Pleidooi voor pluralisme in het economieonderwijs
Samenvatting
Er is een rijke traditie aan economische denkers en dwarsdenkers. Het probleem is, zo heeft de crisis laten zien, dat er maar heel selectief gebruikgemaakt wordt van de diversiteit aan kennis in de economische wetenschap, op basis van een beperkt aantal vakken. Voor een doorsneeeconoom staat het woord ‘theorie’ gelijk aan een wiskundig model: het oplossen van een nutsmaximalisatievraagstuk onder randvoorwaarden. Hiertegen wordt nu wijd en zijd geprotesteerd: het is hoog tijd om echt werk te maken van pluralistisch economieonderwijs.
HET WERELDWIJD POPULAIRE ENGELSE ECONOMIETIJDSCHRIFT The Economist drukte in juli 2009 een plaatje af op de cover van een smeltend economieleerboek. Het hoofdartikel ging over de rol van de economische wetenschap bij het ontstaan van de financiële crisis: ‘Where it went wrong – and how the crisis is changing it’. Acht jaar later weten we dat dit laatste veel te optimistisch was. Er is nog vrijwel niets veranderd.1
Studenten krijgen nog steeds hetzelfde beperkte pakket aan verplichte vakken. Geen economische geschiedenis en geschiedenis van het economisch denken. Geen ethiek van de economie, of economische sociologie. Wel heel veel wiskunde, modellen en de modernste statistische technieken, verpakt als vakken over theorie en methodes. Sterker nog, voor een doorsnee-econoom staat het woord ‘theorie’ gelijk aan een wiskundig model. De theorie die vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw dominant is geworden in de economische wetenschap, wordt wel de neoklassieke theorie genoemd. Of, met een iets bredere aanduiding die ook een gedeelte omvat van nieuwe stromingen, zoals utilitaristische vormen van de gedragseconomie: de mainstream. De ‘hoofdstroom’ ja, want de rest wordt beschouwd als zijpaden die maar leiden tot afdwalen. De belangrijkste kenmerken van de dominante theorie zijn: de hedonistische economische mens die constant de baten en lasten van alle mogelijke opties tegen elkaar afweegt om het eigen nut te maximaliseren; de markt die altijd in evenwicht is omdat er geen onzekerheid bestaat, maar slechts risico; prijzen die altijd werkelijke waarden reflecteren; de optelsom dat alle risico’s in de markt tezamen nul zijn, waardoor systeemrisico niet bestaat; de overheid die de markt verstoort en daarmee alleen maar inefficiënties veroorzaakt; publieke diensten die daarom maar beter geprivatiseerd kunnen worden; en natuurlijk inkomen als de beste maatstaf voor welvaart.
De crisis heeft wel wat barstjes in het glanzende imago van de neoklassieke theorie veroorzaakt. Zelfs Alan Greenspan, jarenlang voorzitter van de Amerikaanse centrale bank, de Fed, heeft toegegeven dat hij te veel geloof hechtte aan deze theorie. In een hoorzitting van het Amerikaanse congres in oktober 2008 zei hij: ‘Ja, ik heb een tekortkoming ontdekt in het model waarvan ik dacht dat het juist de belangrijke structuur was die beschreef hoe de wereld in elkaar steekt.’2 Maar enkele jaren later is weinig meer van de gedesillusioneerde Greenspan vernomen, terwijl andere beleidsmakers tegen de enorme lobbykracht van banken in proberen om te redden wat er te redden valt om een volgende crisis van dit formaat te voorkomen. Weer andere beleidsmakers zijn immuun gebleken voor Greenspans inzicht en het vergezicht van het invloedrijke tijdschrift The Economist over de noodzaak van fundamentele verandering van de economische wetenschap en het economieonderwijs. Veel beleidsmakers in de gezondheidszorg in ons land staan nog pal achter de neoklassieke dogma’s van privatisering, schaalvergroting en transactiegerichtheid, nagestreefd met behulp van beperkte en vooral goed meetbare indicatoren, in de stellige overtuiging dat het volgen van die dogma’s een efficiëntere economie zal opleveren met meer welvaart tegen lagere kosten. Er is maar bitter weinig geleerd uit de crisis als het gaat om de economische wetenschap en de daarop gebaseerde beleidsadviezen.
Er is maar bitter weinig geleerd uit de crisis als het gaat om de economische wetenschap en daarop gebaseerde beleidsadviezen
REALITEITSZIN EN DE GEREEDSCHAPSKIST VAN HET ONDERWIJS
Wat vinden mensen in het algemeen van de realiteitszin van economisch onderzoek, even afgezien van de vrij onzinnige bezigheid van voorspellingen? Er is weinig enthousiasme te bespeuren. Het boek van antropoloog Joris Luyendijk over de bankencultuur in de Londense City3 is veel succesvoller dan de boeken van de meeste economen die geschreven zijn voor een breed publiek, om nog maar te zwijgen van economische rapporten, die bol staan van smal gedefinieerde economische concepten als doelmatigheid, rationaliteit en welvaart, aan elkaar geweven met nogal technisch taalgebruik en veel wiskunde en statistiek. De adviezen in die rapporten zijn hetzij regelrecht uit een eerstejaars economieboek gehaald, zonder enige context, hetzij volstrekt tegenstrijdig aan elkaar. Denk maar aan de rapporten van de afgelopen jaren over de bouw van nieuwe kolencentrales (efficiënt gezien de goedkope kolenimport uit de VS, maar níét efficiënt om de CO2-uitstoot zo snel mogelijk te beteugelen) of over de kostenbesparing van aanbesteding op de thuiszorgmarkt (zó goedkoop dat enkele grote thuiszorgaanbieders er de afgelopen jaren failliet door gingen). Het wordt hoog tijd voor meer realiteitszin in economisch advies. Thomas Piketty geeft nuttig advies aan collega-economen aan het einde van zijn boek Kapitaal in de 21ste eeuw: ‘Als economen nut willen hebben, denk ik dat ze vooral moeten leren om hun methoden pragmatischer te kiezen, om geen middel ongebruikt te laten, en om toenadering te zoeken tot de andere takken van de sociale wetenschap.’4
Twee Nederlandse economen, Harry van Dalen en Kees Koedijk, hebben in 2012 een moedige poging ondernomen om vooraanstaande economen te laten nadenken over aanpassingen in het economieonderwijs na de crisis, onder de titel Nieuwe kijk op economie gevraagd. De daaruit voortgekomen bundel met twaalf artikelen laat verbijsterend weinig zelfreflectie zien.5 De Nederlandse economen zijn het er in de bundel roerend over eens dat de kennis prima op orde is. Maar dat is natuurlijk het probleem niet, zoals ook mijn boek Wat wij kunnen leren van economen die (bijna) niemand meer leest illustreert.6 Er is een rijke traditie aan economische denkers en dwarsdenkers. Het probleem is, zo heeft de crisis laten zien, dat er maar heel selectief gebruikgemaakt wordt van de diversiteit aan kennis in de economische wetenschap: kennis buiten de gebaande paden; inzichten van economen die andere ideeën, theorieën en methoden gebruiken. Een paar bijdragen aan de bundel erkennen dit en pleiten voor meer diversiteit en flexibiliteit in het economieonderwijs, en de samenstellers van de bundel delen deze visie, maar de meeste bijdragen aan de bundel willen studenten vooral een aantal ‘basisprincipes’ bijbrengen, vinden dat het vak zich op de middelbare school moet beperken tot ‘de harde kern’, dat studenten aan de universiteit vooral ‘betere modellen’ moeten leren, en dat we gewoon moeten vasthouden aan de neoklassieke homo economicus zolang daarvoor geen uniform en in optimalisatiemodellen te vatten alternatief gevonden is. En geheel in strijd met Piketty’s advies aan economen om te leren van andere sociale wetenschappen, stelt één econoom in de bundel, Lans Bovenberg, zelfs dat ‘de’ economische beginselen gezien kunnen worden als ‘het alfabet van het sociale leven’. Het is weinig hoopgevend dat juist hij in december 2015 is benoemd op de F.J.D. Goldschmedingleerstoel ‘Vernieuwing van economieonderwijs’ aan Tilburg University.
PLURALISME
Het antwoord op het probleem van één dominante theorie is niet een andere dominante theorie, maar pluralisme. Alleen als de economische wetenschap een gevarieerd landschap is met meerdere theorieën, filosofische grondslagen en methoden, kan het de problemen van de echte economie begrijpen. Pluralisme is de voorwaarde voor een goed functionerende democratie, daarom gaat het in een democratie niet alleen om de meerderheid plus één, maar net zo goed om de bescherming van minderheden. Pluralisme is ook de voorwaarde voor een goed functionerende wetenschap, anders hadden we nog steeds geleerd dat de zon om de aarde draait. Eén dominante theorie in een wetenschapsgebied is natuurlijk belachelijk in vergelijking met iedere andere wetenschappelijke discipline, van natuurkunde en filosofie tot sociologie en managementwetenschap. Een wetenschap ontwikkelt zich juist doordat verschillende theorieën met elkaar in debat gaan, elkaar uitdagen, of op zijn minst elkaar tolereren, ieder op een eigen deelgebied. Pluralisme in de economische wetenschap is ook belangrijk voor het publieke debat over de kleine en grote economische problemen van vandaag. Pluralisme is ten slotte belangrijk voor beleidsadvisering, om een tunnelvisie te voorkomen in de formulering van het economische beleid. Maar als studenten maar één theorie leren, sterven minderheidsvisies uit. Als de zijpaden steeds minder begaan worden, raken ze uit beeld.
Joan Robinson, die nog samenwerkte met Keynes, zag dat haarscherp in toen ze haar boek Contributions to modern economics schreef. Ze schreef daar: ‘Het doel van economie studeren is niet om een aantal kant-en-klare antwoorden te krijgen op economische vraagstukken, maar om te leren om niet misleid te worden door economen.’7 Ze noemde neoklassieke economen ‘valse profeten’, die tegen beter weten in een theorie verdedigden die berustte op onjuiste veronderstellingen en ‘bastaardtheorema’s’. Wat zij erkende is dat economische wetenschap een sociale wetenschap is en daarmee onlosmakelijk verbonden met ethiek. Ze vond de pretentie van neoklassieke economen dat je zaken als armoede en werkloosheid puur objectief zou kunnen bestuderen, onzinnig en zelfs schadelijk. Als voorbeeld noemt ze in haar boek Economic philosophy de veronderstelling dat arbeid negatief nut oplevert, dat louter gecompenseerd wordt door het loon.8 Maar, zegt Robinson, als je werkloos bent, meer vrije tijd hebt dan je lief is en je je mislukt voelt, dan zul je wel degelijk nut ontlenen aan een baan, los van wat je daarmee verdient.
Hoewel Robinson, en velen na haar, veel energie hebben gestoken in het bekritiseren van de neoklassieke theorie, is voor haar en veel critici vooral de dominantie van die theorie het probleem. Ook Joan Robinson vond dat je in het economieonderwijs verschillende theorieën moet presenteren, juist om een kritische geest te ontwikkelen. Daarom was ze ook fel gekeerd tegen het economieleerboek dat in de Sovjet-Unie gebruikt werd, want dat was net zo eenzijdig als het economieonderwijs in het Westen, zo constateerde ze. Zij gaf zelf, in de typische Cambridgetraditie, vooral les aan kleine groepen en supervisiebijeenkomsten voor telkens maar twee studenten tegelijk, waarbij ze de studenten uitdaagde om vooral kritisch te zijn – ook op haar eigen werk. Ze reageerde verontwaardigd als studenten niet goed voorbereid naar de bijeenkomsten kwamen of als ze haar gelijk gaven om maar van de discussie af te zijn. Zij verafschuwde het idee dat economieonderwijs vooral een gereedschapskist zou zijn waar je maar uit kunt pakken wat je nodig hebt bij de bestudering van een economisch probleem. Dat vond ze veel te mechanisch gedacht. Waar het om gaat is volgens haar dat studenten kritisch leren denken en een brede set van skills aanleren, en vooral dat ze pas economie leren door het te doen. Net als fietsen, legde ze een keer uit: zodra je het onder de knie hebt, met wat vallen en opstaan, wordt het bijna een tweede natuur.
Na Robinsons dood waren er af en toe pogingen van bekende economen om meer pluralisme in de economie te forceren – in de toptijdschriften én in het onderwijs. Zo publiceerden in 1992 enkele Nobelprijswinnaars, onder wie Jan Tinbergen, in een gezaghebbend economietijdschrift een manifest voor pluralisme in de economie.9 Daarin betoogden ze dat het vreemd is dat economen zo graag pleiten voor vrije markten, maar dat ze zelf geen vrije markt voor economische ideeën hanteren. Pleidooien voor pluralisme gaan al terug op de klassieke econoom John Stuart Mill. Hij definieerde het honderdvijftig jaar geleden in zijn boek Over vrijheid op de volgende manier.10 Pluralisme is volgens Mill zo’n sterke waardering van variatie in inzichten dat men met minder variatie geen genoegen neemt. Ik heb zelf pluralisme in mijn oratie van 2011 simpelweg omschreven als een open houding, open naar andere gezichtspunten – maar dan moeten die natuurlijk wél onderwezen worden. De crisis heeft dit besef doen herleven, met The Economist als onverwachte boodschapper. Maar de stilte die daarop volgde leert dat pluralisme in de economie, net als elders, constant bevochten en beschermd moet worden: niet alleen tegen de dominantie van één theorie, welke dan ook, maar vooral tegen de opvatting dat als een theorie eenmaal dominant geworden is, die dan blijkbaar de beste is en dat altijd blijft, en dat de wetenschap dan wel af is, op wat detailuitwerkingen na.
RETHINKING ECONOMICS
Wereldwijd zijn studenten in opstand gekomen tegen het eenzijdige economieonderwijs. Eerst de promovendi, die vooral werden beoordeeld op hun vermogen om wiskundige bewijzen te leveren voor allerlei modelvariaties. Ze willen echter werken aan echte economische problemen in de echte wereld, niet alleen aan theoretische problemen vanachter hun computerscherm. Die eerste opstanden begonnen al vóór de financiële crisis in Cambridge en Parijs. Na de crisis volgden bachelor- en masterstudenten in Engeland, de Verenigde Staten en daarna steeds meer landen. Zij willen vooral veel meer over het vak economie weten dan ze krijgen voorgeschoteld. Zo hebben studenten van The University of Manchester zelf een nieuw vak ontwikkeld, onder de veelbetekenende naam post-crash economics. Maar het bestuur van die universiteit heeft het vak niet geaccepteerd in het curriculum, zodat de studenten er geen studiepunten voor kunnen halen. Zulke weerstand houdt studenten wereldwijd niet tegen om te protesteren tegen de dominantie van maar één theorie in hun vakgebied.
Wereldwijd zijn studenten in opstand gekomen tegen het eenzijdige economieonderwijs
De studenten hebben een wereldwijd netwerk gevormd, Rethinking Economics,11 dat pluralistisch economieonderwijs eist, oftewel economieonderwijs waarin verschillende theorieën aan bod komen, en waarin niet alleen wiskunde en statistiek maar ook casestudy’s, vergelijkend onderzoek, interviews, en andere methoden serieus genomen worden. Waarin de geschiedenis van het economisch denken een vanzelfsprekende rol heeft, zodat studenten zelf kunnen achterhalen hoe de wetenschap zich ontwikkeld heeft en welke econoom zij nader zouden willen bestuderen voor de analyse van een economisch probleem van vandaag. En waarin natuurlijk economische methodologie wordt behandeld die verder gaat dan methoden en technieken, maar ook naar de filosofische grondslagen van de economische wetenschap vraagt.
Rethinking Economics heeft inmiddels leden in dertig landen; het Nederlandse netwerk is eind 2015 opgericht onder de naam Rethinking Economics NL. Dit RE:NL heeft onlangs een inventarisatie gemaakt van de mate van pluralisme in het Nederlandse economieonderwijs op bachelorniveau.12 Het resultaat is bedroevend: 80 procent van het onderwijs betreft de neoklassieke theorie, en 94 procent van de methodevakken betreft wiskunde en statistiek.
De economische traditie ligt er, studenten vragen erom, The Economist verwacht niet anders, en de Nederlandse economie snakt naar beleidsadviezen die verder gaan dan ‘meer markt of meer overheid’. Het is hoog tijd om nu echt werk te maken van pluralistisch economieonderwijs.
Noten
- 1.Dit artikel is een bewerking en actualisatie van de bevindingen uit: Irene van Staveren, Wat wij kunnen leren van economen die (bijna) niemand meer leest. Amsterdam: Boom, 2016.
- 2.Transcriptie van de opname van PBS News Hour, 23 oktober 2008. Zie www.pbs.org/newshour/bb/business-julydec08-crisishearing_10-23/
- 3.Joris Luyendijk, Dit kan niet waar zijn. Onder bankiers. Amsterdam: Atlas Contact, 2015.
- 4.Hier in een eigen vertaling. In de Nederlandse uitgave: Thomas Piketty, Kapitaal in de 21ste eeuw. Amsterdam: De Bezige Bij, 2014, p. 690.
- 5.Harry van Dalen en Kees Koedijk (red.), Nieuwe kijk op economie gevraagd. Visies op het economieonderwijs. Me Judice, 2012. Zie www.mejudice.nl/docs/download/nieuwe-kijk-op-economie-gevraagd-pdf.pdf
- 6.Van Staveren 2016.
- 7.Joan Robinson, Contributions to modern economics. New York: Academic Press, 1978, p. 75.
- 8.Joan Robinson, Economic philosophy. Londen: Watts, 1962.
- 9.‘A plea for a pluralist and rigorous economics’, American Economic Review 82 (1992), nr. 2, p. xxv.
- 10.John Stuart Mill, Over vrijheid. Amsterdam: Boom Klassiek, 2008.
- 11.Zie www.rethinkeconomics.org.
- 12.Rethinking Economics NL, Economics education in the 21st century. A comparative analysis of bachelor curricula in The Netherlands. Working paper. Amsterdam: re:nl, 2016. Zie www.rethinkingeconomics.nl/uploads/5/3/2/2/53228883/working_paper_economics_education_in_the_21st_century.pdf
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.