Kunnen we van Europa houden? Over de Europese Unie en de nationale lidstaten
Samenvatting
In het publieke debat worden de Europese Unie en de nationale staat vaak als twee elkaar uitsluitende typen gemeenschappen gepresenteerd. Maar klopt die tegenstelling wel? Holt de Europese samenwerking de zogenoemde soevereine natiestaat uit? Of moeten we juist vaststellen dat Europa de nationale welvaartsstaat gered heeft? Burgers houden veelal van hun vaderland, omdat die hun recht en welvaart bracht. Nu wil het geval dat de Europese Unie via de nationale staten precies daaraan in hoge mate bijdraagt. Zouden we dan niet ook een beetje van Europa kunnen houden?
EEN EEUW GELEDEN bestonden veertien van de achtentwintig lidstaten van de Europese Unie nog niet, tenminste niet als zelfstandige, internationaal erkende soevereine staten. Nog net niet, want daar begon snel verandering in te komen. Honderd jaar geleden ging de Eerste Wereldoorlog zijn laatste jaar in, al kon uiteraard niemand dat toen met zekerheid voorzien.
In november 1917 werd in Rusland de staatsgreep gepleegd die als de Oktoberrevolutie de geschiedenis zou ingaan. Daarop riep Finland in december de onafhankelijkheid uit, waarna het land nog een bittere oorlog moest voeren voor het werkelijk zijn bestaan kon afdwingen. In 1918 wisten ook Polen, Litouwen, Letland en Estland zich aan het Russische imperium te onttrekken. Na een hernieuwde bezetting in 1939 zouden de drie Baltische landen in 1991 opnieuw de onafhankelijkheid verwerven. Zes van de Europese lidstaten kwamen voort uit de Habsburgse dubbelmonarchie, die in 1918 ten val kwam. Hongarije en Oostenrijk kregen toen hun huidige nederige gedaante. Slovenië en Kroatië scheurden zich in 1991 los uit het destijds opgerichte Joegoslavië. Tsjechië en Slowakije deelden in 1993 in goed overleg het eveneens in 1918 ontstane Tsjechoslowakije op. In 1922 trad Ierland na een bloedige opstand uit het Verenigd Koninkrijk. En in 1960 en 1964 ten slotte verwierven de voormalige Britse koloniën Cyprus en Malta de onafhankelijkheid.
Terwijl het Congres van Wenen in 1815 de napoleontische opruiming van de oude Europese Kleinstaaterei bezegeld had en aan grote rijken zijn zegen had gegeven, werd bij de vredesordening die na de Eerste Wereldoorlog in Versailles en andere Parijse voorsteden bekokstoofd werd, juist alle nadruk gelegd op het zelfbeschikkingsrecht der Europese volkeren. In de Midden-Europese strook landen van de Noordpool tot de Middellandse Zee die destijds ontstond, zette na de val van de Muur in 1989 en de ineenstorting van het Sovjetrijk in 1991 deze tendens zich voort. Als de wiedeweerga zochten deze landen, die merendeels onder het juk van het communisme waren doorgegaan of soms tot een angstvallige neutraliteit gedwongen geweest waren, na de herwonnen vrijheid onderdak bij de Europese Unie: twee (of drie, als je het aloude Zweden meerekent) al in 1995, acht (in een groep van tien) in 2004, en eentje tien jaar later. De EU vormde voor hen de beste garantie op het behoud van vrede, veiligheid en nationale soevereiniteit. En ze bood het vooruitzicht op welvaart.
Natiestaten
Over de Europese Unie en die nationale staten – sinds enkele decennia met een onvermijdelijk anglicisme ook wel natiestaten genoemd – moet het hier gaan.1 Nogal eens zien we dat in het publieke debat die twee als twee elkaar uitsluitende typen gemeenschappen worden gepresenteerd. Maar klopt de tegenstelling wel?
Het spreken over nationale staten heeft iets tautologisch. Er zijn zeer veel potentiële naties op aarde, veel meer dan er ooit een onafhankelijke of autonome politieke eenheid kunnen vormen. Niet elk volk krijgt dus een staat, maar elke staat schept wel zijn eigen natie.2 De Nederlandse grondwet zegt bijvoorbeeld al sinds 1815 (toen in artikel 77, nu 50) dat het Nederlandse volk bestaat. Het is dus een constitutioneel postulaat. De aangelegenheden van de overheid worden gemeenlijk ‘nationaal’ genoemd. In veel talen, waaronder het Nederlands, wordt Staatsangehörigkeit omschreven als nationaliteit. Ironisch genoeg verscheen dat woord voor het eerst in het Nederduits toen ons land net opgeheven was. Het ging om een keizerlijk decreet, waarbij Napoléon op donderdag 18 oktober 1810 in Fontainebleau het ‘Algemeen reglement voor de organisatie van de departementen van Holland’ vaststelde. Daarin kwam ook de bepaling Van de nationaliteit der schepen’ voor: alle vaartuigen die als Hollands – lees: Nederlands – aangemerkt konden worden, zouden voortaan ‘fransch verklaard’ worden.3 Het ging natuurlijk om een rechtstreekse overzetting uit het Frans: ‘De la nationalité des navires’.
Het valt niet moeilijk in te zien waarom juist met de Franse Revolutie van 1789 staat en volk zo nauw aan elkaar gekoppeld werden. Wie het overheidsgezag stoelt op de volkssoevereiniteit, zegt daarmee dat staat en volk onlosmakelijk verbonden zijn. De staat bestaat dankzij het volk. En aangezien er meerdere staten zijn, moeten er evenzovele volkeren en nationaliteiten zijn. Wat naar binnen geldt, werkt naar buiten door. Maar als staten aldus automatisch volkeren scheppen – nationale volkeren, zou ik bijna schrijven –, dan krijgt het begrip ‘natiestaat’ of ‘nationale staat’ ook iets hols en overbodigs. In feite gaat het gewoon om de verhouding tussen de Europese instellingen en de staten die er lid van zijn.
Samenwerking
En over die relatie was Charles de Gaulle anderhalf jaar na zijn aantreden als eerste president van de Vijfde Franse Republiek in januari 1959 niet erg te spreken. Op vrijdag 29 en zaterdag 30 juli 1960 nodigde hij de Duitse bondskanselier Konrad Adenauer uit voor een aantal persoonlijke gesprekken in het Kasteel van Rambouillet.4 De Gaulle vond dat de Europese Commissie onder leiding van Walter Hallstein zich te zeer als een regering gedroeg. De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, die in 1952 voor vijftig jaar in werking was getreden, was volgens het verdrag van Parijs nu eenmaal supranationaal van aard en daar viel niet veel aan te verhelpen, maar bij de Europese Economische Gemeenschap en Euratom, die volgens de verdragen van Rome in 1958 hun activiteiten voor eeuwig begonnen waren, was dat niet zo. Voordat die zich verder zouden ontwikkelen tot ‘des super-États irresponsables’, dienden ze zo hervormd te worden dat ze de aanwijzingen van de regeringen, vergaderd in de Raad van Ministers, zouden opvolgen: ‘Als het effectief wil zijn, steun wil vinden in het gevoel en de betrokkenheid der volkeren, en zich niet wil verliezen in loze theorieën, dan kan “Europa” op dit moment alleen maar bestaan uit georganiseerde samenwerking tussen de staten.’5
Laat niemand zich vergissen: dit was bepaald geen ‘Eurosceptisch’ betoog. De Gaulle wilde juist méér Europese samenwerking, véél meer. Hij wilde dat Europa zich energiek zou manifesteren op vier gebieden: politiek, economie, cultuur en defensie. Ja, ook dat laatste. De Gaulle vertrouwde de Amerikaanse toewijding aan de NAVO niet en wilde dat Europa militair op eigen benen kon staan. Zelfs een gemeenschappelijke bevelvoering achtte hij noodzakelijk. De diplomaat Christian Fouchet liet hij de jaren erna twee keer – vergeefs – een plan voor verdere politieke samenwerking opstellen. Met zijn vier thema’s overtrof De Gaulle in feite de plannen voor een Europese Defensiegemeenschap (EDG) en een Europese Politieke Gemeenschap (EPG), die in 1954 mede door toedoen van zijn politieke geestverwanten afgeschoten waren. Hij wilde alleen een andere grondslag: de nationale regeringen zouden samen aan het roer staan. Volgens Adenauer stelde De Gaulle zelfs voor om driemaandelijks een treffen van de zes regeringsleiders te houden, een idee dat in afgezwakte vorm pas in 1974 door Valéry Giscard d’Estaing verwezenlijkt werd en dat nog veel later, in 2009, met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, zou uitmonden in de Europese Raad als officiële instelling.
De ontwikkeling van de Europese samenwerking is oneindig veel trager verlopen dan De Gaulle verlangde, maar wie na 65 jaar terugkijkt, moet erkennen dat zijn intuïtie richtinggevend was. Nog altijd is de EU het Europa van de nationale staten. Of eerder: meer dan ooit. Het supranationalisme van 9 mei 1950 – de Schumanverklaring – was nodig om het gewantrouwde Duitsland weer een volwaardige plaats in de internationale gemeenschap te bezorgen, juist door het in te tomen. Tien jaar later, vijf jaar nadat de Bondsrepubliek tot de NAVO was toegetreden, zag De Gaulle scherp dat ze die soevereine plaats inmiddels allang verworven had. Sindsdien heeft de Europese samenwerking, die in 1993 leidde tot de Europese Unie, gelijktijdig het pad van supranationalisme en intergouvernementalisme bewandeld. De eerste methode is erg geschikt voor wat Luuk van Middelaar ‘regelpolitiek’ noemt, de tweede voor wat hij ‘gebeurtenissenpolitiek’ doopt.6 De tienduizenden kleine regelingen die het economische verkeer verlichten, kunnen communautair afgedaan worden. Maar over de echte grote politieke beslissingen gaan de achtentwintig regeringsleiders rond die ene ronde tafel in het Brusselse Europagebouw.
Recht
De uitkomst is dezelfde: de landen van de EU leggen zich vast op wat ze afspreken. Of dat nu indirect geschiedt door eerst beperkte bevoegdheden af te staan of direct door in de Raad – van de vakministers – of de Europese Raad – van de regeringsleiders – vaak veel verdergaande concessies te doen, maakt niet uit. In beide gevallen wordt soeverein Europees recht geschapen waar de lidstaten aan gebonden zijn. Of, het maakt toch wel iets uit: wie zelf ergens mee instemt, is daar moreel nog harder en vooral veel openlijker aan gebonden. Zo zien we dan ook dat de grote besluiten van de laatste jaren, over de euro en de vluchtelingenproblematiek, door ministers en regeringsleiders in onderling overleg werden genomen.7
De Gaulle wilde er zelf bij zijn en zich niet laten gezeggen door een technocratische of bureaucratische commissie. Wat hij misschien niet helemaal voorzag, was dat als je als nationale staten jaar in jaar uit afspraak na afspraak met elkaar maakt, je aldus ook een corpus aan wetgeving opbouwt dat als soeverein recht zijn eigen plaats opeist. Vanaf het arrest-Van Gend & Loos in 1963 heeft het Hof van Justitie in Luxemburg dat telkens weer duidelijk gemaakt. Onherroepelijk ontstaat er een lichaam aan soeverein Europees recht dat de afzonderlijke soevereiniteit van de lidstaten niet opheft, maar wel inperkt. Tegelijk wordt dat recht wel via de lidstaten uitgevoerd en vormt het dus een onderdeel van het rechtssysteem van elke soevereine lidstaat. Als het Verenigd Koninkrijk in 2019 de Europese Unie definitief verlaat – het ultieme formele bewijs voor nationale soevereiniteit – zal het ter wille van de betrekkingen nog steeds het overgrote deel van het Europese recht als eigen recht behouden, zoals ook Noorwegen en Zwitserland dat nu al overnemen.
Redding
In 1992 publiceerde de Britse economisch historicus Alan Milward The European rescue of the nation-state. Het werd een beroemd boek. Trefzeker liet Milward zien dat de hooggestemde verhalen over de totstandkoming en de ontwikkeling van de Europese integratie van de grote Europese federalisten hooguit voor de helft klopten. De Europese samenwerking ging niet ten koste van de nationale staten, maar ondersteunde juist hun legitimiteit. Nationale politici als de Belg Paul-Henri Spaak, de Fransman Robert Schuman, de Duitser Konrad Adenauer en de Italiaan Alcide de Gasperi beseften maar al te goed dat de nationale staten, beter dan in de jaren dertig was gelukt, de actieve steun van de bevolkingen dienden te verwerven. In Frankrijk en Italië waren er bovendien grote communistische partijen die openlijk sympathiseerden met het totalitaire bewind achter het IJzeren Gordijn. In hoog tempo werd allerwegen de welvaartsstaat uitgebouwd.8 De Europese samenwerkingsverbanden en de NAVO boden daarbij een veilig kader. Europa was een elastisch ideaal, zoals Robin de Bruin het met een term ontleend aan J.L. Heldring typeerde: vanuit verschillende invalshoeken kon ieder verwachten door de samenwerking meer ruimte voor verwezenlijking van de eigen nationale politieke idealen te winnen.9
Milwards nuchtere constateringen boden al bij voorbaat de weerlegging, nog voordat Thierry Baudet enkele jaren geleden zijn rabiate kruistocht tegen het supranationalisme begon. Hij gaat daarbij uit van een volstrekt theoretisch soevereiniteitsbegrip. Natuurlijk vormt soevereiniteit in het internationaalrechtelijk verkeer een handzame richtlijn, zoals rijksonmiddellijkheid dat voorheen in het Heilige Roomse Rijk deed. Uiteraard was de macht van de abdis van Thorn en de hertog van Brabant ongelijk, maar in zekere zin stonden ze toch op hetzelfde niveau. Natuurlijk hebben Malta en Luxemburg minder in de melk te brokkelen dan Frankrijk en Duitsland, maar toch zitten alle regeringsleiders als gelijkwaardigen rond dezelfde Brusselse tafel – en telt iedere stem. Baudets hele betoog hangt af van hoe hij interne soevereiniteit ziet. In lijn met het revolutionaire denken van 1789 ziet hij die als één en ondeelbaar. In de plaats van de absolute vorst komt alleen het met democratische rechten beklede volk. Zijn aanval op het Europese supranationalisme is het spiegelbeeld van het oude federalistische verhaal, nu alleen met een omgekeerde, negatieve lading.10 Wat hij niet wil zien, is dat in een rechtsstaat de soevereiniteit juist over vele machten en over duizenden of tienduizenden beperkte bevoegdheden verdeeld is. Het recht is soeverein. Een effectief rechtssysteem vertoont samenhang, maar dat ene systeem kan best zowel de Unie als die nationale lidstaten omvatten.
Gemeenschappen
Recht is conservatief; het houdt vast wat eenmaal geregeld is. De EU vormt daarmee de beste waarborg voor de nationale soevereiniteit van de lidstaten. Voor 1940 waren kleine, neutrale landen als Nederland, België of Luxemburg hun leven nooit zeker. Ze konden zomaar opgeslokt worden door grote buren als het oude Frankrijk of het nieuwe Duitsland van Bismarck. En dat gebeurde ook. Nu is dat voorbij. Maar omdat de EU zo sterk op nationale basis functioneert – waarbij de vertegenwoordiging van kleine landen in het Europees Parlement relatief bijvoorbeeld sterker is dan die van grote – biedt ze eigenlijk ook geen ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Juist de veilige rechtsruimte die het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal biedt, maakt een lossere organisatie van de staten mogelijk. Het Europa van de staten is in hoge mate ook een Europa van de regio’s – maar alleen als regio’s als Vlaanderen en Catalonië bereid zijn om binnen hun statelijk verband te blijven. Goedgekeurde opsplitsing van Spanje of België zou immers betekenen dat ze ineens twee vertegenwoordigers rond de onderhandelingstafel zouden krijgen – om over vele andere complicaties nog maar te zwijgen.11
Als het over nationale staten en dus naties gaat, komt vroeger of later wel iemand opmerken dat het om ‘verbeelde gemeenschappen’ gaat. En steevast is dan de suggestie dat het om subjectieve, in feite verzonnen voorstellingen gaat, die men met wat meer rationaliteit ook zou kunnen doorprikken. Met zijn imagined communities bedoelde Benedict Anderson echter precies het tegendeel. Hij ging ervan uit dat in een gemeenschap mensen elkaar persoonlijk kennen. Anders is het geen Gemeinschaft, maar een Gesellschaft. Anderson stelde echter vast dat naties wel degelijk als echte gemeenschappen konden functioneren. Iemand uit Winschoten kan zich oprecht verbonden weten met een inwoner van Terneuzen, zonder dat ze elkaar ooit ontmoet hebben. Ze hebben werkelijk iets gemeen. Elke gemeenschap die groter is dan een dorp in zijn oervorm, noemt Anderson daarom een verbeelde gemeenschap.12
De term is daarmee ook wat leeg, want historici hebben altijd geweten dat ook pakweg middeleeuwse steden met drieduizend inwoners, die elkaar niet allemaal persoonlijk kenden, reële gemeenschappen waren. De inwoners hadden namelijk echt iets gemeenschappelijk: dezelfde rechten en vrijheden. Daar draait het om bij nationale gemeenschappen: staten verschaffen hun burgers recht, en hopelijk vrijheid. Als het over naties gaat, gaat het vaak over taal, cultuur, religie en geschiedenis, en gedeelde symbolen zijn niet zonder belang, maar de kern is toch dat men één rechtsgemeenschap deelt. Daarom bloeide tijdens de bezettingsjaren de vaderlandsliefde op: omdat mensen beseften wat ze aan vrijheid en recht verloren hadden. Daarom kunnen mensen van hun land houden.
Liefde
Kunnen mensen ook van de Europese Unie houden? Ja, een beetje. De EU zorgt namelijk voor een nog veel grotere rechtsgemeenschap die ook ons dagelijks leven veraangenaamt. Maar de betrokkenheid bij de EU verloopt nog steeds grotendeels via nationale kaders, of het nu gaat om het verkiezen van vertegenwoordigers voor het Europees Parlement of het al dan niet argwanend volgen van wat ministers en regeringsleiders aan de Brusselse vergadertafels binnenhalen of ‘weggeven’. Juist de EU waarborgt de nationale soevereiniteit, al is die gedeeld, en het is daarom niet vreemd dat het nationale wij-gevoel voorop blijft staan. Juist zo functioneert de statenbond. Wij denken als Nederlanders, maar zijn onderhand nauw betrokken bij wat er in Griekenland gebeurt – of bij wat de Finnen daar nu weer van vinden.
In februari 1940, een paar maanden voor de Duitse inval, hield Johan Huizinga in Leiden drie lezingen over patriottisme en nationalisme in de Europese geschiedenis. Aan het slot maakte hij een wijze opmerking die elk deugdzaam patriottisme in het juiste perspectief plaatst: ‘Ieder beschaafd en weldenkend mensch heeft naast zijn eigen volk enkele vreemde naties lief, wier land hij kent, wier geest hij bemint.’13 Zo is het.14
Noten
- 1.De literatuur over de geschiedenis en de opbouw van de Europese samenwerking is immens. Een goed recent handboek is: Wim van Meurs, Robin de Bruin, Carla Hoetink, Karin van Leeuwen, Carlos Reijnen en Liesbeth van der Grift (red.), Europa in alle staten. Zestig jaar geschiedenis van de Europese integratie. Nijmegen: Vantilt, 2013. Een originele politiek-filosofische beschouwing over de eigen aard van de Europese integratie biedt: Luuk van Middelaar, De passage naar Europa. Geschiedenis van een begin. Groningen: Historische Uitgeverij, 2009.
- 2.Ernest Gellner, Naties en nationalisme (vertaald door Magna van Soest). Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1994, p. 10. (Oorspronkelijke editie: Nations and nationalism. Oxford: Blackwell, 1983.)
- 3.Courrier d’Amsterdam/Courier van Amsterdam, woensdag 31 oktober 1810.
- 4.Konrad Adenauer, Erinnerungen 1959-1963. Fragmente. Stuttgart: Deutsche Verlags-Anstalt, 1968, pp. 59-67.
- 5.H.L. Wesseling, Frans met de Fransen. Kleine bijdragen tot de Frankrijkkunde. Amsterdam: Bert Bakker, 2001, p. 114 (voor een verkorte Nederlandse parafrase) en pp. 173-174 (voor een volledige Franse weergave van de gespreksnotitie van De Gaulle). Wesseling citeert uit een boek van Georges-Henri Soutou. De meest officiële bron voor deze ‘Note au sujet de l’organisation de l’Europe (Rambouillet, 30 juillet 1960)’ is waarschijnlijk: Charles de Gaulle, Lettres, notes et carnets XIII. Juin 1958-décembre 1960 (bezorgd door Olivier Germain-Thomas). Parijs: Plon, 1985, pp. 382-383.
- 6.Luuk van Middelaar, De nieuwe politiek van Europa. Groningen: Historische Uitgeverij, 2017, pp. 17-22.
- 7.Uitvoerig hierover: Van Middelaar 2017, pp. 33-75 en pp. 101-124.
- 8.Alan S. Milward (m.m.v. George Brennan en Federico Romero), The European rescue of the nation-state (tweede, herziene editie). Londen: Routledge, 2000, pp. 21-45 en pp. 318-344.
- 9.Robin de Bruin, Elastisch Europa. De integratie van Europa en de Nederlandse politiek, 1947-1968. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2014, p. 21 en pp. 222-224.
- 10.Thierry Baudet, De aanval op de natiestaat. Amsterdam: Bert Bakker, 2012, met name pp. 65-88. Zie ook Thierry Baudet, Pro Europa dus tegen de EU. HJ Schoo-lezing 2012. Amsterdam: Elsevier, 2012.
- 11.Vincent Stuer, Kleinstaterij! De terugkeer van de natie en de afkeer van Europa. Antwerpen: De Bezige Bij, 2014.
- 12.Benedict Anderson, Verbeelde gemeenschappen. Bespiegelingen over de oorsprong en de verspreiding van het nationalisme (vertaald door Paul Syrier). Amsterdam: Jan Mets, 1995, p. 18. (Oorspronkelijke editie: Imagined communities. Reflections on the origin and spread of nationalism. Londen/New York: Verso, 1983. De vertaling volgt de tweede, herziene editie uit 1991.)
- 13.Johan Huizinga, ‘Patriotisme en nationalisme in de Europeesche geschiedenis tot het einde der 19e eeuw’, in: Idem, Verzamelde werken IV. Cultuurgeschiedenis II. Haarlem: H.D. Tjeenk Willink & Zoon, 1949, pp. 497-554, aldaar p. 553. De lezingen verschenen oorspronkelijk als afzonderlijke publicatie: Johan Huizinga, Patriotisme en nationalisme in de Europeesche geschiedenis tot het einde der 19e eeuw. Haarlem: H.D. Tjeenk Willink & Zoon, 1940.
- 14.Ik wil Robin de Bruin bedanken voor zijn adviezen en zijn commentaar, maar bovenal voor de vele goede gesprekken die we over Europa gevoerd hebben.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.