Kritiek op neoliberale sturingsfilosofie kan christendemocratie scherp houden
Samenvatting

Thomas Biebricher
Onvermoed en onvermijdelijk. De vele gezichten van het neoliberalisme
Valkhof Pers | 2017 | 88 pp. | € 15,00 | ISBN 9789056254841
Het onderzoeksnetwerk Critical Ethics of Care (CEC) heeft een aantal artikelen van Thomas Biebricher vertaald, gebundeld en uitgegeven onder de titel Onvermoed en onvermijdelijk. Biebricher is een Duitse politicoloog, gasthoofddocent op de faculteit Sociale wetenschappen van de Goethe-Universität in Frankfurt am Main. Hij is gepromoveerd op het werk van Jürgen Habermas en Michel Foucault. In deze bundel kraakt Biebricher een aantal harde noten met het neoliberalisme.
De belangrijkste stelling van het boek is dat het neoliberalisme, doodverklaard na de crisis van 2008, nog springlevend is. Het neoliberalisme wordt vaak gezien als een economische theorie, maar is in feite een politieke filosofie die diep geworteld is in de instituties die onze samenleving vormgeven.
* * *
In het eerste artikel behandelt Biebricher de visie van het neoliberalisme op de representatieve democratie. Het artikel begint met de zoektocht naar een definitie van ‘neoliberalisme’. De werkdefinitie is dat het neoliberalisme ‘een reactief gedachtegoed is, dat reageert op een waargenomen crisis met een combinatie van revitalisering en herziening van onderdelen van de klassiek liberale agenda’ (p. 31). Biebricher erkent dat deze definitie wat problemen oproept – wat en wie, behorend tot het liberalisme, moeten er bijvoorbeeld gerevitaliseerd worden? – maar deze definitie geeft de auteur de mogelijkheid om de interne heterogeniteit van het neoliberalisme te laten zien, terwijl zij een (zij het geringe) gemeenschappelijke noemer geeft die het verbindt.
Biebricher onderscheidt in het eerste artikel drie kritische stromingen van het neoliberalisme die kritiek hebben op de representatieve democratie. De eerste stroming, die van de Duitse ordoliberalen van Eucken en Röpke, wil de democratie beperken door technocratische regels. Deze stroming is bezorgd over de irrationele wensen van de massa of onverholen eigenbelang van belangengroepen. Wanneer beleid dat voortkomt uit een democratisch proces in tegenspraak is met het advies van economische deskundigen, moeten de deskundigen altijd gelijk krijgen. Een variant van deze stroming stelt meer zelfbeperkende regels voor dan de democratie instelt. Een voorbeeld daarvan is de geldpolitiek: deze wordt overgelaten aan het bestuur van de Centrale Bank, en daarover heeft een parlement dan geen directe zeggenschap.
De tweede stroming wil volgens de auteur de representatieve democratie vervangen door de soevereiniteit van de consument en overheden in beweging krijgen door institutionele concurrentie. De kiezer transformeert naar klant. Bij institutionele concurrentie is het het doel om overheden met elkaar te laten concurreren. Als gemeente A en gemeente B elkaar beconcurreren, zal uiteindelijk de meest efficiënte overheidspolitiek overleven, omdat burgers de minder efficiënte gemeente zullen verlaten. Belangrijk is dus dat kiezers kunnen stemmen met hun voeten. Biebricher rekent Hayek en Friedman tot deze stroming.
De derde stroming, ten slotte, wil de representatieve democratie aanvullen met referenda. Hierdoor kan de kiezer het partijkartel beheersen. Dit partijkartel is meer geïnteresseerd in de belangen van de eigen achterban dan in het algemeen welzijn.
De directe democratie is veel beter in staat dat algemeen belang te verwoorden. Bij deze stroming horen de namen van de Zwitserse econoom Frey en van de Nobelprijswinnaar Buchanan.
* * *
Het tweede artikel gaat in op de visie van het neoliberalisme op de staat. In de ogen van het neoliberalisme is de staat een probleem, en hij moet daarom zo klein mogelijk worden gehouden. Om dat te bereiken heb je echter, paradoxaal genoeg, een sterk overheidsoptreden nodig. De schrijver munt hier de term ‘reëel bestaand neoliberalisme’ om deze paradoxale beweging te beschrijven. Het falen van het socialisme achter het IJzeren Gordijn werd altijd verklaard door aan te geven dat het reëel bestaand socialisme een tussenfase is, en neoliberalen doen precies hetzelfde wanneer het gaat om deregulering en privatiseringsmaatregelen: wanneer mensen hun onvrede uiten over het feit dat hierdoor de zorg niet goedkoper is geworden of dat de spoorwegen niet beter zijn gaan functioneren, geven neoliberalen aan dat dit komt doordat de overheid halfslachtige of verkeerde maatregelen heeft genomen.
Om echt overtuigende resultaten te bereiken zal de overheid forser moeten optreden. Voor neoliberalen is de staat dus niet alleen een boeman, maar ook de grootste verovering om neoliberale politiek mogelijk te maken. Biebricher onderscheidt wat dit betreft twee perioden. De eerste periode, de jaren van het roll-back-neoliberalisme, besloeg de jaren tachtig. Doel in deze periode was om de overheid te verkleinen. Ondertussen zijn we beland in de tweede periode, vanaf de jaren negentig: de periode van het roll-over-neoliberalisme, dat het overheidsbeleid een meer neoliberale inhoud geeft.
* * *
Het derde en laatste artikel behandelt de invloed van met name het ordoliberalisme op de economische politiek van de Europese Unie. Biebricher vindt dat de EU steeds autoritairder, ondemocratischer en technocratischer wordt. Als voorbeelden geeft hij de bezuinigingspolitiek die is opgelegd aan landen als Griekenland, Spanje en Portugal, de voorwaarden die gelden om het Europees Financieel Stabiliteitsfonds en het Europees Stabiliteitsmechanisme te mogen gebruiken, en regels zoals het maximale begrotingstekort van 3 procent en de maximale overheidsschuld van 60 procent – allemaal zaken die een democratische economische politiek buiten werking stellen en daarmee de macht geven aan ondemocratisch en technocratisch beleid. Biebricher eindigt dit artikel dan ook met de conclusie dat de economische governance in Europa ná de economische crisis meer ordoliberaal zal zijn dan ervóór. Daarmee is zijns inziens de stelling weerlegd dat het neoliberalisme dood is.
* * *
Volgens Biebricher is de EU steeds autoritairder, ondemocratischer en technocratischer
Het boek is een bundeling van drie eerder zelfstandig verschenen artikelen, en dat heeft zijn beperkingen. Zo wordt wel drie keer de geboorte van het neoliberalisme beschreven: in 1938 tijdens het Walter Lippmann Colloquium. Een dergelijke herhaling is jammer, zeker daar waar het niets aan inzicht toevoegt. Ook komt het strooien met termen als ‘gentrificatieprocessen’, ‘fordisme’ en ‘geglokaliseerde sociale bewegingen’ op één pagina de leesbaarheid niet ten goede.
Maar erger nog: het wegzetten van ordoliberalen als Eucken, Rüstow en Röpke als autoritair en antidemocratisch deugt niet. Hun denken wordt nota bene op één lijn gezet met dat van de rechtsfilosoof Carl Schmitt, een academicus die in 1933 lid werd van de NSDAP en tussen 1933 en 1936 enkele uitgesproken antisemitische artikelen heeft geschreven. Hier is sprake van karaktermoord, temeer wanneer we weten dat het Röpke in 1933 door de nazi’s verboden werd om college te geven en hij genoodzaakt was het land te verlaten. Door zinsneden als ‘de duistere economische doctrines’ van de ordoliberalen – volgens hem overigens een gemarginaliseerde academische groep – slaagt hij er niet in om deze artikelen boven het niveau van een pamflet te doen uitstijgen.
Door de heterogeniteit van het neoliberalisme te noemen lukt het Biebricher om verschillende, soms haaks op elkaar staande opvattingen te scharen onder deze ideologie. Maar wat hebben die opvattingen dan gemeenschappelijk? En is het wel nuttig om al deze stromingen (ordoliberalisme, constitutionele economie, monetarisme) als neoliberaal weg te zetten? Een ordoliberaal, met zijn angst voor de massa’s, zal de vormen van directere democratie van de constitutionele economen, met hun angst voor de elite, niet herkennen als neoliberaal beleid. Overigens wordt de wens om meer directe democratie vaker van de linkerzijde geuit dan van de kant van liberalen. Dat opvallende feit wordt door Biebricher niet verklaard; lukte het hem soms niet om de politieke feiten in de politieke theorie te stoppen?
* * *
Maar hoe invloedrijk zijn de neoliberalen nu daadwerkelijk? Er wordt altijd op gewezen dat Reagan en Thatcher diepgaand door hen zijn beïnvloed (namelijk door respectievelijk Friedman en Hayek), maar onduidelijk is dan wat het alternatieve medicijn was. Wie scherp naar de overheidsuitgaven van de meeste westerse landen kijkt, ziet dat vanaf de jaren tachtig een neerwaartse kentering is opgetreden in de groei van het collectieve beslag op de economie. In historisch perspectief geplaatst, blijkt echter dat de niveaus van de jaren vijftig en zestig niet zijn gehaald. Met andere woorden: de uitgaven aan sociale arrangementen zijn vele malen groter dan in de periode net na de oorlog. De auteur geeft hoog op dat de invloed van de ordoliberalen op het economisch beleid van West-Duitsland na de Tweede Wereldoorlog zeer groot was, maar economische historici hebben aangetoond dat de ordoliberalen in West-Duitsland hun wensen niet zo coherent hebben kunnen doorvoeren als ze wel wilden. Zo maakte planning een flink deel uit van het economisch beleid van de BRD, en was de overheid eigenaar van veel ondernemingen in de vitaalste sectoren.1
* * *
Niet veel christendemocraten zullen zich rekenen tot de school van de neoliberalen. Waarom is het dan toch nuttig om kennis te nemen van deze kritische beschouwing van Biebricher? Ten eerste omdat het CDA meer of minder enthousiast heeft meegewerkt aan beleid dat in dit boek ‘neoliberaal’ wordt genoemd. Denk daarbij aan de kabinetten-Lubbers, die startten met de transformatie van de verzorgingsstaat naar de verantwoorde samenleving, of aan de kabinetten-Balkenende, die de Zorgverzekeringswet invoerden. Veel van dit beleid is verdedigd met woorden als ‘efficiency’ en ‘meer keuzevrijheid’ – termen die meer de liberale waarden uitdrukken dan de christendemocratische waarden van gemeenschapszin en rentmeesterschap, die mede ten grondslag lagen aan dit beleid. Ten tweede omdat een deel van de kritiek van Biebricher opvallende overeenkomst vertoont met kritiek op het neoliberalisme die van oudsher door christendemocraten is verwoord. Zo waarschuwde Jelle Zijlstra in een rede op 3 mei 1951 voor het Verbond van Protestants-Christelijke Werkgevers dat voor de realisering van neoliberale politiek ‘zo veel overheidsingrijpen nodig is, dat zelfs een goed neoliberaal – als hij dit voldoende beseft – de schrik om het hart slaat’.2 De visie op wat de staat moet doen verschilt tussen neoliberalen en christendemocraten. En ten derde omdat het cda hoogstwaarschijnlijk gaat deelnemen in een kabinet met partijen als de VVD en D66, die doordesemd zijn van neoliberale beginselen. De oppositie zal dat kabinet willen wegzetten als een neoliberaal spook. Het is dan verstandig om de kritiek goed te analyseren en te weerleggen, en juist ook te wijzen op de christendemocratische punten op de agenda van dit kabinet.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.