M.C. Burkens e.a., Beginselen van de democratische rechtsstaat. Inleiding tot de grondslagen van het Nederlandse staats- en bestuursrecht (vijfde, geactualiseerde druk). Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink, 2001, p. 20.
- 10.Siep Stuurman, De uitvinding van de mensheid. Korte wereldgeschiedenis van het denken over gelijkheid en cultuurverschil, Amsterdam: Bert Bakker, 2009, pp. 499-500.
- 11.Stuurman 2009, p. 483.
- 12.Ernst Hirsch Ballin, bijdrage aan een deskundigenbijeenkomst van de Commissie Veiligheid en Justitie van de Eerste Kamer, 4 februari 2014. Zie: Eerste Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 750 VI, O, pp. 31-32.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.