De heilige drie-eenheid van het economisch verkeer
Samenvatting
Het economisch verkeer draait bij de gratie van de eerbiediging van een drie-enig contract: het formeel-juridische contract, het vertrouwenscontract en het samenlevingscontract.
Het vertrouwenscontract en het samenlevingscontract zijn echter de afgelopen periode verwaarloosd, met alle gevolgen van dien. Er is een vernieuwingsagenda voor (financiële) instellingen en hun personeel nodig die herstel van die contractbreuk beoogt. Net als bij het theologische leerstuk van de drie-eenheid vooronderstelt dit herstel een ommekeer. En als er één inzicht is dat vele wereldreligies en filosofische stromingen delen, dan is het dit: een ommekeer is niet gemakkelijk, maar beslist mogelijk.
IN DEZE BIJDRAGE1 wil ik graag het leerstuk van de drie-eenheid aan de orde stellen. ‘Wees niet bevreesd’, zeg ik direct tegen de lezer: ik zal het niet over het complexe theologische leerstuk hebben dat onder die naam de geschiedenis is ingegaan. Wat ik aan de orde wil stellen is de economische drie-eenheid, namelijk die van het contract, of nog simpeler: van elke economische transactie, elke markttransactie. In veel van de economische mainstreambenaderingen en ook in onze alledaagse ervaring is er de neiging om transacties op de markt – het kopen of verkopen van kaas, vastgoed, hypotheken, of wat dan ook – te versimpelen tot monistische, simpele handelingen: koper en verkoper zijn het eens over de prijs, en dan volgt de handdruk of handtekening – de deal is gesloten. Daarbij vergeten we echter wat er allemaal nodig is, willen markten kunnen werken. En we vergeten dat we bij elke transactie, hoe simpel ook, gebruikmaken van de voorwaarden die het mogelijk maken dat de transactie tot stand komt zoals we graag willen dat die tot stand komt. En omdat en voor zover we ons van die voorwaarden geen rekenschap geven, parasiteren we er eigenlijk een beetje op – en dat gaat op de lange termijn nooit goed. De parasiet heeft de neiging zijn gastheer langzaam op te eten en graaft daarmee ook zijn eigen graf. De recente kredietcrisis is een voorbeeld van wat er kan gebeuren als mensen transacties afsluiten zonder zich te bekommeren om de relaties en de samenleving waarbinnen die transacties plaatsvinden.
Nadere reflectie op de hiervoor genoemde economische drie-eenheid geeft aanleiding tot een vernieuwingsagenda voor (financiële) instellingen en hun personeel, waarvan ik in deze bijdrage vijf kernelementen noem.
DRIE CONTRACTEN
Ik spreek in raadselen en zal het voorgaande daarom snel toelichten. De kern van wat ik in deze bijdrage beweer is het volgende: elke markttransactie impliceert dat er in feite niet één contract gesloten wordt, maar drie contracten tegelijk. Het eerste contract, het zichtbaarste, wordt vrijwel altijd ook aan het papier toevertrouwd, al is het maar in de vorm van een kassabon. Dit contract beschrijft het concrete tit for tat: een pot pindakaas voor € 1,50. Of een credit default swap (CDS; in de praktijk een enorm pak papier c.q. een digitaal bestand vol beschrijvingen van onderliggende waardes en verplichtingen) voor die en die prijs. Laten we dit tit for tat contract 1 noemen: het formeel-juridische contract.
Maar tegelijk met elk eerste contract wordt altijd ook een tweede gesloten. Dit tweede contract staat niet op papier; het is een stilzwijgend contract. Dit stilzwijgende contract 2 maakt echter pas goed contract 1 mogelijk. Dit tweede contract beschrijft dat de beide contractanten in contract 1 beloven de andere contractpartner niet te bedonderen. Het bestaan van contract 2 kan heel makkelijk aangetoond worden, namelijk ex negativo: als ik bij het sluiten van contract 1 zou weten dat de ander de boel belazert of dat van plan is, gaat de transactie überhaupt niet door. Ik moet er dus op vertrouwen dat er inderdaad pindakaas in die pot zit, of dat de CDS inderdaad tot uitbetaling leidt, mochten de betreffende crediteuren in gebreke blijven, enzovoort. Contract 2 is het vertrouwenscontract.
Er is nog een derde contract: de beide contractanten sluiten in hun transactie tegelijk ook een contract met de omringende samenleving.
Ze gaan ervan uit dat de samenleving hun onderlinge afspraak zal eerbiedigen, maar vooral ook dat deze ervoor zal zorgdragen dat, mocht de ander in gebreke blijven, effectief verhaal mogelijk is. Met het sluiten van contract 1 doet men dus een beroep op en maakt men gebruik van de overkoepelende rechtsorde zoals die functioneert binnen een bepaalde samenleving (of ook internationaal, via allerlei afspraken van die samenleving met andere samenlevingen). Het simpele papier, van kassabon tot geschreven overeenkomst, maar ook de mondelinge afspraak, verwijst impliciet naar een samenleving waarin er een rechtsorde is die als achtergrond en ondergrond mensen in staat stelt om te produceren, te handelen, te consumeren, to deal and weal.
Dat betekent ook dat beide partijen in contract 1 zich impliciet verbinden aan de samenleving, in contract 3. Daarom mag van hen verwacht worden dat inzet voor het welzijn van die samenleving ook onderdeel is van het contract dat met de totstandkoming van een transactie aan de orde is. Dit derde contract kunnen we het maatschappelijk of burgerschapscontract noemen. Minimaal dient men de samenleving niet te schaden, zo stelt dit contract. Maar gebruikmaken van iets, is al een impliciete bevestiging ervan: contracten steunen dus op de rechtsorde, maar houden die ook mede in stand. Het ligt voor de hand die steun ook expliciet te maken en bewust, als markthandelaren, verantwoordelijkheid te nemen voor een goede maatschappelijke orde. In de laatmoderne samenlevingen wordt dit maatschappelijk element zelfs gedeeltelijk financieel vertaald: de contractanten betalen btw, een belasting over de toegevoegde waarde die in het verhandelde product gerealiseerd is en die in de transactie als het ware gematerialiseerd wordt.
DE EENHEID VAN DE DRIE CONTRACTEN
Deze drie contracten zijn drie verschillende contracten, en tegelijk zijn ze één. Ieder die op een markt opereert, werkt de facto gelijktijdig met alle drie contracten. Waar één van de drie ontkend of verduisterd wordt, kan een transactie niet tot stand komen. Men kan echter de aandacht voor contract 2 en contract 3 wel minimaliseren, juist omdat ze schijnbaar onzichtbaar zijn. Ook kan er wel enige compensatie plaatsvinden tussen de drie contracten, al naargelang de partijen in contract 1 de andere twee contracten voluit dan wel mondjesmaat erkennen. Is het laatste het geval, dan levert dat hoge transactiekosten op, materieel en immaterieel. Als men het tweede contract minimaliseert, wordt het eerste contract een enorm pak papier en raakt dit volstrekt verjuridiseerd. Als men het samenlevingscontract minimaliseert, kan de samenleving niet anders dan reageren met een steeds toenemende regelgeving, waarmee op termijn de creatieve vrijheid wordt ondermijnd die nodig is in en voor het economisch verkeer. Of men maakt een van de twee impliciete contracten tot een expliciet contract – als mensen vertrouwen gaan kopen – en dan zitten we dicht in de buurt van corruptie.
Waar één van de drie contracten ontkend of verduisterd wordt, kan een transactie niet tot stand komen
Maar zelfs in situaties als de voorgaande kan de drie-eenheid nooit volledig ongedaan worden gemaakt. Immers, als achteraf blijkt dat partijen een loopje genomen hebben met een van de drie contracten, dan volgen woede en frustratie, en worden verdere transacties erg lastig. Als openbaar wordt dat partijen expliciet het tweede of het derde contract geschonden hebben, hebben die partijen een groot probleem dat op termijn zelfs tot liquidatie van het bedrijf aanleiding kan zijn (denk aan Arthur Andersen en Enron als vroege voorbeelden). Ook de woede rond de rol van de banken in de afgelopen tien jaar komt hieruit voort. Daarmee zitten we midden in de actualiteit, en worden meteen ook de contouren helder van de vernieuwingsagenda die we als samenleving te verkennen en in gang te zetten hebben.
MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN
We leven in economisch nog immer zeer voorspoedige tijden. Zelfs de financiële crisis heeft niet de verwoestende impact op de reële economie gehad die we in de jaren dertig hebben gezien tijdens een vorige crisis.
Toch leven we in cultureel en sociaalpsychologisch en dus ook politiek zeer hectische tijden. Veel burgers voelen nauwelijks geborgenheid. ‘Met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht’, zo heeft de vorige directeur van het SCP, Paul Schnabel, dat uitgedrukt. Onder burgers heerst het gevoel verraden te zijn door contractpartners, door de samenleving. Het vertrouwen is geschonden. Er is inmiddels een diep gevoeld wantrouwen tegen instituties, van staat tot kerk, van woningcorporatie tot zorginstelling, van banken tot onderwijsinstellingen. Het woord ‘burgerschap’ is afgeleid van ‘borg’ en gaat inderdaad over ‘geborgenheid’, maar mensen ervaren institutioneel momenteel weinig geborgenheid.
Het gevoel van verraad door elites kwam – te idealistisch en te romantisch – als eerste tot uitdrukking in de Occupybeweging, maar barst nu met veel grotere kracht uit in de populistische bewegingen wereldwijd, recentelijk ook in Duitsland, dat hiervoor tot voor kort nog enigszins immuun leek. Er lijkt in dit opzicht een nauwe psychologische verwantschap te bestaan tussen ‘links’ (Bernie Sanders, SP, ‘Die Linke’) en ‘rechts’, waarbij momenteel rechts meer momentum lijkt te hebben dan links, en beter in staat lijkt aan de boosheid een stem te geven. De golven van het geschonden vertrouwen beuken hoog tegen ons politieke landschap aan, en her en der heeft dit tot ernstige overstromingen geleid: we hebben nu een, ronduit gezegd, krankjorum functionerende Amerikaanse president, een uit de EU tredend Groot-Brittannië, een Italië dat dit pad wellicht ook volgt, politieke verlamming in Nederland en Duitsland, een Franse president die met zijn partij verkozen is bij de gratie van een immense meerderheid van thuisblijvers.
DE AANJAAGROL VAN DE FINANCIËLE SECTOR BIJ DEZE ONRUST
Het is duidelijk dat de financiële sector en de financiële crisis bij deze maatschappelijke onrust een sleutelrol hebben gespeeld. Funke, Schularick en Trebesch hebben laten zien dat in de periode 1870-2014 steeds enkele jaren na een financiële crisis ook een politieke crisis uitbreekt, waarbij met name rechts-populistische partijen de wind in de zeilen krijgen, een effect dat zich niet in dezelfde mate voordoet bij andere economische crises.2 Financiële instellingen spelen dus een sleutelrol in de samenleving, en dat zullen ze moeten erkennen. Zij zijn belangrijke hoeders van het vertrouwen in de samenleving in het algemeen. Dat inzicht is voor financiële instellingen ook een kwestie van eigenbelang: in een onrustige samenleving is het moeilijk opereren.
Het gewicht van die rol heeft ongetwijfeld te maken met de combinatie van de ‘bestaansnabijheid’ van geld en financiële reserves voor mensen enerzijds en de omvang van de financiële sector anderzijds. Het ligt nogal voor de hand dat – zelfs voor niet-geldwolven – het kunnen beschikken over het geld waar men op rekende (soms moeizaam bijeengespaarde spaarpotjes of beleggingen) nogal basaal is voor het levensgenot en, dieper nog, de bestaanszekerheid van mensen – en dat het dus zeer ingrijpend voor hen is wanneer zij het gevoel hebben dat anderen er met hun geld vandoor gaan.
De bepalende rol van financiële instellingen komt ook voort uit het enorme belang van financiële factoren in zo ongeveer alle afwegingen die in de politiek en binnen organisaties en instellingen gemaakt worden: binnen universiteiten, in zorginstellingen en binnen de politiek lijkt het vaak alleen nog maar over geld te gaan.
WAT NODIG IS: ENKELE KORTE AANDUIDINGEN
Welke heroriëntatie is er nodig in deze situatie? Ik noem hierna vijf kernelementen van de vernieuwingsagenda.
1. Het herinneren van het tweede en het derde contract
Zoals gezegd: elke markttransactie bestaat uit drie contracten: het zichtbare contract (van de simpele kassabon tot een dik pak papier, afhankelijk van waar het over gaat) en daarnaast het vertrouwenscontract en het maatschappelijke contract. Essentieel is dat het tweede en het derde contract weer alle aandacht krijgen en dat er minder aandacht uitgaat naar het eerste contract. Dat wil zeggen: de betrouwbaarheid en de vertrouwenwekkendheid van banken in de relatie met klanten dienen buiten kijf te staan (contract 2), en banken dienen zich bewust te zijn van hun maatschappelijke betekenis (contract 3).
2. Een nieuwe ethiek
Veel aandacht is er de laatste jaren voor de persoonlijke ethiek van medewerkers van (financiële) instellingen: zij dienen deugden te ontwikkelen en morele dilemma’s te kunnen identificeren en ermee om te gaan. Dat is op zichzelf een positieve ontwikkeling. Als het daarbij zou blijven, is het echter wel wat mager, juist omdat het nogal hoogdravend is en veel van mensen vraagt. Mensen zijn zelden morele virtuozen, maar veelal zwakke, kwetsbare, beïnvloedbare mensen.
De nieuwe ethiek zou daarom niet alleen grote aandacht moeten geven aan het morele eisenpakket waar mensen aan moeten voldoen om ‘deugdzaam’ te zijn, oftewel hun individuele morele kompas (hoe belangrijk ook). De aandacht zal ook volop moeten uitgaan naar verschijnselen als morele zwakte, morele verleiding, morele overtreding, en ook naar de omgang met moreel falen. Er moet ruimte zijn om het eigen falen toe te geven, en wellicht ook voor vergeving. Bovendien zijn morele vraagstukken zelden zwart-wit, maar nogal eens een keuze tussen twee kwaden of juist twee ‘goeden’ (zoals de Amerikaanse filosoof Joseph L. Badaracco3 daarover spreekt). Hoe creëren we een cultuur waarin mensen eerlijk durven te zijn en gericht zijn op wederzijdse ondersteuning en openheid, in plaats van een cultuur van straf, boete en ontslag?
Hoe creëren we een cultuur waarin mensen eerlijk durven te zijn en gericht zijn op wederzijdse ondersteuning en openheid, in plaats van een cultuur van straf, boete en ontslag?
3. Nieuwe systemen (een andere organisatiecultuur)
Het is een te groot risico om alles, of zelfs maar veel, te verwachten van de persoonlijke ethiek van medewerkers. We zijn allen zwakke mensen, soms onoplettend, heel soms zelfs tot kwaad geneigd. Daarom is het minstens zo belangrijk om ook aandacht te besteden aan het morele ontwerp van systemen en organisatieculturen. Hoe zitten beloningssystemen in elkaar? Welk gedrag wordt beloond (financieel maar ook qua loopbaan), en wat wordt afgestraft? Hoe is de organisatiecultuur? Zijn uiteindelijk winstcijfers leidend of kwaliteitscijfers, of toch klanttevredenheid of klantdienstbaarheid? Hoe wordt de zorgplicht voor klanten organisatorisch verankerd? Hoe wordt de missie, oftewel de bedoeling van de organisatie in of haar bijdrage aan de samenleving, binnen de organisatie verankerd?
Deze thematiek kan prachtig duidelijk gemaakt worden aan de hand van een experiment onder Zwitserse bankiers, waarvan in 2014 in het tijdschrift Nature verslag gedaan werd. Twee groepen bankiers waren bij elkaar gezet en ze kregen dezelfde opdracht. Hun werd gevraagd om allemaal tien keer achtereen te tossen met een muntstuk, kop of munt. Voor elke kop zou men twintig dollar krijgen, voor elke munt niets (het kan ook andersom zijn geweest, maar dat verandert de uitkomst niet principieel). Stel dat een deelnemer tien keer kop gooide, dan kon hij toch zomaar tweehonderd dollar toucheren. Iedere deelnemer moest zelf bijhouden en rapporteren hoe vaak hij kop of munt had gegooid. Wat bleek? De ene groep rapporteerde inderdaad keurig het statistisch gemiddelde van ongeveer evenveel kop als munt. De andere groep rapporteerde beduidend meer ‘kop’: ruim 58 procent. In die groep zat dus een aantal mensen de zaak een beetje te flessen.
Wat was er aan de hand? De ene groep had van tevoren een aantal vragen gekregen over hun privéleven, gezin, hoeveel ze tv-keken, enzovoort.
De tweede groep moest eerst een aantal vragen invullen over het werk op de bank, bijvoorbeeld wat hun huidige functie was en bij welke bank ze werkten. De conclusie was schokkend helder: denken aan het werk op de bank maakt mensen die anderszins eerlijk (zouden) zijn, geneigd om basale morele normen om te buigen.
De les hieruit is eveneens helder: het inrichten van een morele organisatiecultuur is iets anders dan het hameren op persoonlijke morele waarden. Sterker nog: hoe meer een organisatie inzet op de persoonlijke morele virtuositeit van medewerkers, hoe makkelijker men als organisatie altijd de handen in onschuld kan wassen – terwijl de organisatie de hoofdschuldige is. Diverse analyses van het schandaal omtrent sjoemelsoftware bij Volkswagen laten nu al zien dat er bij VW door de overambitieuze doelstellingen een cultuur gecreëerd werd waarin medewerkers bijna gedwongen werden de morele grenzen op te zoeken en te overschrijden.
4. Een nieuwe definitie van wie de relevante actoren zijn: stakeholders
Veel problemen vandaag hebben te maken met de uiterst beperkte definitie die is gaan gelden voor wie de eigenlijke stakeholders zijn van een (financiële) onderneming. Exclusief is door banken – en vele andere ondernemingen – de aandeelhouder in een allesbeheersende positie gebracht. Voor banken is deze constatering extra pijnlijk, omdat zij vaak voortkomen uit onderlinge initiatieven van burgers om gezamenlijk financiële risico’s te dragen en goede kredietfaciliteiten te realiseren die nieuwe initiatieven mogelijk maken. Het zijn in grote meerderheid van oorsprong helemaal geen marktorganisaties, maar juist civilsocietyorganisaties, bedoeld om mensen onderling bescherming te bieden.
Over de hele linie zullen we – juist ook in Europees verband – moeten proberen een vitaal ‘Rijnlands’ kapitalisme vorm te geven waarin bedrijven en instellingen het een eer én een noodzaak vinden om op goede voet te staan met álle relevante stakeholders, en te komen tot een simultane realisatie van alle gerechtvaardigde belangen.
5. Een nieuwe bepaling van wat het telos, het uiteindelijke doel, of de zin van economie is (zowel van de reële economie als van de wetenschap die zich tooit met die naam)
Waartoe is de economie op aarde? Waarom hebben mensen in feite een economie? Deze simpele vraag is een van de minst besproken vragen in de huidige wereldeconomie en in de economische wetenschap. Immers, elk denkbaar antwoord draagt het risico in zich dat het einde van de economie in zicht komt. Heel geleidelijk komen er echter meer inhoudelijke antwoorden op, die zich vaak in de richting bewegen van ‘geluk’ of ‘menselijke bloei’. Hoe verhoudt zich de financialisering van de afgelopen drie decennia tot het telos van menselijke bloei? Het is bovenal deze kernvraag die we, binnen de markt en daarbuiten, met elkaar op de agenda moeten zetten.
OMMEKEER
Deze bijdrage ging over de economische drie-eenheid van transactie, vertrouwen en samenleving. Ik had het dus niet over het op zichzelf intrigerende religieuze dogma met die naam. Maar het herstel van deze economische drie-eenheid heeft misschien toch ook wel bijna iets religieus, in de zin dat het ‘omkeer’ vooronderstelt. En als er één inzicht is dat vele wereldreligies en filosofische stromingen delen, dan is het dit: een ommekeer is niet gemakkelijk, maar beslist mogelijk.
Noten
- 1.Deze bijdrage gaat terug op een lezing gehouden in het kader van een bezinnings- en debattraject georganiseerd door de denktank Socires over ‘Ethics & Finance’.
- 2.Manuel Funke, Moritz Schularick en Christoph Trebesch, ‘Going to extremes. Politics after financial crises, 1870-2014’, European Economic Review 88 (2016), pp. 227-260.
- 3.Zie bijvoorbeeld The good struggle. Responsible leadership in an unforgiving world (2013), Defining moments. When managers must choose between right and right (2016), en Managing in the gray. Five timeless questions for resolving your toughest problems at work (2016), alle verschenen bij Harvard Business Review Press.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.