Waarom patriottisme belangrijk is
Samenvatting
Nederland heeft een sterk, onderhuids nationaal bewustzijn, maar kampt tegelijkertijd met een identiteitscrisis. Veel mensen gevoelen dat de basis voor onze democratie, het verhaal van wie ‘wij’ zijn, onder druk staat. Dat heeft veel oorzaken: de globalisering van de economie, die steeds meer is losgekoppeld van de lokale gemeenschappen die haar van morele en institutionele kaders voorzagen; en ook de vestiging van grote groepen mensen met andere culturen, waarden en loyaliteiten, waarvan niet altijd duidelijk is in hoeverre ze tot ons ‘wij’ willen toetreden. Het politiek uitdragen van een bescheiden patriottisme kan daarbij een verbindende rol spelen.
‘IK WORD DE PRESIDENT VAN DE PATRIOTTEN en niet die van de nationalisten!’ zei Emmanuel Macron tijdens de Franse verkiezingsstrijd. Daarmee wilde hij zich distantiëren van Marine Le Pen, indachtig de woorden van zijn voorgangers De Gaulle (‘Le patriotisme, c’est aimer son pays. Le nationalisme, c’est détester celui des autres.’) en Mitterrand (‘Le nationalisme, c’est la guerre!’). Als buitenstaander haalde Macron een verpletterende overwinning, die aansluit in het rijtje van de eerdere anti-establishmentzeges van Trump en de voorstanders van een brexit. Ondertussen dringt zich overal in Europa de vraag naar de legitimiteit en toekomst van onze nationale identiteiten op.
Bezorgde EU-leiders waarschuwen voor nieuw nationalisme als een aanval op de open samenleving. Maar vaak lijken zelfs voorzichtige pleidooien voor een herwaardering van nationale identiteit al snel te worden beschouwd als kneuterig gedram, een knieval voor de populist, een stap achteruit of zelfs eentje op het glibberige pad naar haat, geweld en uitsluiting. Wie daarvoor pleit is een ‘deplorable’, of iemand die naar ze hengelt voor electoraal gewin. Sommigen halen daar hun neus voor op, comfortabel in de gedachte dat zij wél aan de goede kant van de geschiedenis staan. Maar je neus ophalen is zelden een zinnige en nooit een christendemocratische reactie, en deplorabel is het verlangen naar een positief verhaal over wie wij zijn ook niet.
Nederland heeft een sterk, onderhuids nationaal bewustzijn, maar kampt tegelijkertijd met een identiteitscrisis. Veel mensen hebben het gevoel dat de basis voor onze democratie, het verhaal van wie ‘wij’ zijn, onder druk staat. Dat heeft veel oorzaken: de globalisering van de economie, die steeds meer is losgekoppeld van de lokale gemeenschappen die haar van morele en institutionele kaders voorzagen; het ontrafelen van traditionele rolpatronen en verbanden die de identiteit schraagden; en ook de vestiging van grote groepen mensen met andere culturen, waarden, opvattingen en loyaliteiten, waarvan niet altijd duidelijk is in hoeverre ze tot ons ‘wij’ willen toetreden – terwijl de mensen die er in de eerste plaats over gaan nog steeds worstelen om de juiste taal en manier te vinden om de vragen die dit opwerpt aan te kaarten, of zelfs de indruk wekken een van ‘ons’ losgeweekte mondiale agenda met andere belangen na te streven. Zou het uitdragen van een bescheiden patriottisme daarbij een verbindende rol kunnen spelen? De vraag die we onszelf ook moeten stellen is wat er gebeurt als je het thema verder links (of extreem rechts) laat liggen, en wat de alternatieven zijn. Hoe kunnen we gezonde vormen van patriottisme aanspreken zonder de verkeerde te ontketenen? Zelfs, of eigenlijk júíst wie denkt dat het pleidooi voor vaderlandsliefde gevaren met zich meebrengt, dient zich dat af te vragen.
Patriottisme en identiteit
Om vooruit te komen in het leven jagen mensen hun eigen ambities en belangen na, maar daarbij moeten ze voortdurend samenwerken op manieren die dat streven ook inperken, anders wordt het een chaos waar niemand wat aan heeft. Een samenleving kan alleen tot bloei komen als de leden zich inzetten voor het algemeen belang, bereid zijn de offers te brengen die dat altijd met zich meebrengt, en dat ondertussen ook als zinvol kunnen ervaren. Dat kan, vooral als ze denken daarmee iets in stand te houden waar ze van houden en waarvan ze het idee hebben dat het ook de moeite waard is; kortom, als er een vorm van liefde in het spel is.
Liefde is een bevestigende en verheffende kracht: ze laadt neutrale plaatsen en gewone bezigheden met een speciale en morele betekenis. De meeste verstandige mensen die er de afgelopen millennia over hebben nagedacht, vonden patriottisme als dappere toewijding aan de eigen gemeenschap dan ook een buitengewoon goed idee. De neiging om ‘partijdig’ te zijn voor eigen streek, groep of land helpt om de minstens zo natuurlijke neiging tot egoïsme te bestrijden, en tegengestelde belangen van individu en collectief te verzoenen.
Elke samenleving, en elke groep, berust op een idee van wie er tot dat ‘samen’ behoren, en wie dus niet. Nu is identiteit uiteraard gelaagd. Ikzelf ben een Boomsma, promovendus, christendemocraat, christen en katholiek, Nederlander, Europeaan, ecoloog; allemaal overlappende identiteiten met hun eigen verwachtingen en verplichtingen. Maar sommige van die groepen fungeren ook als collectief, in die zin dat ze namens hun leden beslissingen nemen en die dan kunnen opleggen (waardoor identiteiten ook kunnen botsen). In zo’n geval is het cruciaal om te weten wie er wel bij horen en waarom, want dat bepaalt wat de leden elkaar verschuldigd zijn en of dat legitiem is.1 Het begrip van en het verhaal over het ‘wij’ vormen de basis voor het vertrouwen waarmee een groep als zodanig functioneert. Dat geldt des te meer in een democratie. Identiteit is op die manier ook verbonden met soevereiniteit, oftewel met de vraag wie de beslissingen mag nemen. Democratische politiek berust op een gedeelde identiteit, en als die ontbreekt, ontstaat op den duur het gevoel dat die beslissingen oneigenlijk worden opgelegd. We zien dan ook dat een democratie niet goed kan functioneren in plaatsen waar geen enkel nationaal bewustzijn bestaat. Somalië heet bijvoorbeeld terecht een failed state, omdat er geen centrale regering is die de orde kan handhaven. Het onderliggende probleem is echter dat het in de eerste plaats een failed nation is, omdat er geen gedeelde loyaliteit is, maar alleen een verzameling ruziënde clans. Wat ontbreekt, is een basis van gezond patriottisme.
Patriottisme en de natiestaat
Dat brengt ons tot een belangrijk onderscheid. Het ‘wij’ dat mensen verbindt in een gezamenlijke identiteit kan grosso modo drie politieke vormen aannemen.2
In tribale samenlevingen is de identiteit gebaseerd op het (fictieve) idee van een gezamenlijke afstamming, een soort extended family. De clan is hecht en dwingt een sterke loyaliteit af, maar is wel erg gesloten voor nieuwkomers of vreemdelingen.
Dan is er de geloofsgemeenschap, waarvan het lidmaatschap is gebaseerd op een gedeelde religie.3 Zo’n gemeenschap is minder gesloten dan de tribale samenleving, want door een bekering kun je toetreden. Wel is het hier de vraag hoe er moet worden omgegaan met mensen die iets anders geloven, en wat de status is van de seculiere wetten die gelden.
De derde vorm is de natiestaat zoals die langzaam in het Westen tot stand is gebracht, waarbij de identiteit is gebaseerd op het bewonen van een specifiek grondgebied met zijn culturele en historische erfgoed, waarvan ‘wij’ zeggen: ‘Dit is géén neutraal stukje real estate, maar de plek waar wij “thuishoren”, en die wij welvarend en vrij hebben gemaakt.’ Daarbij horen, volgens de theorie van Ernest Renan, het idee van een gedeeld en groots verleden, de wens om samen te leven, en een beeld van een gezamenlijke toekomst.4 Dat is de meest ‘open’ collectieve identiteit die er is, omdat deze groepen en individuen van verschillende etniciteiten en religies kan verenigen in een high-trust-samenleving, en de basis biedt voor het soort compromissen waar de democratische politiek op draait. Dergelijk patriottisme komt niet voort uit grootse, gruwelijke en meeslepende projecten voor de toekomst, zoals het communisme of het fascisme, maar ontstaat vanzelf in de loop van de tijd door wederzijds contact als lid van een concrete en historisch gegroeide cultuurgemeenschap.
Patriottisme en nationalisme
In februari 1940, luttele maanden voordat zes Duitse pantsertreinen onuitgenodigd over onze grens denderden, hield ‘onze’ historicus Johan Huizinga een drietal lezingen bij het Studium Generale van de Universiteit Leiden: ‘Twee krachten, die in het onzalige heden het wereldorganisme spannen en schokken als een koorts, ten goede of ten kwade: patriottisme, de wil tot handhaving en verweer van wat eigen en dierbaar is, de wil die in hechte gemeenschap thans overal op de zwaarste proef wordt gesteld, en nationalisme, de machtige drift tot heerschappij, de zucht om het eigen volk of den eigen staat te laten gelden vóór, boven en ten koste van anderen.’5 Patriottisme is defensief, nationalisme is heerszuchtig; patriottisme is ‘genegenheid’, nationalisme is ‘twist’; nationalisme sluit uit, terwijl patriottisme juist mensen insluit.6 Patriottisme impliceert ook een ‘weloverwogen besef en een streven’, en een diepe morele verplichting, ‘slechts door het opperste richtsnoer in het geweten begrensd’.7 Geen ‘My country, right or wrong’ dus, zoals begin vorige eeuw werd geroepen om een blinde loyaliteit aan te duiden, als een soort vrijbrief voor wandaden. G.K. Chesterton had er al op gewezen dat die zin zoiets betekende als: ‘My mother, drunk or sober.’8 Op zich waar, maar geen fatsoenlijk mens laat het koud wat zijn moeder doet of laat, en hij voelt zich juist verplicht om, wanneer nodig, kritiek te leveren; ‘right or wrong’ als attitude verraadt juist een gebrek aan liefde.
Volgens Huizinga zijn patriottisme en nationalisme geen van beide recente fenomenen, en hebben ze altijd in wisselende vormen bestaan, ook al komt het woord ‘patriottisme’ zelf pas in de zeventiende eeuw naar voren – als ‘isme’ dan, want het Grieks gaf ons het woord patris als ‘vaderland’ en zo heeft het al een herkenbaar nostalgische klank in de Ilias. Middeleeuwse geschriften bevatten tal van verwijzingen, zowel in smalle zin als geboortestreek, als in ruimere zin als staatkundige eenheid. Europa is ontstaan uit het samensmelten van allerlei verschillende stammen tot een supra-etnisch christelijk imperium waarvan het universalisme tot uitdrukking kwam in de figuur van een religieus leider wiens autoriteit die van alle koningen ontsteeg, met één kerk en één liturgische taal, die een ‘hemels vaderland’ naast het aardse beloofde. Zo kent de Europese beschaving een dubbele grondslag: de geestelijke en culturele eenheid van de kerk, tegenover een staatkundige diversiteit. Huizinga wijst er in dat kader op dat het nationalisme in Europa lijkt op te komen als reactie op de ontwikkeling dat het universalisme niet langer de geestelijke aanspraak van de paus is, maar een politiek karakter krijgt. ‘Het schijnt niet te veel gezegd, dat een bewust politiek nationalisme zich in het middeleeuwsche Westen het eerst vertoont als tegenstand tegen de Duitsche keizerpolitiek der Hohenstaufen.’ Andere auteurs wijzen naar de missie van kardinaal Richelieu (1585-1642; ook wel bekend als ‘l’éminence rouge’), minister van Lodewijk XIII, om van Frankrijk de ‘uitverkoren’ natie te maken, bedoeld om over de rest van Europa te heersen. Daarbij verengde hij het universalisme van de kerk tot de goddelijke roeping van één specifieke natie, en schrok er ondertussen niet voor terug om op allerlei manieren te stoken in de Dertigjarige Oorlog (1618-1648).9 De geest van het onversneden nationalisme breekt definitief door in het pamflet Wat is de derde stand? uit 1789 van de oprichter van de jakobijnen, abbé Sieyès (1748-1836): ‘De natie gaat overal aan vooraf. Zij is de bron van alles. Haar wil bepaalt wat wettig is (…). Hóé een natie die wil uitoefent doet er niet toe, áls zij die maar uitoefent; elke procedure volstaat, haar wil is de hoogste wet.’10
Nationalisme zoals dat doordrong met de Franse Revolutie, is een soort zelfverafgoding, een collectieve vorm van narcisme die de plek inneemt van echte religie, waarbij het universalisme van de kerk een politiek karakter krijgt. Na de oorlog ontstond een consensus dat nationale loyaliteiten langzaam zouden moeten worden ontmoedigd, omdat ze de destructieve drijfveren achter de oorlog waren geweest. Maar was die conclusie terecht? Het perverse ultranationalisme van de nazi’s staat mijlenver af van het positieve patriottisme elders in Europa. Ook in Nederland vormde een dergelijke vaderlandsliefde juist de inspiratie om zich tegen het totalitarisme te verzetten. Het brengt ook Chestertons vergelijking in herinnering van een man die liefde geheel afwijst omdat er uit liefde ook weleens een crime passionnel wordt gepleegd. Kind en badwater dus. Patriottisme hoort juist niet in de onderbuik, maar in de borstkas. Het Nederlandse patriottisme was doorgaans ook niet zo oorlogszuchtig of vervuild met gezwollen taal als dat van sommige van onze buurlanden. De relatieve ingetogenheid ervan is daarbij zelf een onderdeel van onze identiteit. Maar daarmee is het misschien ook wel minder eenvoudig om er deelgenoot van te worden.
Het individualisme en het materialisme van de afgelopen decennia hebben ons halfblind gemaakt voor de fundamentele rol van die eerste persoon meervoud in zowel politieke als existentiële zin. Het postmoderne project sinds de jaren zestig was om de mens te bevrijden van traditionele banden en plichten, waaronder die jegens het vaderland. De progressiefliberale orthodoxie lijkt er nu op neer te komen dat de enige significante menselijke realiteiten die zijn van het individu en de mensheid, met niets ertussenin. Postnationalisten zijn ook vaak postchristenen; ze erkennen noch een Vader in de hemel, noch een vaderland op aarde. Daarmee zijn de twee belangrijkste bezielende krachten van de cultuur ontmanteld. Maar wat is ervoor in de plaats gekomen? Het populisme is voor een deel een reactie op de ondraaglijke lichtheid van dat postmoderne project. Op dit moment heeft de samenleving geen behoefte aan (nog meer) bevrijding, maar juist aan een verhaal van wat ons bindt. ‘De arbeider heeft geen vaderland’, schreef Marx. Dat was een kapitale vergissing. De arbeider, voor zover die zou bestaan, heeft nog steeds een nationale gemeenschap waar hij aan hecht – wellicht zelfs nog meer dan de multinational of de kosmopolitische bankier, als we niet uitkijken, want die laatstgenoemden kunnen overal wel werken, terwijl de meeste arbeiders toch gericht zijn op hun eigen gemeenschap.
Patriottisme als politieke opdracht
Misschien was het zeventig jaar geleden belangrijk om de ‘harde’ identiteiten en loyaliteiten te ontmantelen. Nu is echter het risico dat het grimmige spook van de jaren dertig weer de kop opsteekt veel kleiner dan dat van een solidariteitsvacuüm dat ontstaat als we het gezonde verlangen naar gemeenschap veronachtzamen. Ons hart is gemaakt voor de liefde, en wat we liefhebben vormt ons. Als gezonde vaderlandsliefde niet wordt gevoed, zal die impuls geen stille dood sterven, maar muteren tot een destructieve variant ervan, of ruim baan bieden aan de grotere spirituele bedreigingen van onze tijd: futloosheid en egoïsme. Wat nu nodig is, is het formuleren van een nieuw, inclusief verhaal over ‘wie wij zijn’ dat toegankelijk is voor autochtoon én allochtoon, jong én oud, rijk én arm, hoogopgeleid én laagopgeleid. Dat is bij uitstek een taak voor het CDA, aangezien de christendemocratie van oudsher een sterk besef in zich draagt van het historische karakter van politiek en identiteit, waar liberalisme en socialisme veel meer bezig zijn met abstracte principes dan met concrete gemeenschappen.
Een goed begin zou zijn om een dergelijk ‘zeker idee van Nederland’ uit te dragen en te benoemen. Politici hebben immers niet alleen een wetgevende, maar ook een belangrijke retorische rol. Een gezonde vaderlandsliefde kan de basis zijn voor een herstel van de solidariteit: tussen de doden, de levenden en de ongeborenen; jong en oud; hoog- en laagopgeleid; rijk en arm. Het is geen knieval voor het populisme, maar juist datgene wat het in goede banen kan leiden.
Noten
- 1.Zie: Roger Scruton, Where we are. The state of Britain now. Londen: Bloomsbury, 2017.
- 2.Zie ook: Roger Scruton, The West and the rest. Globalization and the terrorist threat. Londen: Continuum, 2002.
- 3.In zijn magistrale tweeluik The origins of political order (2011) en Political order and political decay (2014) heeft Francis Fukuyama beschreven hoe nepotisme in tribale samenlevingen altijd de overhand krijgt.
- 4.Ernest Renan, Wat is een natie? Amsterdam: Elsevier, 2013.
- 5.Johan Huizinga, ‘Patriotisme en nationalisme in de Europeesche geschiedenis tot het einde der 19e eeuw’, in: Idem, Verzamelde werken IV. Cultuurgeschiedenis II. Haarlem: H.D. Tjeenk Willink & Zoon, 1949, pp. 497-554.
- 6.Die theorie is helder, maar in de praktijk blijkt het niet zo eenduidig, constateerde Huizinga al droogjes.
- 7.Huizinga 1949.
- 8.G.K. Chesterton, The defendant. New York: Dover, 2012.
- 9.Zie: Aldous Huxley, Grey Eminence. A study in religion and politics. Londen: Penguin Vintage Classics, 2005.
- 10.Emmanuel Sieyès, Qu’est-ce que le Tiers-État? Parijs: Éditions du Bouchon, 2002.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.