CDA: maak werk van je eigen iconen
Samenvatting
Het CDA heeft de termen ‘geloof’, ‘gezin’ en ‘generaties’ wel hoog in het vaandel gehesen en onderdeel gemaakt van de politieke boodschap, maar zonder daar ook echt zelf hartstochtelijk in te geloven als de ‘iconische essentie van het CDA als partijmerk’. Tekenend daarvoor is de overdreven aandacht voor de verloedering van de samenleving, voor slecht nieuws in de marge, in plaats van voor het overwegend goede nieuws. Fundament daarvoor is het gebrek aan vertrouwen in de mensen zelf, die de waarden van geloof, gezin en generationele betrokkenheid wel degelijk onderschrijven, en die zelfs op een goede manier ‘voorleven’ in hun eigen praktijk.
ALS DE ‘PROOF OF THE PUDDING IN THE EATING’ IS, dan is in het beste geval één op de drie kiezers bereid op het CDA te stemmen, en in het slechtste geval één op de tien: ruwweg de vertaling van de 44 en de 13 behaalde zetels uit het recente verleden. Voor de PvdA blijkt dat ook op te gaan, tussen ongeveer dertig en zes procent. Een beter bewijs voor de onzekerheid en de onvoorspelbaarheid van de kiezersgunst is er niet. Om het bij het CDA te houden: we weten allemaal nog hoe de keuze voor de bijna ‘antipopulistische’ Balkenende als politieke zelfmoord gezien werd. En totdat een journalist het over ‘bumor’ begon te hebben, gold dat oordeel ook voor de als een zeer saaie en steile ouderling afgeschilderde Van Haarsma Buma.
Juist daaruit leid ik overigens af dat de analyses van de kiezers, die van elke verkiezing een soort politieke Idols zouden maken, volstrekt ongegrond zijn. Een echt goede analyse van de cijfers laat ook zien dat kiezers veel stabieler zijn dan zij door de enorme verschuivingen lijken te zijn:1 in feite blijft meer dan driekwart van het electoraat trouw aan een behoorlijk duidelijke politieke richting, aan een bepaald cluster van waarden, normen en overtuigingen dat zich nog steeds laat definiëren met klassieke begrippen als ‘links’ of ‘rechts’, ‘progressief’ of ‘conservatief’. Vanuit die perspectieven zien we dat het ook bij de huidige verkiezingsuitslag nog steeds niet mogelijk is – evenmin als in alle voorgaande decennia – om tot iets te komen wat een links dan wel progressief kabinet zou kunnen heten. Op dit moment hebben VVD, PVV, CDA, CU, SGP, 5OPLUS en Forum voor Democratie samen meer dan negentig zetels, nog substantieel méér dan de ongeveer tachtig in voorgaande parlementen.
De politieke partij als beeldmerk
Op basis van die cijfers vind ik dat het Nederlandse volk een duidelijke ‘merkentrouw’ laat zien. Ik gebruik hier met opzet het woord ‘merk’, omdat het de beste metafoor is voor wat er gebeurt bij verkiezingen. De kans dat iemand die zich gewoonlijk in poloshirt en geruite korte broek op het strand begeeft dat ineens gaat doen in singlet en surfshort, is verwaarloosbaar klein. Men kiest voor het beeld waar men zich het meest thuis bij voelt: voor zwarte kousen, ruitjesoverhemden met korte mouw, leggings of in tatoeages gehulde lichaamsdelen. Politieke keuzes zijn onderdeel van een identiteit (brand identity) waartoe men zich zeer bewust bekent en waarvoor men ook bewust uit wil komen (wat in toenemende mate ook geldt voor PVV-stemmers).
Om scherp stelling te nemen: ik vind dat het tegendeel van oppervlakkig! Laten we immers eerlijk zijn: zelfs gestaalde partijkaders lezen de programma’s van hun eigen partij nauwelijks, laat staan de rapporten van hun wetenschappelijke instituten. Het stemgedrag van partijen in de Kamer wordt zo vaak bepaald door tactische keuzes dat er weinig van af te leiden valt. En de statements in de media hebben allang niets meer met echte ‘posities’ te maken, maar alles met door spindoctors afgeroomde glutenvrije politieke dieetcrackers. Het grote publiek weet dat overigens, beseft dat het niet anders kan, en heeft dus zijn eigen manier om keuzes te maken.
Net als bij elke merkenkeuze concentreert dit keuzeproces zich rond een aantal ‘iconische’ zaken die onverbrekelijk met bepaalde ‘partijmerken’ verbonden zijn. Voor de PvdA van Asscher was dat bijvoorbeeld het klassieke vakbondssocialisme: het idee van een nogal ouderwetse corporatistische staat waarin ‘voorlieden’ het wel voor het volk zullen regelen. Dit iconische beeld was echter zo onherkenbaar geworden voor de gemoderniseerde bevolking, dat er inderdaad nog maar negen zetels overbleven. Rijk links gaat naar Jesse, arm links naar de SP, en boos links gaat, net als boos rechts, naar de PVV. Maar omdat de overgrote meerderheid van de bevolking redelijk welvarend is, doorgaans niet boos maar best gelukkig is, en eerder conservatief is dan progressief, krijgen we nooit een ‘revolutionair’ parlement. De welvarende en gelukkige – hoewel soms enigszins verontruste – kiezers verdelen hun politieke munt over de smaken aan de rechterkant van het midden, waarbij zowel de christenen als D66 natuurlijk zeer scherp gedefinieerde merken zijn (die dan ook niet ineens samen in een logo willen). Vervolgens gaat de keuze van de hardwerkende, welgestelde en redelijk voorzichtige en behoudende burger tussen CDA en VVD, en dat is precies het punt waar het CDA zich naar mijn mening de kaas van het brood (Hollandser kan het niet) heeft laten eten door de VVD: het heeft een te beperkte visie op zijn eigen (potentiële) electoraat. Of omgekeerd: de VVD heeft onder leiding van Rutte op briljante wijze een soort ‘integraal merk’ geconstrueerd waarin de traditionele iconische nadelen van de klassieke VVD (ballen, elitair) werden weggepoetst; van Wassenaarse Courant naar Telegraaf-partij.
Wat verwaarloosde het cda?
Wat heeft het CDA dan de afgelopen jaren aan iconisch kapitaal laten liggen?
Ten eerste is dat het geloof. Deze uitspraak mag verbazing wekken: het CDA is toch bij uitstek een partij is op geloofsbasis, en tevens de ‘uitvinder’ van het inderhaast door iedereen overgenomen ‘joods-christelijke waardestelsel’? Naar mijn mening is het CDA echter met dit concept omgegaan als met een handgranaat waar de pin uit was getrokken: er was grote angst dat juist dit thema in de ‘seculiere samenleving’ in het eigen gezicht zou ontploffen. Inderdaad, de tijd van ‘de kerken’ is voorbij, en daarmee ook de tijd van het ‘institutionele’ geloof, maar iedere studie laat zien dat nog steeds niet minder dan driekwart van de bevolking gelooft in hogere machten (een vorm van godsbesef die door hardcorechristenen schamper met ‘ietsisme’ wordt aangeduid, een afgeleide van de uitspraak ‘Ik geloof toch dat er iets is’).
De reden van deze vorm van geloof is volgens mij dan ook door het CDA niet voldoende op waarde geschat: zonde, want het is exact het besef dat aan de basis staat van het beroep op waarden en normen. Voor de modale burger is het evident dat hij in een samenleving verblijft die op elk moment van de dag als het ware persoonlijke morele keuzes vergt. We weten allemaal dat het voor rijken en machtigen niet zo moeilijk is om overal mee weg te komen. In ons dagelijkse bestaan moeten we daarom vaak de verleiding weerstaan om ook voordeeltjes te pakken, om een beetje te frauderen, of om ons niet goed te gedragen jegens naasten die hulp nodig hebben. Het is mijn stellige overtuiging dat de overgrote meerderheid van de burgers van dit land diep doordrongen is van deze alledaagse moraal, die als het ware de hogere macht vormt die maakt dat de samenleving leefbaar is. Daarom ook wil iedereen dat mensen die zich misdragen ‘aangesproken worden’ op hun wangedrag – of het nu gaat om blikjes op straat gooien of om graaien in de zorgkas door bestuurders.
Wij worden in het dagelijkse leven dus uiteindelijk wel degelijk gedreven door het geloof in een ‘hogere orde’ als fundament voor het bestaan van de mensen of de mensheid. Het CDA heeft groot succes geboekt met de meer negatieve kant hiervan, met de ‘geneigdheid naar het kwade’, maar heeft helaas onvoldoende begrepen dat de overgrote meerderheid van de burgers zelf wél steeds die morele keuzes maakt: zie onze vier miljoen vrijwilligers, zie onze nagenoeg perfecte mantelzorg, zie de lokale initiatieven om de meest beklagenswaardige asielzoekers (de gezinnen met kinderen) toch op te vangen, desnoods met burgerlijke ongehoorzaamheid. Wat het CDA verzuimd heeft op te pakken is de icoon van de barmhartige Samaritaan, het Bijbelverhaal dat zoveel Nederlanders als fundament van moreel gedrag hebben meegekregen (zie kader 1).
Het tweede gemiste icoon is dat van het gezin. Dit icoon werd gemist ondanks een beleid waarin voortdurend werd gevraagd om een ministerie voor gezin of familie, en ondanks het feit dat het CDA expliciet zichzelf benoemde als gezinspartij. Alle goede bedoelingen ten spijt, is dit niet ontvangen als een oprecht warm gevoel voor het (moderne!) ouderschap, met de combinatie van werken en zorgen voor moeders en vaders. Als CDA- regeringen inderdaad vol hadden ingezet op het bieden van meer opvang, verlof en geld voor met name jonge ouders, had dat een wereld van verschil gemaakt – terwijl nu een miljoen jonge ouders worstelen met een slechte infrastructuur op alle drie de genoemde terreinen. Ik heb zelf voor het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA diverse studies geschreven die een glashelder beeld schiepen van de ‘druk op de ketel’ voor jonge ouders.2 Nederlandse ouders doen hun uiterste best om, met enorme inzet en heel veel liefde, hun kinderen goed op te voeden, en zij slagen daarin wonderwel! Mede daarom zijn Nederlandse kinderen dan ook bijna allemaal gelukkig.
Politiek gezien richtte het CDA zich echter ondertussen – zie ook het voorgaande – meer op het beeld van de verloedering van de samenleving: de jeugd zou op steeds vroeger leeftijd gestraft moeten worden, de ouders zouden opvoedcursussen nodig hebben, enzovoort. Kortom, de politieke aandacht van het CDA was, is en bleef gericht op de relatief kleine groep in de samenleving (minder dan anderhalf procent) die we bijvoorbeeld door falende jeugdzorg niet onder controle kregen. Maar deze kleine groep werd als het ware geassocieerd met beelden van egocentrische, hedonistische ouders – een beeld waar de ouders zelf zich bepaald niet in herkenden.
Ik constateer verder dat de twee hiervoor beschreven beelden gecombineerd terugkomen in de manier van omgaan met de islam en met radicale jongeren. Iedere serieuze studie laat zien dat voor driekwart van de moslims in Nederland de religieuze beleving aardig lijkt op die van protestanten en katholieken ten tijde van de verzuiling: we gaan een keer in de week (gescheiden) naar de kerk, maar we gooien niet meer de ruiten van elkaars scholen in (chapeau dus ook voor Balkenende, omdat hij direct optrad toen de ruiten van een islamitische school werden ingegooid). Door het toch steeds op één hoop gooien van 95 procent goedwillende moslims en de kleine groep door raddraaiers aangestuurde radicalen, hebben we niet alleen een miljoen moslims van ons vervreemd, maar ook te veel ruimte gegeven aan de acties van Wilders en de PVV. En omgekeerd hebben we door een verkeerde angst voor privacy juist ook weer níét gedaan wat echt nodig was, namelijk ingrijpen in gezinnen waar geen woord Nederlands werd gesproken (zie kader 2). Het patroon is identiek aan dat bij de ‘autochtone ouders’: met grote verontwaardiging voor de ontsporingen vergaten we respect te betuigen aan degenen die het wél goed deden.
Gestalte geven aan geloof in iconen
Samengevat: het CDA heeft de termen ‘geloof’, ‘gezin’ en ‘generaties’ wel hoog in het vaandel gehesen en onderdeel gemaakt van de politieke boodschap, maar zonder daar ook echt zelf hartstochtelijk in te geloven als de ‘iconische essentie van de relatie tussen het gevoel van het volk en het CDA als partij’. Het belangrijkste knelpunt daarbij is volgens mij toch uiteindelijk dat de partij onvoldoende vertrouwen heeft getoond in de inwoners van dit land, die deze zaken wel degelijk onderschrijven en zelfs massaal ‘voorleven’ in de dagelijkse praktijk. Ik kan het ook in meer technische termen formuleren: het CDA is de partij die weliswaar de subsidiariteit tot primair ideologisch kader voor het beleid gemaakt heeft, maar ondertussen het vertrouwen mist in de bevolking dat noodzakelijk is voor écht subsidiair beleid van de overheid. Het beleid dient niet uit te gaan van de premisse dat onze bevolking de weg kwijt is en een nieuwe ‘schaapherderlijke route’ moet kiezen om op het goede pad terug te komen, maar van de premisse dat de Nederlandse bevolking inderdaad in staat is om zelf essentiële zaken te regelen en bereid is om aan te sluiten bij ‘organische oplossingen’ (onderscheiden van ‘institutionele’).
HET SAMARITAANSE VOLK VAN NEDERLAND
Eerder heb ik in Christen Democratische Verkenningen betoogd dat het beeld dat door media en politici wordt geschapen (en oprecht geloofd) van de ‘verloederende samenleving met individualistische burgers’ totaal niet spoort met de werkelijkheid van een land vol van niet alleen gelukkige, maar ook heel sociale ouders en kinderen.3 Inderdaad, want ook mensen die geen kinderen hebben, hebben ouders, en vrijwel altijd ook andere familie. En de familienetwerken zijn en blijven het fundament – de hoeksteen, zo men wil – van onze samenleving. In die netwerken wordt bijvoorbeeld meer dan driekwart van de ouderenzorg en de kinderopvang ‘opgebracht’. Mede daardoor is de groep ouderen die in instellingen verblijft relatief zo klein, slechts enkele honderdduizenden; zoals ook de groep probleemjongeren (in de jeugdzorg) niet groter is dan een paar procent. (Helaas zijn dat echter precies de meest beklagenswaardige groepen, omdat de extreem bureaucratische overheid daar al decennialang totaal heeft gefaald, maar dit terzijde.) De nuchtere cijfers zijn dat meer dan vier miljoen vrijwilligers mantelzorg verlenen en het verenigingsleven overeind houden, en de falende zorg voor de zwakkeren in de samenleving steeds meer overnemen. Met zaken als voedselbanken, maar ook met de zorg voor asielzoekers op lokaal niveau, waarbij hele gemeenschappen, samen met lokale bestuurders, de als onmenselijk ervaren Haagse besluiten negeren en de positie innemen van de barmhartige Samaritaan. Ze nemen immers ‘vreemdelingen’ op in hun eigen omgeving, vaak hun eigen gezin, zonder met hen een band te hebben, en zonder een verplichting aan hen te hebben. Dat gedrag is in meerdere opzichten ‘iconisch’: het is een statement van zowel persoonlijke betrokkenheid als tegen de landelijke overheid, die weigert om haar verantwoordelijkheid op een menselijke manier in te vullen. Populisten schermen graag met de percentages Nederlanders die ‘bang en boos’ zijn wat betreft immigratie, maar de serieuze onderzoeken van het SCP en het CBS laten duidelijk zien dat de overgrote meerderheid van de bevolking wil dat echte vluchtelingen goed worden opgevangen, simpelweg als een verlengstuk van de morele plicht die je vanuit je eigen welvarende positie hebt.
Het tragische is dat we als partij wel degelijk beschikken over het kapitaal aan ideeën en mensen om de genoemde iconische posities in te nemen. (En omgekeerd: andere partijen kunnen dat níét, want hun iconische posities liggen elders. Niemand gelooft in bijvoorbeeld de VVD of D66 als gezinspartij.) Dat wordt vooral aangetoond door de successen die ‘vleesgeworden CDA’ers’ als Jan Peter Balkenende en Sybrand van Haersma Buma boekten, tegen de hoon van de media over hun stijl en voorkomen in (zie het begin van dit artikel). Het blijkt tevens uit de succesvolle opkomst van Mona Keijzer als icoon op gezinsterrein, en uit de tienduizenden voorkeursstemmen die de duidelijk herkenbare Kamerleden bij de afgelopen verkiezingen uit de provincie kregen. De hoop die ik voor hen heb is dan ook dat zij zich dat zelf realiseren, niet op het niveau van het eigen CDA, maar op het niveau van het hele land.
Nederland is hard toe aan politici die oprecht vaderlandslievend zijn, die hun kinderen het belangrijkste in de hele wereld vinden, gevolgd door hun ouders, en die dat ook durven uit te dragen – net zoals de sportteams die op het podium staan te janken bij het volkslied (ook al kennen ze de woorden niet); de voetballers die (iconisch moment!) hun kinderen van de tribune halen; BN’ers als Hugo Borst, die zijn zieke moeder in bescherming nam; en de medeburgers die worden neergestoken als ze in een tram optreden tegen discriminatie.
Om een nogal scherpe metafoor te gebruiken: als het CDA in het krijt trad voor geloof, gezin en generaties, wekte dat tot nog toe vaak de indruk van bewapende ridders die een kruistocht aan het ondernemen zijn in een vijandige omgeving. In werkelijkheid moet het gaan om de bevrijding van een bevolking die jarenlang van haar eigen ‘elite’ te horen gekregen heeft dat ze bestaat uit allemaal egocentrische individualisten, en dat die zich vanuit dat individuele belang vooral moesten gaan verzetten tegen de ‘hufters’ (uit binnenen buitenland) die ons wilden plunderen. Maar dat is een schijnwerkelijkheid, bijna een angstvisioen. Populisme tiert welig bij angst, dus ik hoop dat het CDA ophoudt om bang te zijn voor de moraal en het gedrag van onze eigen burgers. De nu twijfelende groepen, zoals jonge ouders, Samaritanen, nieuwe medeburgers, samen goed voor minstens nog twintig zetels, zullen zich dan (weer) bij het CDA aansluiten.
ZOALS DE OUDEN HET WILHELMUS ZONGEN …
Iedere expert is het ermee eens dat de beheersing van de Nederlandse taal de eerste, onmisbare basis is voor integratie in een samenleving en voor maatschappelijk succes. (Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de groepen Nederlanders met een slechte taalbeheersing of zelfs analfabetisme.) Deze waarheid is echter jarenlang alleen gebruikt als een soort verwijt achteraf aan degenen die onze taal niet goed genoeg machtig werden. Het zogenoemde ‘inburgeringsbeleid’ liep vast in alle mogelijke logistieke knelpunten, en de eerste serieuze aanzet om het probleem aan te pakken kwam vaak pas op het moment van het eerste bezoek aan het lager onderwijs – veel te laat dus. En dit terwijl ons land met het netwerk van jeugdgezondheidszorg – waar ieder kind, ook ieder allochtoon kind, in het eerste levensjaar al tien keer langskomt – een perfecte signaleringsfunctie heeft, ook als het gaat om de ‘taligheid’ van een gezin. Door dit instrument niet te benutten heeft de Nederlandse overheid ernstig tekortgeschoten in de bescherming van tienduizenden kinderen. Net zoals de falende jeugdzorg heeft geleid tot tientallen Savannahs en Maasmeisjes. Het is de tragische paradox van datgene wat in Nederland valt onder jeugddan wel gezinsbeleid: we verketteren de overgrote meerderheid van de goed functionerende ouders omdat ze te onzeker of te fanatiek zijn in de opvoeding, en laten intussen de groep kinderen die het echt nodig hebben, jarenlang letterlijk in de greep van slechte ouders zitten.
Noten
- 1.Frank van Dalen, Joost Smits, Aart Paardekooper e.a., Permanente campagne. Hoe politieke partijen en politici verkiezingen kunnen winnen. Amsterdam: Stichting Politieke Academie, 2016.
- 2.Zie bijvoorbeeld: Peter Cuyvers, Guusje Dolsma en Ab Klink, De druk van de ketel. Naar een levensloopstelsel voor duurzame arbeidsdeelname, en tijd en geld voor scholing, zorg en privé. Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2001; Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, De Gordiaanse jeugdknoop. Jeugdbeleid met meer gezin en meer gezag. Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2005.
- 3.Zie bijvoorbeeld: Peter Cuyvers, ‘Kleine luyden, grote moraal’, in: Thijs Janssen e.a. (red.), Noblesse Oblige (CDV Winter 2006). Amsterdam: Boom, 2006, pp. 36-40; ‘Geloof, gezin en goed gedrag: de drie gemiste kansen voor het CDA’, in: Pieter Jan Dijkman, Frank van den Heuvel en Jules Kortenhorst (red.), Duurzaam denken, duurzaam doen (CDV Lente 2012). Amsterdam: Boom, 2012, pp. 14-17; ‘Boze burgers: beeld en werkelijkheid’, in: Evert Jan van Asselt, Peter Cuyvers, Jan Jacob van Dijk en Pieter Jan Dijkman (red.), De toekomst van politieke partijen (CDV Lente 2017). Amsterdam: Boom, 2017, pp. 92-97.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.