Internationale handel en rechtvaardige verhoudingen
Samenvatting
De internationalisering van de handelsstromen heeft wereldwijd tot een enorme reductie van armoede geleid. De verschillen binnen landen zijn echter toegenomen, en dat roept weerstand op. Handel kan in machtsstrijd tussen arbeid en kapitaal ontaarden zodra deze ‘productiefactoren’ als louter middelen worden gezien voor het creëren van economische groei. Een christendemocratische toetssteen voor internationale handel is of deze al dan niet menswaardig bestaan mogelijk maakt, en of hij bijdraagt aan vermindering van onrechtvaardige verhoudingen. De hedendaagse vraag is niet: ‘Hoe maken we internationale handel vrij van allerlei belemmeringen?’, maar: ‘Hoe draagt internationale handel bij aan persoonlijke groei en het welzijn van de gemeenschap?’
NA DE VAL VAN DE MUUR was er wereldwijd optimisme over de verspreiding van democratie. Ook zou het nog maar een kwestie van tijd zijn en de zegeningen van de vrije markt zouden zich tot in alle hoeken en gaten van de wereld hebben verspreid. Inmiddels is er van dat optimisme weinig over. Autoritaire leiders zijn aan een opmars bezig en de lasten en baten van geglobaliseerde markten lijken niet voor iedereen zo gunstig uit te pakken als voorspeld. Volgens sommigen is de ‘perverse’ globalisering een gevolg van de doorgeschoten liberalisering van het kapitaalverkeer (die vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw werd ingezet onder invloed van het beleid van Thatcher en Reagan). Ook de economische crisis (waarbij nationale staten de banken overeind hielden) heeft laten zien dat handel pas kan gedijen op grond van goede afspraken en duidelijke institutionele kaders, waarbinnen vrijheid van handelen en verantwoordelijkheid samen op kunnen gaan. Inmiddels staan handelsverdragen overal onder druk vanwege de vrees dat hierdoor juist grote bedrijven te veel macht zouden krijgen. Juist deze verdragen kunnen echter handvatten bieden om verstandiger met de effecten van globalisering om te gaan.
Economen waren lang bij uitstek de pleitbezorgers voor vrij verkeer van goederen, geld, mensen en ideeën, maar inmiddels zien zij ook de schaduwzijden. In een eloquent betoog belicht de Harvard-econoom Dani Rodrik1 het fenomeen globalisering vanaf het ontstaan in de zeventiende eeuw tot heden, met daarin belangrijke mijlpalen als het akkoord van Bretton Woods en de Washington-consensus.2
Maximale globalisering blijkt een utopie: globalisering verhoudt zich maar moeizaam tot nationale zelfbeschikking en democratie. De oplossing ligt volgens Rodrik in ‘slimme globalisering’. Landen moeten het recht hebben en houden om hun eigen sociale verworvenheden, regels en instituties te bepalen en te verdedigen. En als bijvoorbeeld door handel aantoonbaar binnenlandse sociale of milieunormen bedreigd worden waarvoor onder de bevolking brede steun bestaat, dan moet een land het recht hebben daar barrières tegen op te werpen. In een paper over de economie van het populisme pleit Rodrik niet alleen voor meer ruimte voor dit soort nationale keuzes, maar ook voor handelsverdragen die niet – zoals nu het geval is – vooral positief zijn voor het kapitaal.3 Als we meer steun van de bevolking willen voor globalisering, is het van belang dat nieuwe stappen en verdragen ten goede komen aan de factor arbeid, die nu overal in het defensief zit.
De andere zijde van de medaille is dat protectionisme nog meer de dood in de pot is. In deze uitgave waarschuwen daarom diverse auteurs het CDA om niet in die valkuil van nationalisme en protectionisme te trappen.4
EEN CHRISTENDEMOCRATISCH PERSPECTIEF: VRIJHEID IN VERBONDENHEID
In veel beschouwingen over de effecten van economische globalisering (wereldwijde handel van goederen en diensten) komt naar voren dat deze effecten positief zijn. Zo heeft het opnemen van landen in handelsnetwerken van goederen en diensten de armoede enorm gereduceerd: de verschillen tussen landen zijn kleiner geworden. Binnen landen zijn ze echter gegroeid.5 Het is dan ook zo dat niet alle groepen profiteren van vrijhandel; de baten en lasten ervan zijn niet evenwichtig verdeeld. Vooral lager opgeleiden zijn de dupe van transitieprocessen – maar zij zijn juist ook degenen die gedupeerd worden door een protectionistische agenda.6
Vanuit socialistisch perspectief wordt vrijhandel wel opgevat als een machtsstrijd tussen de productiefactoren arbeid en kapitaal, en vanuit liberalistisch perspectief als een manier van het organiseren van de productie die opzichzelfstaande autonome individuen in staat stelt om in hun levensonderhoud te voorzien. In een christendemocratische optiek zijn deze visies problematisch: ze miskennen dat vrijheid alleen in verbondenheid met anderen gestalte kan krijgen binnen gemeenschappen op verschillende niveaus. Zodra de productiefactoren arbeid en kapitaal los van elkaar komen te staan en louter als middel worden opgevat om tot productiegroei of rendement te komen, kan er inderdaad een machtsstrijd ontstaan die uiteindelijk destructief is voor elke vorm van samenwerking en economische bloei.
Zo heeft zich een vorm van kapitalisme doorgezet waarin bedrijven zelf handelswaar zijn geworden en de economie los is komen te staan van de samenleving waar zij deel van uitmaakt. Niet langer is de reële economie uitgangspunt; ondoorzichtige financiële producten maken de dienst uit. Deze ontworteling staat aan de basis van de economische crisis.
We krijgen wellicht beter zicht op de economie en de wetten die haar vormgeven door de vraag te stellen naar de toevoegde waarde voor de samenleving. In deze CVD-bundel kiezen we voor deze invalshoek. Niet vrijmaking van verbanden en relaties staat centraal, maar het laten bloeien daarvan. Vrijhandel vindt niet in het luchtledige plaats (zoals wel letterlijk gesuggereerd wordt in de standaard abstracte theoretische beschouwingen erover), maar gedijt alleen bij de gratie van goede relaties. Ook is het niet zo dat vrijhandel als vanzelf voor iedereen de hoogst haalbare resultaten oplevert, de best mogelijke wereld voor allen, waarbij we dan alleen wat noodzakelijke ongelijkheden en fricties op de koop toe moeten nemen (wat de historicus Joseph Vogl de oikodicee van de economie noemt, waarop de hoofdstroom van de economische wetenschap is gegrondvest).7
Vrijhandel vindt niet in het luchtledige plaats, maar gedijt alleen bij de gratie van goede relaties
Om markten goed te kunnen laten functioneren zijn verdragen tussen marktpartijen vereist, instituties en een goed lopend politiek systeem.
De markt heeft als het domein waarbinnen de vrijheid kan floreren, arbeidskrachten nodig die met zorg zijn opgevoed, betrouwbaar en betrokken zijn, en een zekere bezieling hebben. Deze capaciteiten kunnen niet ‘door ruil’ worden verkregen, maar ze vormen wel de voorwaardelijke condities waarbinnen de ruiltransacties soepel en duurzaam kunnen verlopen.
Behoudens dit sociaal kapitaal dat in zorgrelaties groeien kan en dat de markt niet genereren kan,8 heeft de markt ook een zeker mate van justice nodig, zoals een respect voor de rechten van andere mensen en een zeker minimum aan inkomen en toegang tot essentiële voorzieningen voor iedereen. Zonder dat kunnen economische actoren gedwongen worden tot desperate exchanges die hun en de samenleving als geheel meer kwaad dan goed doen.
In de mainstream economische wetenschap zijn echter die banden en relaties weggesneden die in het werkelijke economische leven essentieel zijn.9 Dat was ook precies de bedoeling van de economische-modellenmakers die aan de basis stonden van de modellen die wij nu nog in de praktijk gebruiken (bijvoorbeeld bij het Centraal Planbureau). Onder de indruk van de successen van de toenmalige natuurkunde hebben economen hun vakgebied weten te rationaliseren, te zuiveren van alle passies, van alle waarden, van alle morele overtuigingen – kortom, van al onze reëel bestaande vrijheid. Het doel daarvan was de economie tot ‘neutrale’ waardevrije wetenschap om te vormen, gericht op het zo efficiënt mogelijk aanwenden van schaarse middelen voor gegeven doelen. Het streven was om economie het aanzien te geven van een moderne natuurwetenschap, naar het lichtende voorbeeld van de klassieke mechanische natuurkunde. Zo beschouwden de grondleggers van de neoklassieke economie haar als sociale fysica. Het marktsysteem van volledige vrije mededinging werd een vorm van zuivere wetenschap omdat het ging over het samenspel van de blinde en niet te veranderen krachten van de natuur, die onafhankelijk van de menselijke wil bestaan. Prijzen zijn daarbij te vergelijken met de zwaartekracht. Het economisch systeem wordt beschouwd als een vectorveld in de goederenruimte, waarin ieder deeltje (atoom) een positie van optimale potentiële energie (nut) probeert te verwerven. In dit mechanische wereldbeeld was zeker geen plaats voor incoherent gepraat over solidariteit, en eindelijk kon afgezien worden van elke beschouwing over moraliteit.10 Terwijl economie juist een morele wetenschap is, bedoeld als dienst aan het goede leven.11
RELATIONELE PERSPECTIEVEN OP INTERNATIONALE HANDEL
Vanuit zo’n relationeel en moreel perspectief van economie als dienst aan het goede leven moeten we het belang van markten niet onderschatten, maar evenmin het belang van de rechtsstaat en gedeelde normen en waarden.12 Het gaat ook om het institutionele evenwicht tussen verschillende coördinatiemechanismen in het maatschappelijke verkeer. Voorkomen moet worden dat relaties (in bijvoorbeeld gezinnen of binnen bedrijven) zelf inzet van economisering en kortetermijngewin worden, want dan kunnen mensen niet tot bloei komen.
Belangrijk is het inzicht dat ruiltransacties zelf deel uitmaken van een bredere gemeenschappelijke samenhang en naast de eigenlijke deal (contract 1) een vertrouwenscontract (contract 2) en een samenlevingscontract (contract 3) vooronderstellen. Die laatste twee (impliciete) contracten, het vertrouwenscontract en het samenlevingscontract, zijn geschonden. Herstel van deze vormen van contractbreuk, het repareren van wat Buijs in deze CDV de ‘heilige drie-eenheid’ van handel noemt, vooronderstelt een vorm van bekering van economisch actoren die precies in het opnieuw herkennen van die bredere maatschappelijke samenhang zijn basis heeft.13
Opvallend is dat zowel vanuit het onderwijs als in het bedrijfsleven signalen van zo’n ommekeer zichtbaar zijn. Zo is de onvrede over het economieonderwijs die zich deels van onderop ontwikkeld heeft, opvallend. Economiestudenten hekelen het gebrek aan theoretische, methodologische en interdisciplinaire variatie. Ze stellen de dominantie van de neoklassieke school aan de kaak, die economische vraagstukken als een mathematisch oplosbaar vraagstuk van winst of nutsmaximalisatie voorstelt. Er is volgens hen gebrek aan scholing in de geschiedenis van het economisch denken, en er wordt te veel nadruk gelegd op statistiek en wiskunde. Studenten vinden dat de economische wetenschap wereldvreemd is geworden. Zij stellen dat vormen van pluralisme in het economisch onderwijs essentieel zijn voor een gezond publiek debat, voor de vitaliteit van de democratie en voor de betrokkenheid bij de publieke zaak. Het gebrek aan pluriformiteit beperkt niet alleen het onderwijs en het onderzoek, maar ook het vermogen om met de multidimensionale uitdagingen van de eenentwintigste eeuw om te gaan, variërend van financiële stabiliteit, voedselzekerheid tot klimaatverandering. De echte wereld waarin wij leven zou moeten terugkeren in het onderwijslokaal.14
Ook in het bedrijfsleven vindt een ommekeer plaats, waarbij de vrijheid van ondernemen in toenemende mate als een verantwoordelijkheid tot ondernemen wordt opgevat. Mede onder druk van maatschappelijke ontwikkelingen, maar ook van binnenuit, wordt de roep om globale productieketens waarbinnen de wereldwijde handel in toenemende mate plaatsvindt duurzamer en rechtvaardiger te maken, steeds luider.15
Dat vrijhandel wordt gebruikt om de eigen verantwoordelijkheid te ontlopen en allerlei ongerechtigheden toe te dekken roept woede op en wordt in toenemende mate niet geaccepteerd.16 In de kwestie van internationale handel komt daarmee de vraag naar publieke gerechtigheid naar voren als paraplu voor de andere christendemocratische waarden, zoals rentmeesterschap, solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid.
SLIMMER GLOBALISEREN: VAN LIBERALISERING NAAR HET PRODUCTIEF MAKEN VAN NIEUWE VERBINDINGEN
Grenzeloze economisering – begrepen als liberalisering en losmaking van de factoren arbeid en kapitaal van hun banden met de samenleving – leidt tot onacceptabele vormen van uitbuiting en ongelijkheid, en uiteindelijk zelfs tot uitholling van de rechtsstaat en van de democratie.17 Het is daarom begrijpelijk dat hedendaagse handelsverdragen niet meer zozeer in het teken staan van vrijmaking van belemmeringen (zoals de bevrijding van tariefstructuren en handelsbarrières), maar veeleer in het teken van nieuwe vormen van handels- en investeringspolitiek (met aandacht voor duurzaamheid, mensenrechten, en investeringen in sociaal beleid en de infrastructuur van lidstaten en regio’s).18 Op de agenda staat het vraagstuk van ‘slimmer globaliseren’, of wat de EU ‘inclusieve globalisering’ noemt: het compenseren en begeleiden van de verliezers, afstemming van regelgeving, én handhaving van Europese waarden. De nieuwe Europese politiek is minder naïef en meer offensief van aard, en durft de belangen van de EU-burgers te beschermen.19 Hoe een en ander praktisch ingevuld gaat worden, staat echter nog te bezien.
Sommigen zijn optimistisch over de mogelijkheden van een nieuwe, bredere handelspolitiek. Zo is volgens Marko Bos voor voedselzekerheid geen permanente inkomenssteun voor boeren meer nodig en is het CDA te veel op de oude wereld van de handelspolitiek ingesteld.20 Verduurzaming van de landbouw komt niet zomaar tot stand; deze vraagt om een omslag naar vergoedingen voor natuur- en waterbeheer, die nu echter door christendemocraten wordt tegengehouden. Anderen laten zien hoe de nieuwe handelsverdragen stap voor stap nu al voor verduurzaming kunnen zorgen.21
Toch is de ontluikende consensus over inclusieve groei binnen de EU nog zeer kwetsbaar. De kunst zal zijn om de ambities en de verdieping van de EU-consensus niet tot verwijdering van wereldwijde partners te laten leiden.22 Daarnaast is een consistent nationaal beleid op het terrein van fusies en overnames nodig, want dit wordt nu nog te veel door koudwatervrees en opportunisme bepaald.23
Hoe dan ook komt met de vraag hoe we moeten inspelen op de economische globalisering, ook de vraag naar adequate en gedeelde normen en standaarden op het gebied van sociale zekerheid, onderwijs en duurzaamheid op de agenda te staan. De uitdaging voor het CDA is of het erin slaagt mee te gaan met zo’n offensieve Europese agenda, die ook op nationaal en regionaal terrein een uitgebreide toerustings- en investeringsagenda voor burgers vraagt. Het is zaak globalisering te redden van haar al te enthousiaste voorstanders en te fanatieke tegenstanders, zonder zelf in troebel nationalistisch vaarwater terecht te komen.
Noten
- 1.Dani Rodrik, De globaliseringsparadox. Waarom mondiale vrijhandel, de natiestaat en democratie niet samengaan. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2015.
- 2.De term ‘Washington-consensus’ is voor het eerst gebruikt door John Williamson in 1989, om een relatief specifieke set van tien beleidsprescripties aan te duiden die samen volgens hem het standaardhervormingspakket vormden voor landen getroffen door een economische crisis zoals het werd gepromoot door de in Washington D.C. gevestigde instituten zoals het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereldbank en het Amerikaanse Ministerie van Financiën (https://nl.wikipedia.org/wiki/Washington-consensus).
- 3.Zie de bijdrage van Robert Went in deze CDV-bundel, die uitgebreid op het trilemma van Rodrik ingaat.
- 4.Zie onder meer de bijdragen van Marcel Canoy en Lans Bovenberg in deze CDV-bundel.
- 5.Zie de bijdrage van Robert Went in deze CDV-bundel.
- 6.Zie de bijdrage van Marcel Canoy in deze CDV-bundel.
- 7.Joseph Vogl, Het spook van het kapitaal. Amsterdam: Boom, 2013, p. 27.
- 8.Zie bijvoorbeeld het essay van Arjen Siegmann in deze CDV-bundel.
- 9.Zie de klassieke kritiek op de homo economicus als een rational fool (Sen). Hij is als een man zonder eigenschappen: iemand zonder morele betrokkenheid en emotie die niet in staat is tot zinvolle communicatie en het maken van meerdimensionale afwegingen; zaken die in het werkelijke economische leven essentieel zijn. Irene van Staveren, Caring for economics. An Aristotelian perspective. Delft: Eburon, 1999.
- 10.Philip Mirowski, More heat than light. Economics as social physics, physics as nature’s economics. Cambridge: Cambridge University Press, 1989.
- 11.Zie hierover uitgebreid: Lans Bovenberg, Maarten Neuteboom en Paul Schenderling (red.), Economie als dienst aan het goede leven (cdv Winter 2013). Amsterdam: Boom, 2013.
- 12.Zie de bijdrage van Lans Bovenberg in deze CVD-bundel.
- 13.Zie de bijdrage van Govert Buijs in deze CVD-bundel.
- 14.Zie de website van het International Student Initiative for Pluralism in Economics (ISIPE): www.isipe.net. Zie ook de bijdrage van Irene van Staveren in deze CVD-bundel.
- 15.Zie het interview met Jef Wintermans in deze CVD-bundel.
- 16.Zie ook: Pankaj Mishra, The age of anger. A history of the present. Londen: Allan Lane, 2017.
- 17.Bas van Bavel stelt in zijn boek The invisible hand dat deze ontwikkeling gaande is; we zien een samensmelten van economische macht en politieke macht in de vs en de EU. In hoeverre hiervan sprake is, is onderwerp van een lopend debat onder economen. Zie in deze CVD-bundel de bespreking van het boek Wereldwijde ongelijkheid door Raymond Gradus, die aanzienlijk minder pessimistisch is.
- 18.Europese Commissie, ‘Reflection paper on harnessing globalisation’, 10 mei 2017. Zie https://ec.europa.eu/commission/sites/beta-political/files/reflection-paper-globalisation_en.pdf
- 19.Zie de bijdrage van Esther de Lange in deze CVD-bundel.
- 20.Zie de bijdrage van Marko Bos in deze CVD-bundel.
- 21.Zie de bijdrage van Harmen Verbruggen in deze CDV-bundel.
- 22.Zie de bijdrage van Jacques Pelkmans in deze CVD-bundel.
- 23.Zie de bijdrage van Eelke de Jong in deze CVD-bundel.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.