Naar een waarachtig christendemocratische visie op gemeenschap
Samenvatting
Wij kunnen de ons gegeven gemeenschap niet vervangen door een gemeenschap van ons eigen ontwerp en naar onze eigen voorkeur. Vertogen over communitarisme en pleidooien voor sociale cohesie zijn ondanks hun goede bedoelingen te constructivistisch van aard. Wij zijn geen gemeenschap alleen met wie wij gemeenschap willen zijn, en wij houden niet op gemeenschap te zijn als wij het niet langer willen. Stel dat dat wel zo was: dan is er geen sprake van gemeenschap, maar van een contract. Een waarachtig christendemocratische visie op gemeenschap moet ervan uitgaan dat alles wat er is, onderdeel is van de gemeenschap die aan het ontstaan is en die wij geroepen zijn mee op te bouwen.
HET IS VREEMD DAT WIJ ZO MAKKELIJK GENEIGD ZIJN de christelijke traditie te verbinden met vaderlandsliefde. Het staat haaks op wat de tweede-eeuwse Brief aan Diognetus schrijft over de positie van christenen in de samenleving:
In een woord: wat de ziel voor het lichaam is, zijn de christenen voor de wereld. De ziel heeft zich door alle delen van het lichaam verspreid; zo bevinden de christenen zich in alle steden van de wereld. Hoewel de ziel zich in het lichaam bevindt, behoort zij er niet toe. Zo zijn de christenen in de wereld, zonder van de wereld te zijn.
In deze visie zijn christenen nooit de ‘gewone, normale Nederlanders’ waar Mark Rutte zich bij de presentatie van het regeerakkoord op 10 oktober 2017 bij uitstek op richtte. Zij hebben in geestelijke zin altijd een dubbel paspoort en precies dat maakt ze volgens de Brief aan Diognetus als burgers waardevol. Staatsburgerschap is voor christenen gebaseerd op een primair burgerschap in het hemels vaderland (vgl. Filippenzen 3:20). Bij de kerkvaders is de redenering te vinden dat christenen (christianoi) de waardevolste burgers (chrestostatoi) zijn, omdat zij uiteindelijk niet loyaal zijn aan een concrete menselijke gemeenschap en hun cultuur, maar aan de liefde en rechtvaardigheid zoals die in Jezus Christus zichtbaar zijn geworden. Dit betekent niet dat zij zich niets zouden aantrekken van de staat en zijn wetten, en zelfs niet dat zij niet zouden mogen houden van het land waar zij geboren zijn, maar het maakt dat zij tegelijkertijd altijd een zekere afstand houden van de natie en haar burgerschap. Zij zijn altijd ook ‘vreemdelingen en ballingen’, waar ze ook zijn (1 Petrus 2:11), hetgeen ze verbindt met anderen die geen vanzelfsprekend burgerschap genieten. Het maakt het logisch dat zij zich inzetten om uiteenlopende groepen met elkaar te verbinden met het oog op het vergroten van de rechtvaardigheid. De Franse filosoof Jean-Luc Marion heeft onlangs gepleit voor het herstel van een dergelijk, door hem zo genoemd ‘katholiek moment’ in de politiek en de opbouw van de samenleving.2
Niet ‘terug naar wij’
Marion legt hiermee de vinger op een gevoelige plek in het christendemocratische denken over gemeenschap. Sinds Jan Peter Balkenende er in de jaren negentig van de vorige eeuw voor viel, heeft het communitarisme in de lijn van het werk van Amitai Etzioni veel invloed gekregen binnen het CDA. Het wordt gepresenteerd als noodzakelijk tegenwicht tegen het liberale individualisme en onderstreept de verantwoordelijkheid van het individu niet alleen voor zijn eigen welzijn en welbevinden, maar ook voor die van de gemeenschap. Etzioni’s oproep ‘back to we’ heeft echter als vooronderstelling dat mensen ontologisch gesproken de individuen zijn waar het liberalisme van uitgaat. De opbouw van de gemeenschap is een politiek-morele plicht om te voorkomen dat het individualisme zelfdestructief wordt. Etzioni probeert wel aan te sluiten bij de gegroeide moraal van groepen en gemeenschappen, maar zijn communitarisme is uiteindelijk constructivistisch: op basis van een beeld van de gemeenschap en haar belang, wordt op grond van een haast hobbesiaanse redenering onderwerping aan de gemeenschappelijke cultuur gevraagd om te voorkomen dat mensen als absolute concurrenten elkaar naar het leven gaan staan en het recht van de sterkste gaat gelden.3 Juist wie voluit vertrouwen heeft in de samenleving als product van het verlangen naar goed leven van mensen en hun inventiviteit om dit vorm te geven, kan in deze gedachtegang niet zomaar meegaan.
In de gerichtheid op sociale cohesie, die over de volle breedte van het gematigde politieke en maatschappelijke spectrum als vanzelfsprekend lijkt te worden gezien, zit een soortgelijke vooronderstelling: alleen een gemeenschappelijke cultuur kan voorkomen dat wij tegenover elkaar staan als eenlingen die zichzelf met geweld proberen te handhaven. Alsof onze sociale cohesie niet op een verkeerde cultuur is gebaseerd als zij groepen buitensluit! Of dan deze cohesie in naam van de buitengeslotenen niet juist moet worden ondergraven! De gerichtheid van het nieuwe kabinet-Rutte op de ‘gewone, normale Nederlanders’ is niet bepaald onschuldig. Rutte laat in bedekte termen weten alleen rekening te willen houden met degenen die zich in beginsel herkennen in de gemeenschap zoals zij is. Ik ben veel meer geneigd om met paus Franciscus te menen dat wij van de blindheid van de normaliteit worden gered door een inbreng vanuit degenen die kijken vanuit de periferie.
Mogen wij dan niet trots zijn op onze waarden en normen, en mogen wij dan niet van onze gemeenschap houden? Zeker wel. Maar deze liefde en deze trots hebben allereerst betrekking op de plaats waar wij samen met anderen ons leven leiden en gaandeweg de toekomst uitvinden op basis van wat er is en met behulp van wat er naar ons toe komt. De Weense romancier en essayist Robert Menasse noemt deze plaats Heimat.4 Dit onvertaalbare Duitse woord heeft de connotatie van ‘geboortegrond’ en ‘land van herkomst’, maar voor Menasse is het vooral de plaats waar wij ons thuis weten. Wij zijn er intuïtief en haast lichamelijk mee verweven. Niet alleen het landschap, de lichtval, de geuren en de mensen zijn vertrouwd en ‘eigen’, maar ook de gebruiken, de omgangsvormen en de taal zijn dat. Heimat is de ruimte waar het leven gestalte krijgt dat wij ten volle als het onze beschouwen. Aandacht voor Heimat als plaats van concreet leven in een concrete gemeenschap ziet Menasse als een alternatief voor de nadruk op natiestaten en hun soevereiniteit, waarvan Europa ten koste van talloze slachtoffers heeft moeten ontdekken hoe gevaarlijk die zijn. Het gaat hierbij niet om de bekende tegenstelling tussen de kleinschalige Gemeinschaft tegenover de anonieme Gesellschaft, maar om een visie op gemeenschap die ontstaat vanuit het gemeenschappelijk bewonen en beheren van de ruimte op basis van het verlangen naar goed leven, tegenover een visie op gemeenschap op basis van een welbepaalde identiteit die zich profileert tegenover andere gemeenschappen. Europa zou zichzelf wat Menasse betreft niet langer moeten zien en vormgeven als een federatie van natiestaten die zichzelf beschouwen als de belichaming van een specifieke identiteit, maar als een associatie van regio’s waarin mensen hun Heimat hebben en in reactie op wat er gebeurt voortdurend met elkaar opbouwen. Zo verschaffen zij elkaar voortdurend een Heimat.
Opbouw van gegeven gemeenschap
Heimat kan de melancholieke bijklank hebben van heimwee naar een heile Welt die er nooit echt is geweest. Voor Menasse duidt het woord echter de plaats aan waar mensen de gang en de stand van zaken niet ervaren als een onontkoombaar lot, maar als elementen in een dialoog waarmee zij hun leven opbouwen en richting geven.5 Het is wat hem betreft de plaats waar de toekomstmuziek klinkt. In de concrete verbindingen, levensvormen en bestaansruimten die mensen al doende met elkaar en in reactie op elkaar creëren, en in de manier waarop zij hiermee elkaar aanspreken en uitnodigen, klinkt de muziek op van de toekomst die hen motiveert er deel van te zijn en zich ervoor in te zetten.6
Hiermee komt Menasse wat mij betreft dicht bij de christendemocratische visie op gemeenschap die wij vandaag de dag nodig hebben: een gemeenschap die steeds opnieuw wordt opgebouwd op basis van de ervaring en het inzicht dat het leven op concrete plaatsen vorm krijgt, met de ingrediënten die er te vinden zijn. In de taal van de opmerkelijke wending die paus Franciscus in 2015 met zijn encycliek Laudato Si’aan de traditie van het katholieke sociale denken heeft gegeven, gaat het om ons gemeenschappelijk huis, in de zin van een gemeenschappelijk huishouden.7 Alle dingen, planten, dieren en mensen die er zijn, op een bepaalde plaats en in het netwerk van met elkaar verbonden plaatsen. Dit is een fundamenteel andere visie dan dat mensen zich alleen in overzichtelijke gemeenschappen zouden kunnen herkennen en alleen door abstractie zouden leren dat de buitenstaander dezelfde rechten behoort te hebben als de binnenstaander. Volgens de integrale ecologische visie die in Laudato Si’wordt ontwikkeld, is wat op grote en op kleine schaal gebeurt elkaars spiegelbeeld. Zoals de gemeenschap in de kerk naar katholieke overtuiging als men elkaar de vrede wenst de mensheid representeert die is opgenomen in de weg naar vrede die door God is ingezet. Lokaal, regionaal en mondiaal beschutten schepselen elkaar, voeden ze elkaar, stimuleren ze elkaar; en ja, zij ondermijnen elkaar ook en staan elkaar naar het leven. Wat dat laatste betreft is zo mogelijk bijsturing geboden. Maar wij kunnen noch de lokale, noch de mondiale gemeenschap vervangen door een gemeenschap van ons eigen ontwerp en naar onze eigen voorkeur. Een waarachtig christendemocratische visie op gemeenschap moet er naar mijn overtuiging van uitgaan dat alles wat er is, onderdeel is van de gemeenschap die aan het ontstaan is en die wij geroepen zijn mee op te bouwen. Als Sybrand Buma zich in zijn geruchtmakende Schoo-lezing zonder nader commentaar aansluit bij de suggestie – zoals die in sommige kringen in de samenleving te horen valt – dat wij de ongeplande en onvoorziene effecten van de migratie zouden moeten en kunnen terugdraaien en ons er niet verantwoordelijk voor zouden hoeven voelen omdat wij ze niet hebben gewild, construeert hij niet alleen een gevaarlijke illusie die naar alle waarschijnlijkheid tot nieuwe teleurstellingen zal leiden, nieuwe woede, nieuwe afkeer van politici en beleidsmakers.8 Vele malen erger is dat hij breekt met een fundamenteel uitgangspunt van welke gemeenschap ook: samen uit, samen thuis, in voor- en tegenspoed. Niet alleen met ‘gewone, normale Nederlanders’, maar met iedereen met wie wij ons grondgebied delen zijn we verbonden door onderlinge verantwoordelijkheid.
Christenen zijn en blijven ‘vreemdelingen en ballingen’ in elke samenleving, juist omdat elke empirische samenleving mensen uitsluit en christenen weten dat alle mensen kinderen van God zijn en dat wij daarom niet alleen een gemeenschap vormen met degenen met wie wij een gemeenschap wíllen vormen, én dat wij niet ophouden een gemeenschap te zijn als wij dat niet meer zouden willen zijn. Stel dat dat wel zo was: dan is er geen sprake van gemeenschap, maar van een contract. Wij zijn een gemeenschap met degenen te midden van en in verbondenheid met wie wij leven. Dat zijn niet alleen degenen die het goed gaat en die in onze ogen het goede doen, maar ook degenen die aan lager wal zijn geraakt en ongewenst en asociaal gedrag vertonen. Uiteraard moeten wij ons mede inspannen om hun positie en gedrag te veranderen, maar niet door te dreigen met uitsluiting. De christelijke grondovertuiging is dat elk mens iets van waarde heeft bij te dragen aan de gemeenschap, en de grondovertuiging van het katholieke sociale denken is dat de optimale gemeenschap ontstaat wanneer mensen daar zo veel mogelijk de kans toe krijgen. Vanuit hun eigen visie, op basis van hun eigen engagement.9 Het resultaat komt niet overeen met iemands bedoelingen, maar weerspiegelt zo veel mogelijk ieders inbreng.
Belang van conflicten
Dit wil niet zeggen dat er in een waarachtige gemeenschap geen conflicten zijn. Integendeel, conflicten tussen leden of groepen leden van een gemeenschap zijn juist wat een gemeenschap vooruitbrengt. Sommigen voelen zich te weinig gezien, of verkeerd, en protesteren daartegen. Anderen hebben het gevoel dat hun belangen te weinig meetellen en proberen daar iets aan te veranderen. Weer anderen zijn het met het gepresenteerde zelfbeeld van de gemeenschap niet eens en formuleren er alternatieven voor. Zo is een gemeenschap dynamisch, geeft zichzelf steeds opnieuw vorm en maakt zij geschiedenis.
Dit staat in schril contrast met de manier waarop Buma in zijn Schoolezing de Nederlandse identiteit presenteert. Daar wordt gesuggereerd dat er een constante Nederlandse identiteit zou zijn die door de eeuwen heen steeds bewaard is dankzij met name de inzet van de confessionele partijen, die Buma ook nog eens tekent als ‘eigenlijk’ conservatieven, zij het onder een andere naam.10 Dit staat in ieder geval op gespannen voet met wat wij inmiddels van de Nederlandse geschiedenis weten: dat het besef van Nederlanderschap ontstaat als deel van het proces waarin Nederland zichzelf als natie opbouwt. En dit proces verliep niet in alle opzichten harmonisch. In de periode van de reformatie ging men in de landen van Noordwest-Europa het protestantse christendom beschouwen als de grondslag van de nationale cultuur. De andere kant van deze medaille was dat katholieken gezien werden als potentiële vijanden van deze nationale cultuur en dat er een lange strijd nodig was om het katholicisme en de Nederlandse identiteit niet langer te beschouwen als strijdig met elkaar. Hierbij ging het niet alleen om sociaal-economische emancipatie van het katholieke volksdeel, maar evenzeer om de ruimte die katholieken kregen om zich vrij te organiseren en hun stempel op de Nederlandse samenleving te drukken.
Het gaat hier nu niet om de details van deze geschiedenis – of van die van de integratie van de gereformeerden en de socialisten – maar om het feit dat er altijd gestreden is over de Nederlandse identiteit en wie ertoe gerechtigd was deze te benoemen. Zo gezien is de strijd rond de Nederlandse identiteit die wij nu meemaken niets nieuws en een onvermijdelijk deel van de transformatie die ons land doormaakt. Een nostalgische oproep om vast te houden aan een identiteit die ooit vanzelfsprekend zou zijn geweest en ons stabiliteit gaf, maar die nu bedreigd wordt, werkt averechts. Zo’n oproep versterkt het gevoel van ontheemding dat hij zegt te willen tegengaan en probeert daar politiek garen bij te spinnen. In plaats daarvan zou ik pleiten voor een ‘katholiek moment’ à la Marion in de cultuur: het gericht pogen om angst en hoop om te vormen in inzet voor een samenleving waarin de verschillende groepen zich actief richten op verbondenheid met andere groepen. Zelf heb ik dat ‘contemplatieve politiek’ genoemd: uit betrokkenheid bij anderen die anderen willen zien en leren kennen, en hun actief de ruimte geven als belangwekkende bijdrage aan de toekomst.11
Politieke agenda
Tot slot: welke politieke agenda levert dit nu op voor de nabije toekomst? In enkele, noodzakelijk veel te korte punten:
- vanuit de vooronderstelling dat de aarde, dit stukje aarde, deze groep van mensen ons gemeenschappelijk huis is en uit liefde voor dit huis en uit trots voor wat het te bieden heeft,
- is het de zorg van politici om in alles en allen de door God gegeven waardigheid te zien,
- hetgeen in ieder geval wil zeggen: de feitelijke bijdrage te zien die geleverd wordt aan het gemeenschappelijke huis en zijn samenhang – én de bijdrage te zien die men graag zou willen leveren (een wens die vaak verscholen ligt in gedrag dat in eerste instantie als destructief kan verschijnen)
- teneinde deze bijdrage te versterken
- en zo de samenhang te versterken.
In deze visie is niet de gevoelde sociale cohesie, maar de mogelijkheid van ieder om naar vermogen aan de samenleving bij te dragen de centrale indicatie van de kwaliteit ervan. De vraag is niet of iemand normaal is, en ook niet of een eventuele afwijking getolereerd kan of moet worden. De vraag is of wat op het eerste gezicht een gebrek lijkt, ook als kwaliteit gezien kan worden.
Dat betekent dat de belangrijkste taak van politici en bestuurders bestaat in – uit liefde voor de burgers en vertrouwend op hun vermogen om samenleving en gemeenschap te vormen – het actief openhouden of, waar nodig, openmaken van de ruimte die hiervoor nodig is.
Noten
- 1.Deze bijdrage is een bewerking van een lezing op het symposium ‘Om een gemeenschappelijk huis’ van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, gehouden op 12 oktober 2017.
- 2.Jean-Luc Marion, Brève apologie pour un moment catholique. Parijs: Bernard Grasset, 2017.
- 3.Amitai Etzioni, The spirit of community. New York: Crown, 1993, met name pp. 116-133.
- 4.Robert Menasse, ‘Heimat ist die schönste Utopie’, in: Idem, Heimat ist die schönste Utopie. Reden (wir) über Europa. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 2014, pp. 70-82 (10 oktober 2012).
- 5.Robert Menasse, Die Zerstörung der Welt als Wille und Vorstellung. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 2006, met name pp. 9-31: ‘Die Welt in den ich schreibe’.
- 6.Vgl. Robert Menasse, ‘Zukunftsmusik’, in: Menasse 2014, pp. 120-132 (5 september 2013). Heimat is dus bij Menasse niet een conservatieve utopie zoals de Engelse filosoof Roger Scruton die verdedigt onder de term oikofilie in zijn How to think seriously about the planet: The case for an environmental conservatism (Oxford: Oxford University Press, 2012).
- 7.Paus Franciscus, Laudato Si’/ Wees geprezen. Over de zorg voor het gemeenschappelijke huis. Vaticaanstad/Poel-dijk: Libreria Editrice Vaticana/Stg InterKerk, 2015.
- 8.Vgl. Sybrand Buma, ‘Verwarde tijden!’ die om richting vragen. HJ Schoo-lezing 2017. Amsterdam: Elsevier Weekblad, 2017, p. 26.
- 9.Zie al: Erik Borgman, ‘De religieuze betekenis van democratie. Naar een heruitvinding van het subsidiariteitsbeginsel’, in: Idem, Overlopen naar de barbaren. Het publieke belang van religie en christendom. Kampen/Kapellen: Klement/Pelckmans, 2009, pp. 56-72.
- 10.Buma 2017, pp. 32-35.
- 11.Zie Erik Borgman, Leven van wat komt. Een katholiek uitzicht op de samenleving. Utrecht: Meinema, 2017.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.