Doorbraak
Samenvatting
‘Drieërlei nationale tint worstelt in den schoot van ons volksbestaan om den voorrang’, stelde Abraham Kuyper in 1879 in ‘Ons program’, de ruim 1300 bladzijden waarin hij het programma van de Anti-Revolutionaire Partij toelichtte: ‘De Roomsche, wier beeld en utopie in den alouden tijd onzer grafelijke regeering ligt. De Revolutionaire, wier ideaal en type de model-Staat van onze Fransche of Duitsche doctrinairen vormt. En tusschen die beiden in, de Christelijk-puriteinsche, die ónze richting vertegenwoordigt en wier bloeitijd saâmvalt met het glorietijdperk onzer Republiek.’
* * *
Ruim zestig jaar later, in de vroege zomer van 1945, onderscheidde Gerard van der Leeuw, net benoemd tot minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in het koninklijke kabinet-Schermerhorn/Drees, in het boekje Balans van Nederland maar liefst zes lagen in het Nederlandse volksbestaan: een heidense, een katholieke, een hervormde, een roomse, een humanistische en een nihilistische.
Het valt niet moeilijk om de zes ‘lagen’ van Van der Leeuw te herleiden tot de drie ‘tinten’ van Kuyper. Belangrijker edoch is het verschil in benadering. Kuyper zag drie richtingen naast elkaar; Van der Leeuw daarentegen veronderstelde eenheid: lagen die samen één ‘geestelijken ondergrond’ vormen.
* * *
Gerard van der Leeuw, godsdienstfenomenoloog van wereldfaam, was een man van de Doorbraak. Na de bevrijding sloot hij zich aan bij de Nederlandse Volksbeweging en vervolgens bij de Partij van de Arbeid. In zijn verhandeling keerde hij zich tegen ‘de befaamde “vier zuilen”, waarop ons volksbestaan heette te rusten, maar die practisch stonden voor vier volken’. Hij zocht de eenheid van het Nederlandse volk. ‘Sterk is weer het verlangen geworden naar een “commune mesure”, een algemeenen regel, waarover allen het eens zijn.’ Van der Leeuw voorzag een nieuwe gezindheid, ‘Nederlandsch en christelijk’. Het volk mocht niet terugvallen ‘in zijn verdeeldheid tusschen neutraliteit en christelijkheid’, maar diende de gemene maat te vinden ‘in het kruis van Christus’. ‘De gemeenschap van brood en beker is de grondslag van alle gemeenschap sedert Christus, ook die van het volk.’
Dat was typische Doorbraaktaal, waar confessionelen, maar ook traditionele sociaaldemocraten, niets mee konden. Van der Leeuw wilde bijeenbrengen wat zich simpelweg niet meer liet samenvoegen. Hij moest weinig hebben van NCRV, KRO en VARA, maar nog minder van het ‘neutrale radiogif’ dat de AVRO bracht. Hij streefde naar een nationale omroep, die alles op een hoger cultureel peil zou brengen. De Doorbraak was bepaald niet vrij van arrogantie en dwang.
* * *
Abraham Kuyper was uiteraard ook niet bescheiden. ‘De anti-revolutionaire of christelijk-historische richting vertegenwoordigt, voor zooveel ons land aangaat, den grondtoon van ons volkskarakter, gelijk dit, door Oranje geleid, onder invloed der hervorming, omstreeks 1572, zijn stempel ontving’, aldus de eerste woorden van het antirevolutionaire program. Kuyper leefde lang genoeg om te zien dat die pretentie, ondanks initiële successen, niet werkelijk vol viel te houden. Belangrijker is echter dat hij de verscheidenheid erkende.
In alle drie richtingen die hij onderscheidde, vertoonde zich ‘aldoor hetzelfde Nederlandsche volkskarakter, maar telkenmale spelend in een anderen grondtoon, naar gelang van het beginsel waardoor het in gisting geraakte en het doelwit dat het zich koos’. Kuyper wist heel goed hoe door toedoen van de katholieken de Bijbel uit de volksschool was verbannen. En hij begreep waarom die aanvankelijk hun heil bij de ‘liberalisten’ gezocht hadden. Maar ook die andere richtingen konden billijkerwijs hun plaats claimen. ‘De eisch, dien wij thans onszelven dienen te stellen, is, dat we aan zoodanige regeeringsdenkbeelden ingang zoeken te verschaffen, die èn Roomsch, èn Puritein, èn Revolutionair als burgers, met gelijke plichten en gelijke rechten, elk op zijne wijze en voor zijn deel en in zijne mate doen bijdragen tot de vorming van een hoogere volkstype, waardoor de eenheid van het nationaal bewustzijn weer kan worden hersteld.’
Dat is het punt. Kuyper was geen pluralist in die zin dat hij de keuze tussen ultieme doeleinden – à la Isaiah Berlin – arbitrair achtte, maar hij was wel zo fair om het goed recht van andere stromingen feitelijk te erkennen. Hij was er niet op uit ‘uitsluitend een land te bevredigen, waarin niets dan Calvinistische antirevolutionairen woonden’. Hij zocht een modus vivendi voor ‘alle partijen’.
* * *
In hun eerste gezamenlijke program van 1896 konden katholieke politici uiteraard niet pretenderen de grondtoon van het Nederlandse volkskarakter te vertegenwoordigen. Maar hun gehoorzaamheid aan de Heilige Stoel ging gepaard met een oprechte trouwbetuiging aan Oranje, de grondwet en het vaderland. Zij konden niet anders dan de bestaande pluraliteit aanvaarden. Alleen de derde funderende partij van het CDA, de CHU, opgericht in 1908, had moeite met diversiteit. Zij beschouwde Nederland ‘als een Christelijke Staat in Protestantschen zin’.
Vanuit zijn christelijk-historische achtergrond moest Gerard van der Leeuw voor zijn eenheidsstreven die essentiële protestantse claim laten vallen. Wie de HJ Schoo-lezing van Sybrand Buma naleest (‘Verwarde tijden!’ die om richting vragen), zal beseffen hoezeer deze hem daarin bijvalt en afstand neemt van het gangbare confessionele en christendemocratische gedachtegoed. Ondanks lippendienst aan de identiteit van de gemeenschappen die Nederland vanouds kenmerkten, springt hij zonder nadere uitleg over op het veronderstelde ‘gemeenschappelijke historische en culturele besef’ van het ene Nederlandse volk. Verscheidenheid is ‘nooit een doel op zich geweest’, zegt Buma nu. O nee? Voor de integratie van minderheden achtte het CDA ‘behoud van eigen identiteit’ altijd noodzakelijk. Als erfgenaam van drie elkaar weersprekende tradities kon de partij niet anders dan verscheidenheid principieel omarmen. Waarachtig nationaal besef kan alleen divers zijn.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.