Een Dutch dream als antwoord op kosmopolitisme, nationalisme en ‘tilmantisering’?
Samenvatting
Als veel ‘gewone mensen’zich in de steek gelaten voelen door elites, is het niet verstandig de aanval op de natiestaat voort te zetten. Het is beter om die natiestaat juist te bevestigen. Uiteraard niet als platform voor uitsluiting, maar als context van solidariteit. Geen exclusief, maar juist een inclusief nationalisme – maar inderdaad: nationalisme, zoals verzorgingsstaten primair nationale projecten waren. Als de natiestaat een relatief veilige omgeving biedt, kan men ook makkelijker een stoeltje bijschuiven voor immigranten. Het formuleren van een ‘Dutch dream’ kan behulpzaam zijn bij de zoektocht naar een gemeenschappelijk huis.
HET DEBAT OVER EEN MOGELIJKE NEDERLANDSE IDENTITEIT, die op haar beurt deel uitmaakt van een mogelijke Europese identiteit, is momenteel waarschijnlijk het felst gepolariseerde debat in onze samenleving. Simplificerend en ietwat karikaturaal gesteld staan twee grote kampen tegenover elkaar. Hierna probeer ik beide posities zo invoelend mogelijk te beschrijven, zonder zelf direct stelling te nemen. Door eerst te proberen voeling te krijgen met de hoop en angsten die in de samenleving leven, krijgen we zicht op maatschappelijke onderstromen, die op vaak verborgen wijze onze zogenaamd rationele argumentatie kleuren, en vaak zelfs sturen.1 Vervolgens probeer ik, mede in dialoog met Buma’s HJ Schoo-lezing, in dit debat een stap verder te komen.
Positie 1: het kosmopolitisch paradigma
Positie I kan men kortweg de kosmopolitische positie noemen. Deze kenmerkt zich door de gedachte dat we niet in onderscheidende zin kunnen en mogen spreken over een Europese, laat staan een nationale identiteit, en over Europese of nationale waarden: de echt betekenisvolle waarden zijn universeel, en spreken (dat zou tenminste kunnen) alle mensen aan. De centraalste universele waarde is voor deze groep vrijheid. Spreken over ‘identiteit’ sluit anderen uit, terwijl we juist moreel gezien iedereen moeten insluiten, ook degenen die onze opvattingen (nog) niet delen. Ieder mens telt als unieke, waardevolle mens en is daarmee een doel in zichzelf. Daarom ook mogen we immigratie niet tegenhouden.
Bovendien: Europa en Nederland hebben weinig om trots op te zijn. Hun geschiedenis is er een van onvrijheid, racisme, kolonialisme, jodenhaat, islamhaat, kruistochten, vrouwenondrukking, inquisitie, godsdienstoorlogen, gifgas in de Eerste Wereldoorlog, Zyklon B in de Tweede Wereldoorlog, en dan natuurlijk nog hier te lande de vreselijke verzuiling. In deze inktzwarte geschiedenis is een hoofdrol gespeeld door het christendom. Gelukkig hebben we ons daar sinds de verlichting van losgemaakt, maar de strijd is allerminst gestreden. Het ‘verlichte’ Europa kan zomaar terugvallen in barbarij – kijk maar naar de twintigste eeuw.
Het echte gevaar huist daarom in onszelf – met name in wat de ‘boze burger ’ is gaan heten – en niet in bijvoorbeeld de islam. Als we niet waakzaam zijn, kan de ‘boze burger’ uitgroeien tot nieuwe manifestatie van die vreselijke Europese geschiedenis. Europa wankelt. Wat vandaag identiteit heet, is morgen uitsluiting en discriminatie, en overmorgen deportatie. Moreel verzet is daarom geboden: tegen dit gevaarlijke ressentiment, tegen populisme, tegen de destructieve woede, die, als we niet deksels goed opletten, alle tolerantie zullen omverblazen.
De hoop van groep I is dus op een wereld zonder grenzen. De angst is die voor een herlevende discriminatie, en uiteindelijk vreest men zelfs de duistere mogelijkheid van een herlevend fascisme. Allergiewoorden voor deze groep zijn: ‘identiteit’, ‘Europese waarden’, ‘leidende cultuur’, ‘nationale geschiedenis’ en natuurlijk ‘Zwarte Piet’.
Een belangrijke tendens – en een lastig probleem – in deze groep is dat ze tegen morele opvoeding of vorming is, omdat dat de centrale universele waarde van vrijheid in het gedrang brengt. Morele vorming is dan al snel betuttelend. Men compenseert dit door de gedachte, de hoop, dat ieder redelijk mens vanzelf ook een moreel mens wordt of is. Door onderwijs worden mensen redelijk, moreel, en bovendien zullen dan hoogstwaarschijnlijk ook nog culturele identiteiten vanzelf verdwijnen of anders toch in ieder geval tot toeristische folklore verdampen.
Positie 2: het identiteitsparadigma
Positie 2 is de ‘identiteitspositie’. Identiteitsdenkers zien in de geschiedenis, maar meer nog op dit moment wereldwijd, een wereld buiten Europa waarin er op veel plaatsen sprake is van onderdrukking, religieus geweld (vooral rondom moslims) en etnisch geweld; waar corruptie aan de orde van de dag is; waar zelden fatsoenlijke verkiezingen gehouden kunnen worden; waarin voortdurend burgeroorlogen dreigen die alleen door dictaturen in de kiem gesmoord kunnen worden; waarin soms democratie opflakkert, maar dan weer uitdooft (denk aan de zogenoemde Arabische Lente). In deze wereld is met name West-Europa een eiland van orde, veiligheid, rechtsstatelijkheid, welvaart en redelijkheid, van ‘verlichting’. Men zou willen dat heel de wereld zo is, maar er zijn kennelijk zeer fundamentele verschillen tussen beschavingen.
En dan komen er vanuit die omringende wereld honderdduizenden, miljoenen Europa binnen. Om onze rechtsstaat, democratie en door de eeuwen heen langzaam gewonnen tolerantie? Dat lijkt al te vaak niet het geval: ze komen hier voornamelijk om basale veiligheid en banen. Wat gaat dat betekenen? Wat nemen ze mee en bewaren ze van hun wereld ginds?
Deze tweede groep ziet in groep I mensen die op grote schaal de grenzen willen openstellen en in immigratie geen probleem, maar een verrijking zien. Zij worden gemakkelijk beschouwd als verraders die Europa in de uitverkoop doen. Groep 2 waarschuwt: zo universeel zijn die broederschapswaarden helemaal niet! Immigranten komen hier met op zijn best onverschilligheid jegens onze vrijheden en waarden, maar soms zelfs met haat (die dan soms ook nog bij anderen wordt aangewakkerd). Voor een kleine groep – maar misschien minder klein dan we wel denken – betekent dit dat men zich absoluut niet mag of wil aanpassen. Dat is een tijdbom die nu al in een aantal Europese steden afgaat.
Groep 2 verwacht niet dat onderwijs automatisch de universele waarden in mensen zal aanboren. Hoeveel terroristen zijn niet juist hoogopgeleid? Wiskunde, economie en interne geneeskunde brengen een mens blijkbaar niet tot het verinnerlijken van ‘westerse waarden’.
De hoop van groep 2 is dat Nederland het lieve land blijft dat het is. De angst is dat onze progressieve verworvenheden goeddeels teloorgaan: onze rechtsstaat, verzorgingsstaat en welvaart. Allergiewoorden voor deze groep zijn bijvoorbeeld: ‘multiculturele samenleving’, ‘welkomstcultuur’ en ‘anti-Zwarte Piet-lobby’.
De blinde vlek is hier vooral het onvermogen om te zien dat veel nieuwe medeburgers wel oprecht proberen zich te verhouden tot ‘onze waarden’; dat ze dus wél willen meedoen, ook al geven ze daarmee hun eigen achtergrond geheel op.
Gemeenschappelijke grond
Als het goed is, is in de voorgaande weergave zowel de interne logica van beide posities als ook de wederzijdse weerzin invoelbaar. Beide posities hebben echter ook veel gemeenschappelijk. Beide omarmen de jarenzestig-revolutie als de brenger van nieuwe vrijheid en gelijkheid. De vaak ‘rechts’ gesitueerde ‘boze burger ’ voelt zich in veel opzichten erfgenaam van de linkse bevrijding! Dat is verwarrend voor groep I, die zichzelf vaak eveneens ziet als de hoeder van de jarenzestigrevolutie. Groep 2 stelt echter dat veel immigranten onze vrijheden niet begrijpen; dat zij de neiging hebben vrouwen achter te stellen, en homo’s en lesbiennes afwijzen. Bij immigranten met een islamitische achtergrond is bovendien nogal eens sprake van regelrecht antisemitisme. Hoe houden we onze verworvenheden op dit punt in stand, zo vraagt groep 2, als we dit niet scherp en duidelijk aan de orde stellen, dus over ‘onze waarden’ spreken?
Ten tweede hebben beide groepen een diepe morele inspiratie. De wederzijdse beelden van verraders tegenover racisten kloppen niet: de ‘boze burger’ is zelden racistisch, de kosmopoliet is geen verrader. De kosmopoliet ziet hoe broos een orde is waarin we elkaar als vrijen en gelijken, zonder discriminatie, behandelen – en dat dat, ook in Europa, allerminst vanzelfsprekend is. Er kan zomaar iets als fascisme ontstaan. Onderschat dat risico niet, en overschat onze morele kracht niet. Bescherm de waardigheid van ieder mens!
De identiteitsdenkers vrezen dat de eilanden van rechtsstatelijkheid, vrijheid en non-discriminatie gemakkelijk kunnen teloorgaan als we niet weerbaar zijn. Als we ongekwalificeerd grote groepen vanuit andere culturen binnenlaten, kan het zo gebeuren dat Nederland qua geweld, misdaad, discriminatie (vrouwen, homo’s) en corruptie meer en meer gaat lijken op de landen om Europa heen. Dat moeten we niet willen. Bescherm ‘Europese’ of ‘Nederlandse’ waarden!
Maatschappelijke ontwikkelingen: niet globalisering maar ‘tilmantisering’
Waarom laait dit debat nu zo vurig op? Vóór de eeuwwisseling kwamen immers ook veel vluchtelingen naar Nederland, meer zelfs dan nu. Waarom is er nu, naar het schijnt, meer weerstand, en meer zorg over het nationaal eigene?
Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn – en groep I zal zich tot deze visie aangetrokken voelen – dat er voor 2000 nog veilige taboes functioneerden, zoals het ‘Nie wieder’ als echo van de Tweede Wereldoorlog. Deze taboes zijn door de tijd heen versleten en vergeten. Wat eerder niet gezegd kon worden, wordt nu wel openlijk gezegd. Europa verrechtst, radicaliseert – het gaat fout. Vreemdelingenhaat bloeit op.
Een tweede mogelijke verklaring is dat groep 2 vooral bestaat uit ‘verliezers’: het is een ‘basket of deplorables’ die het in het op zich prachtige globaliseringsproces niet gered hebben, of wellicht vooral: bang zijn om het daarin niet te redden. Het is rechts ressentiment. Groep 1 kan ook in deze verklaring makkelijk meegaan. Nederland is altijd internationaal en een immigratieland geweest. Natuurlijk moeten we luisteren naar groep 2, maar tegelijk moeten we, aldus groep 1, alles doen om de populistische tegenstem te neutraliseren. Afschaffen dus, dat referendum. Dat instrument kan alleen maar bedoeld zijn voor een kosmopolitische agenda, niet voor een nationalistische.
Beide verklaringen zijn echter te makkelijk. Natuurlijk dienen we waakzaam te zijn jegens een mogelijk herlevend fascisme, maar kunnen de kosmopolieten wel zo gemakkelijk de, moreel verheven, kaart van de ‘verrechtsing’ spelen? Begrijpt men dan de maatschappelijke context wel goed? Immers, waarom hangt ‘rechts’ zo krachtig de jarenzestigerfenis aan? Is ‘rechts’ dan toch ‘links’? Waarom is rechts niet gewoon ‘bruin’ en ‘onfris’ (afgezien van een beperkt aantal onfrisse elementen die zich binnen rechts omhoogwerken)? Bij goed toezien blijkt het links-rechtsframe niet of slechts beperkt te werken, en is het beter om te zoeken naar begrijpelijke morele verontwaardiging. Zou er iets anders aan de hand zijn dan verrechtsing?
Ik doe een suggestie, en leid die in met een zeer betekenisvolle anekdote. In april 2007 werd de Belg Michel Tilmant bestuursvoorzitter van de ING Groep, voorheen de Postbank, onze ‘tante Pos’. Wellicht een vriendelijk persoon, maar vooral een veelzeggend symbool. Tilmant had reeds in 2004 een exorbitante salarisverhoging gekregen (met instemming van voormalig socialistisch premier Kok). In oktober 2007 – de kredietcrisis was inmiddels aan het uitbarsten – liet Tilmant doodleuk weten dat hij te weinig verdiende en er daarom voor zou zorgen dat het ING-hoofdkantoor verplaatst zou worden naar de Londense City, waar niet zo moeilijk gedaan werd over beloningen: ‘Het kan toch niet dat ik, Michel Tilmant, zo veel minder verdien dan mijn internationale collega’s! Over beloningen dienen we kosmopolitisch te denken! Als ING in Nederland niet genoeg miljoenen op mijn bankrekening stort, verplaats ik de tent gewoon!’ Onze ‘tante Pos’ als moneymaker voor één individu: de doorluchtige Michel Tilmant (plus op de achtergrond nog wat anonieme aandeelhouders). Als dat globalisering is …
Tilmants uitbarsting is symptoom van een bredere maatschappelijke ontwikkeling. Indachtig de ellende van de jaren dertig hadden staten zich omgevormd tot ‘verzorgingsstaten’ waarin, binnen nationale grenzen, iedereen als volwaardig burger kon participeren, geborgen door een vangnet van financiële garanties. Een nationaal maatschappelijk contract. Daaraan voorafgaand en daardoorheen had in Nederland de solidariteit tussen hoog en laag ook nog de bijzondere kleur gekregen van de ‘verzuiling’, waarbinnen religieuze scheidslijnen gecombineerd werden met sociale binding dwars door sociale klassen heen.
Nu waren er al vele jaren tendensen aanwijsbaar die aangaven dat dit nationale maatschappelijke contract onder druk stond, en dat er een elite ontstaan was die zich niet primair zag als hoeder van of zelfs maar als deelnemer aan dit contract – maar niet eerder kwam dit zo openlijk aan het licht als door Tilmant. Kennelijk was er inmiddels een elite aan de macht die als hoogste doel had om goed voor zichzelf te zorgen, terwijl er, aan de andere kant, publiekelijk voortdurend een bezuinigingsdiscours opgetuigd werd, waarbij allerlei voorzieningen gereduceerd werden.
De religieuze scheidslijnen van de verzuiling werden in snel tempo doorbroken, maar er kwamen horizontale scheidslijnen voor terug, van klassen die elkaar eigenlijk nooit meer tegenkwamen. De kracht van deze nieuwe scheidslijnen werd verdiept door een maatschappelijk discours waarin zelfontplooing en eigen verantwoordelijkheid steeds centraler kwamen te staan. Het nieuwe maatschappelijke contract had als centraal motto: ‘Zoek het zelf maar uit.’ En Tilmant, en met hem een spraakmakende groep bestuurders, in profit- én non-profitorganisaties, volgde letterlijk dit nieuwe script. Tilmant weigerde in 2010 bovendien te verschijnen voor de parlementaire commissie die onderzoek deed naar de kredietcrisis; hij gaf letterlijk niet thuis. Deze afscheiding van de elite van de nationale gemeenschap, in zekere zin een pervertering van het kosmopolitisme, noem ik ‘tilmantisering’ of ‘tilmanie’. De boodschap ervan is: ‘Als het erop aankomt, denken wij, de bestuurlijke elite, alleen aan onszelf.’
Getuige de opkomst van Trump is dit geen Nederlands incident. Dominante politiek-filosofische ideeën – vooral het radicale eigendomsliberalisme, gecombineerd met een op afrekenen gerichte bestuursfilosofie, het New Public Management – hebben internationaal een klimaat geschapen waarin wereldwijd elites zichzelf met recht ontheven achten van alle concrete contexten, tradities en culturen waarin zij opereren.
Het is niet verwonderlijk dat zich nu een tegenbeweging manifesteert, om de eenvoudige reden dat moraal altijd een concrete gemeenschap veronderstelt waarin ze belichaamd wordt. Als nationale staten geen solidariteit organiseren en garanderen, ís er geen solidariteit. Is dat herlevend fascisme? Het kan het worden! Het nationaalsocialisme kan immers, althans qua maatschappelijke aanhang, ook niet los worden gezien van de diepe vernedering van Duitsland en de afwijzing van de verzoeningsgeorienteerde lijn van Wilson in het Verdrag van Versailles (beide vooral door toedoen van Clemenceau). Daarom dient men nu goed de opties te wegen.
Als veel ‘gewone mensen’ – ‘boze burgers’ – zich in de steek gelaten voelen (of overtuigd zijn in de steek gelaten te zullen worden) door elites, is het niet verstandig om de aanval op de natiestaat voort te zetten. Het is beter om die natiestaat juist te bevestigen. Uiteraard niet als platform voor uitsluiting, maar als context van solidariteit. Geen exclusief, maar juist een inclusief nationalisme – maar inderdaad: nationalisme (zoals verzorgingsstaten primair nationale projecten waren). Als de natiestaat een relatief veilige omgeving biedt, kan men ook makkelijker een stoeltje bijschuiven – daarin ligt wellicht (in combinatie met het militantere beeld van de islam) een belangrijk verschil met het immigratieklimaat van vóór 2000. Verdisconteert men niet de tilmantisering en haar sociaal-psychologische gevolgen, dan vervalt men gemakkelijk in een morele veroordeling volgens het kosmopolitische paradigma, wat dan volgens het identiteitsparadigma weer gezien wordt als het ‘schoonvegen van het eigen straatje’ van elites.
Tegen deze achtergrond kunnen we naar mijn indruk Buma’s pleidooi voor een herwaardering van ‘nationale gemeenschap’ in de recente HJ Schoo-lezing zien: de achtergrond die hij tracht te adresseren is niet de globalisering (waar hij zich niet tegen verzet), maar de tilmantisering, dus dat elites achteloos delen van de nationale gemeenschap in de kou laten staan of zelfs met morele verachting bejegenen. De samenleving is niet een project voor enkele ik-bv’s, maar is er voor allen, juist in crisistijden, en ze vergt een gedeelde inzet voor het bonum commune, het gedeelde goede. Naar mijn indruk probeert Buma een middenweg te vinden voor zowel het kosmopolitische als het identiteitsparadigma.
Twee spelregelsuggesties
Om dit inclusief nationalisme goed te formuleren moeten we minstens twee spelregels afspreken.
Ten eerste. In de patstelling over ‘Europese waarden’ (Europa als bakermat van grootschalig leed of van vrijheid en gelijkheid) moeten we steeds met twee woorden spreken. Tegenover groep 2 moeten we de bloedige geschiedenis erkennen, maar onmiskenbaar deelt Europa deze geschiedenis mutatis mutandis met vele staten en imperia in de wereldgeschiedenis, die wel met elkaar lijken te wedijveren in wreedheid (de bouw van de Chinese Muur, waar westerse toeristen nu verlekkerd overheen lopen, kostte zo’n anderhalf miljoen mensen het leven, meebegraven in de muur). Slavenhandel komt voor in vrijwel alle ‘hoogculturen’ (de landbouwculturen), ook in Afrika. Kortom, de geschiedenis van de mensheid is huiveringwekkend, en Europa vormt daarop helaas geen uitzondering. Dat is geen verontschuldiging – juist niet –, maar we moeten de Europese misdaden wel in perspectief zien, namelijk dat van de diepzwarte, bloeddoorlopen geschiedenis van de hele mensheid.
In Europa is echter wel iets bijzonders gebeurd – en dat moet ook gezegd worden. In Europa is namelijk met vallen en opstaan de strijd aangebonden met machtsmisbruik, willekeur en slavernij, zijn er sociale voorzieningen ingericht, is meer en meer de menselijke waardigheid erkend. Nederland heeft hierin een bijzonder verhaal: als eerste land verwisselde het een dictatoriale koning voor zelfbestuur, uiteindelijk uitlopend op een rechtsstaat waarin er van meet af aan ‘vrijheid van geweten’ was, en later ook ‘vrijheid van godsdienst’.
Als we spreken over Europese en Nederlandse waarden, hebben we het daarover. Daarbij verzwijgen we niet dat Nederland vaak de eigen, zelf geformuleerde waarden schond, en ook voluit kolonialistisch is geweest (en inderdaad: juist omdat deze waarden in Europa geformuleerd zijn, valt Europa meer te verwijten dan andere culturen, maar alleen daarom) – maar die schendingen maken de waarden uiteraard nog niet waardeloos! Sterker nog: juist daarom zijn die waarden, juist ook als Europese én als Nederlandse waarden, het expliciet benoemen ervan waard, en we mogen er trots op zijn.
Precies in het licht van die waarden waar we trots op zijn, schamen we ons voor het vele dat daarmee niet in overeenstemming was (en is); die schaamte hoort intrinsiek bij die waarden! De waarden zijn niet ons goede en geruste bezit, maar een voortdurende oproep aan onszelf.
Ten tweede. Waarden zijn niet vanzelfsprekend, en ook niet zonder meer universeel. Er bestaan alleen lange wegen naar universaliteit, en die vragen bewuste overdracht, uitleg, dialoog, protest soms. In tegenstelling tot wat veel vertegenwoordigers van groep I denken, is vrijheid alleen niet genoeg. Men dient voorbij een te leeg vrijheidsideaal en te makkelijk multiculturalisme te komen, en waarden inhoudelijk te benoemen, uit te leggen, te verdedigen, te symboliseren en te praktiseren. Bang voor paternalisme moet men daarin niet zijn. Een samenleving legt altijd bepaalde waarden op aan haar inwoners, en dat kan ze dan maar beter expliciet doen.
Inclusief nationalisme
Laten we tegen deze achtergrond nog iets nader ingaan op de eerdergenoemde Schoo-lezing, als bijdrage aan dit gepolariseerde debat. Buma lijkt met een nieuw begrippenkader de patstelling te willen doorbreken, om vervolgens beide voornoemde groepen te verbinden. Terecht wil hij af van het ietwat hooghartige spreken over de ‘boze burger’. Wie daarop maar blijft hameren, creëert de radicalisering en de verrechtsing die men zegt te willen bestrijden. Er moet dus geluisterd worden naar de terechte zorgen van mensen, maar tegelijk mag de morele aspiraties van onze samenleving geen geweld worden aangedaan. Dat is een riskante onderneming, en gemakkelijk krijgt men dan van beide kanten de wind van voren (zoals ook gebeurd is).
Ik wil ter afsluiting kort met Buma meedenken en tegelijk accenten aanbrengen die bij hem nog wat impliciet of onuitgewerkt blijven; sommige van zijn formuleringen kunnen verdere verheldering gebruiken. De metafoor van ‘een gemeenschappelijk huis’ is hierbij behulpzaam.
Er schemeren drie ingrediënten in Buma’s verbindingspoging. Uitgangspunt hierbij is de gedachte dat niemand rechtstreeks ‘wereldburger’ is: iedereen is altijd ingeweven in concrete verbanden (van familie, buurt, stad, regio en land), en aandacht voor dat concrete verband is niet moreel verwerpelijk, maar juist moreel essentieel. Zo zie ik, tegenover wat men zou kunnen noemen een ‘exclusief nationalisme’, contouren van een ‘inclusief nationalisme’. Let op het woord ‘contouren’: daarmee geef ik aan dat het scherper zou kunnen – en uitnodigender.
A. Een Dutch dream: een ‘menselijke-waardigheidssamenleving’
Als ik de HJ Schoo-lezing goed begrijp, wil Buma een soort Dutch dream formuleren. Die Dutch dream gaat om een land waarin we in een lange geschiedenis geleerd hebben dat ieder mens telt als (gelijk)waardig, en dat iedereen die zich inzet voor anderen, dus voor de samenleving, er voluit bij hoort en waardering verdient. Hierbij moet echter scherper erkend worden dat dit moeilijke proces vele eeuwen in beslag nam – en dat het leerproces nog altijd voortduurt. Er is veel misgegaan, maar er zijn tegelijk ook duidelijke hoogtepunten te vieren.
Nederland is inmiddels een land waarin elk mens, van welke afkomst ook, kansen heeft en grijpen kan; waarin we elkaar, van welke afkomst ook, vasthouden; én waarin we elkaar, van welke afkomst ook, duidelijk aanspreken op ons gedrag als dat niet in overeenstemming is met de gelijkwaardigheid van en voor allen.
Vroeger hadden protestanten, katholieken, socialisten en liberalen het soms knap lastig met elkaar, maar ze zetten steeds meer gezamenlijk de schouders onder het ‘project Nederland’, onder de Dutch dream, strevend naar een land waarin ieder telt. Tegenwoordig doen er veel meer religies en culturen mee – waarbij veel aandacht uitgaat naar de islam –, maar de Dutch dream blijft dezelfde (en kan zich uiteraard vernieuwen).
B. Uitnodigende gemeenschapsvorming rond centrale waarden
De Dutch dream is niet vanzelfsprekend en wordt niet vanzelf verinnerlijkt. Inburgeringscursusjes (voor ‘allochtonen’) of wat lesjes maatschappijleer (voor ‘autochtonen’) volstaan hier niet; we zullen de Dutch dream steeds moeten uitdragen en vieren. Overdracht van waarden gaat via inspirerende rituelen, symbolen en verhalen.
Nederland is niet rijk aan rituelen, maar we zullen er over moeten nadenken. Wat de symbolen betreft is er al meer perspectief. Het Wilhelmus, het koningshuis, nationale sportdagen, maatschappelijke dienstverlening: er valt van alles te bedenken waarmee we de associatie met het gemeenschapsgedragen ideaal van de menselijke-waardigheidssamenleving kunnen versterken. Ten slotte is een goede mix van verhalen essentieel: van verhalen over helden die onze vrijheid mogelijk maakten, maar ook over de donkere bladzijden, die voor ons nu een waarschuwing zijn. Een en ander is ook sterk met elkaar verbonden: geen rituelen zonder nadere inhoud, en geen Wilhelmus zonder een verhaal over vrijheid en over de menselijke waardigheid voor eenieder die zich binnen onze landsgrenzen bevindt – inclusief de vele immigranten en mensen met een vluchtelingenachtergrond.
Angst voor ‘betutteling’ of paternalisme vanwege een verkeerd opgevatte vrijheidsideologie is bij het uitdragen van de Dutch dream niet geraden. Fundamentele waarden van onze democratie verdienen goede overdracht.
C. Plichten: vraag niet wat de samenleving voor jou kan doen, maar wat jij kunt doen voor de samenleving
Het derde en laatste element in Buma’s ‘beschavingsoffensief ’ is de herwaardering van het woord ‘plichten’. Ook hier heeft Buma scherp gezien waar het huidige universalistische vrijheidsdiscours mistast. Met name groep I cultiveert dit, maar in meer gesimplificeerde vorm heeft ook groep 2 er last van.
Vanuit de christelijke traditie brengt Buma de gedachte in dat vrijheid geen doel op zichzelf is, maar bedoeld is als dienst aan elkaar. Vrijheid is dus beslist belangrijk, maar we moeten goed weten waar we die primair moeten lokaliseren. Ik zou zeggen: ‘Vrijheid is in de politiek de hoogste waarde, en in alle andere levenssferen is het primair een ondersteunende waarde.’ Denk wat dit laatste betreft maar aan een partnerrelatie: wie vrijheid hier als hoogste waarde ziet, is waarschijnlijk nog nooit verliefd geweest! Liefde zoekt juist verbinding. Maar vrijheid is hier duidelijk wel een ondersteunende of voorwaardescheppende waarde: als men een partner niet in vrijheid kan kiezen, hebben we een ander probleem.
Natuurlijk is het lastig hoe de overheid, wanneer vrijheid de hoogste politieke waarde is, toch over plichten kan spreken. Het bieden van een stimulerende omgeving waarin mensen niet ontmoedigd maar aangemoedigd worden om naar elkaar om te zien, is vanuit de overheid echter goed te motiveren. Maatschappelijke stages en ruim baan voor wat ooit het ‘maatschappelijk middenveld’ heette, horen daarbij.
Adel verplicht, vrijheid verplicht. Als mensen zich niet om elkaar en de gezamenlijke publieke ruimte bekommeren, gaat op termijn de vrijheid verloren.
Tot slot: de christelijke traditie
Onomwonden put Buma in de HJ Schoo-lezing uit de christelijke traditie. Dat is om twee redenen van belang. Ik begin met een nogal formeel ogende reden.
Kennelijk is het mogelijk om vanuit religieuze tradities inhoudelijk te participeren in de publieke ruimte en deze zo mede te dragen. Dat is niet altijd eenvoudig, en historisch gezien had het katholicisme hier in de negentiende eeuw bijvoorbeeld meer moeite mee dan het protestantisme – althans het protestantisme van Abraham Kuyper, dat levensbeschouwelijke pluraliteit en democratie van harte omarmde. In de twintigste eeuw heeft het katholicisme dat echter ruimschoots ingehaald, getuige een aantal imposante encyclieken, met Laudato Si’als laatste in de rij. Waarom zou zo’n inhaalslag niet ook door de islam gemaakt kunnen worden? Er zijn hiervoor inhoudelijke kansen, die deels parallel lopen met argumenten die eerder in de christelijke traditie ontwikkeld zijn om te pleiten voor mensenrechten, zoals Franse, Zwitserse en Nederlandse calvinisten deden in de zestiende eeuw. De islam en het christelijke geloof delen het geloof dat God alle mensen geschapen heeft en dat daarom alle mensen fundamenteel gelijk zijn. Hier liggen aanknopingspunten. Het voordeel is dat men dan niet langer van moslims vraagt dat de islam ‘door de verlichting’ heen moet – wat neerkomt op ‘gooi de islam maar weg ten gunste van een rationeel universalisme’ – maar hen stimuleert tot nieuwe interpretaties van hun eigen traditie. Belangrijk is dat juist ook het CDA deze reflectie aan islamitische zijde stimuleert.
De andere reden is inhoudelijk. In de christelijke traditie zijn belangrijke inzichten te vinden die elders niet zo gemakkelijk gevonden worden, bijvoorbeeld over de verhouding tussen vrijheid en verantwoordelijkheid. De fundamentele gelijkwaardigheid van alle mensen is een andere essentiële notie in deze traditie. Niet dat iedereen die zich christen noemde deze altijd zonder uitzondering beaamd heeft, zeker niet – maar er was een constante stroom: Franciscus; de ultraorthodoxe protestantse predikant Bernardus Smytegelt, die slavernij ‘mensendiefstal’ noemde; William Wilberforce; Abraham Lincoln; Martin Luther King … Steeds herinnerden zij christenen aan hun ware inspiratiebronnen. Buma zou nog veel verder kunnen gaan in het onder woorden brengen van centrale noties uit deze traditie, zoals liefde en barmhartigheid. Het is goed als dergelijke noties ingebracht worden in het publieke debat.
Christenen kunnen de christelijke traditie niet claimen, omdat deze ook voor hen vaak een zaak van prikkelende tegenspraak is, maar zij zullen wel bewust dit kritische gesprek met de eigen bronnen, die ook de kernbronnen van onze cultuur zijn, willen opzoeken. Daarom is de christelijke traditie nooit ‘gevestigd cultuurgoed’, maar steeds ook een appel.
Noot
- 1.Ik sluit hiermee aan bij de luisterende methodiek van het Centrum Èthos. Dat centrum is door enkele filosofen en bestuurskundigen aan de VU opgericht met als doel om ‘maatschappelijke onderstromen’ te verkennen en in verband te brengen met grotere maatschappelijke ontwikkelingen, zoals globalisering, technologisering, individualisering en functionalisering. Binnenkort verschijnt in deze lijn onder redactie van Gabriël van den Brink het boek Waartoe is Nederland op aarde? (Amsterdam: Boom, 2018).
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.