Bedenk, CDA: gematigd handelen vergt vermetel denken
Samenvatting
Het CDA was vanouds de rustgevende factor in politiek en bestuur, dankzij zijn gematigdheid. Met haar wortels in het pluralisme neigde de christendemocratie als vanzelf daartoe. De nationalistische koers die het CDA nu vaart is daarom een dwaalweg. Het kan daarvan beter terugkomen, alleen al omwille van de gematigdheid.
BIJ DE UITREIKING VAN DE GOLDEN GLOBE AWARDS, begin januari in Beverly Hills, brak Meryl Streep met de ongeschreven regel dat een winnaar van die filmprijs zijn dankwoord lichtvoetig houdt, met een grapje hier en een plaagstootje daar.1 Haar afschuw over de instinctmatige wreedheid van Donald Trump, zijn impulsieve neiging andere mensen te vernederen, was te groot om daarover te zwijgen en om over te gaan tot de feestelijke orde van de dag. Er moest nu iets ernstigs worden gezegd.
Geweld ligt op de loer als een machthebber met de autoriteit van een president het trappen naar onder legitimeert, was de boodschap van de actrice. ‘Er was het afgelopen jaar één optreden dat me overdonderde’, zei Streep. ‘Het haakte zich vast in mijn hart, niet omdat het goed was: er was niets goeds aan. Maar het was effectief en deed waarvoor het bedoeld was. Het publiek lachte en liet zijn tanden zien.’ Ze doelde op de wrokkige spotlust die zich van Trumps toehoorders meester maakte toen hij in zijn campagne een gehandicapte verslaggever van The New York Times – volgens hem ‘the enemy of the American people’ – belachelijk maakte door diens spasmen te imiteren.
Streep: ‘Ik kan dat beeld nog steeds niet uit mijn hoofd krijgen, want dit was geen film, dit was real life.’ Iedereen is de verliezer als machthebbers hun positie misbruiken om anderen te kleineren, zei Streep, want zij geven daarmee als het ware toestemming hetzelfde te doen: ‘Disrespect lokt disrespect uit. Geweld wekt geweld op.’
Een uitgesproken hit op YouTube was het niet, het j’accuse van Streep, maar er stak wel een Twitterstorm op, niet het minst doordat Trump direct zijn minachting voor haar uitte. Streep, op het Golden Globe-gala geëerd met een oeuvreprijs voor haar hele acteerloopbaan, is ‘een van de meest overgewaardeerde actrices van Hollywood’, zo twitterde hij, en ‘een sloofje van Hillary’.
‘Gematigdheid’ wordt doorgaans geassocieerd met braaf het midden houden, met kleurloosheid, maar in een tijd waarin het rechtsextremisme doordringt tot de politieke hoofdstroom kan een oproep om zich te matigen juist een uitgesproken, ferme stellingname zijn, gericht tegen de destructieve krachten. Streep liet dat zien in Beverly Hills. De kern van wat ze daar zei was dat het abnormale gewoon dreigt te worden als de man met het hoogste gezag van het land het slechte voorbeeld geeft en zijn instinct tot vernederen niet weet te beheersen.
Zijn handelen is in strijd met de geest van de democratie. Want wat is democratie, tot haar kern teruggebracht? Zij is de georganiseerde kunst van het samenleven, met het recht als het hoogste gezag. In deze betekenis is de democratie een methode om het op vreedzame wijze met elkaar te rooien en om onderlinge conflicten te beslechten, ook al verschilt de een nog zo van de ander. Simpelweg een manier om fatsoenlijk met elkaar om te gaan, dus. Behalve op een stelsel van formele regels, procedures en instituties rust zij op een sociaal bewustzijn, het besef dat je met anderen leeft en lang niet altijd het laatste woord zult hebben of volledig je zin zult krijgen. Dát is de geest van de democratie, die voor de kunst van het samenleven van minstens zo groot belang is als haar letter, haar formele gedaante.
In Amerika heeft de schokervaring van Trumps overwinning deze orde verstoord. Daarmee zijn ook de zekerheden die zij bood en grenzen die zij afbakende, zoals dat je je tegenstander niet bedreigt en dat je seksueel geweld niet goedpraat, verleden tijd. Streep verwoordde de vrees dat Trumps zege dit blijvende effect heeft en dat de woede van het wraakzuchtige populisme met zijn grote woorden en groteske beelden het ‘nieuwe normaal’ wordt.
Ook in Nederland zijn er tekenen van de normalisering van dat populisme, alsof het een ‘gewone’ reactie op maatschappelijk ongenoegen is die een stem rechtvaardigt op een discriminerende, haatdragende partij met veel geweld in haar woorden. Je hoort nogal eens het argument dat de PVV een democratische partij is omdat zij in het parlement is gekozen, alsof een kiezerslegitimatie een partij en haar leider als vanzelf democratisch gezind maakt. Ook de CDA-top droeg in 2010 dit onjuiste argument aan om de coalitiesamenwerking met Geert Wilders te rechtvaardigen.
Voor de onjuistheid van die redenering hoeft niet te worden herinnerd aan Duitsland in 1933, want het heden biedt voorbeelden genoeg van gekozen despoten: Trump, Poetin, Erdogan, Orbán, Kaczyński. Hun politieke narratief is dat de maatschappij niet deugt, dat de vijand alom aanwezig is en dat ‘de elite’ hem heeft binnengelaten. Hun belofte is dat zij ‘schoon schip’ (Wilders) zullen maken en het volk van deze last zullen bevrijden. Hun aantrekkingskracht is de directheid. Een heilsleer als het populisme neemt geen genoegen met de beperkingen die de democratie haar oplegt en zoekt een rechte weg om de beloofde verlossing te brengen. Tegenover de onvermijdelijke, inherente traagheid van de representatieve democratie, die zij als een uitgewoond, muf, vermoeiend stelsel kritiseren, stellen populisten het perspectief van direct resultaat. Politieke tegenstanders vergissen zich niet slechts, zij staan ook in de weg, en dat geldt evenzeer voor rechters die wettelijke grenzen bewaken of voor journalisten die ongewenste onthullingen doen. De impliciete boodschap is dat als de populistische leider zijn zin niet krijgt, het volk zijn zin niet krijgt, en dat het systeem dus niet deugt.
Met hun verdachtmakingen aan het parlement (‘nepparlement’) en de rechtsstaat (‘neprechters’) vallen de populisten het democratische bestel in zijn grondvesten aan. Als zij gelijkheid preken bedoelen ze dat we allemaal hetzelfde moeten zijn, dat wil zeggen, ons moeten conformeren aan het ‘wij’ dat zij hebben geformuleerd. Dat is een cruciaal verschil met gelijkheid in een democratie. In een democratie gaat het om gelijkheid voor de wet, met gelijke rechten voor elk individu, met inbegrip van rechten die het anders-zijn beschermen, zoals de grondrechten. De rechtsstaat geeft de democratie haar pluralistische substantie, door de vrijheid van denken, spreken en handelen van het individu te waarborgen.
Breuk met pluralisme
Een misstand of een foute politiek is niet weg door louter te verklaren dat het anders behoort te zijn. Wie zich keert tegen een verwerpelijke politiek moet haar aantrekkingskracht onderzoeken en trachten te doorgronden wat haar draagvlak is. Zonder dat realisme wordt ieder idealisme vrijblijvend. De oude orde moet zich dus afvragen in hoeverre zijzelf dat draagvlak voor het populisme en het nationalisme heeft gecreëerd, bijvoorbeeld door onvoldoende krachtig te onderstrepen dat gematigdheid een conditio sine qua non is voor de democratie.
‘Gematigdheid’ is in de intellectuele traditie in het denken over staat, recht en politiek een klassiek, telkens terugkerend thema. Zowel in de deugdenleer van Aristoteles, neergeschreven in de Ethica Nicomachea, als in diens zienswijze op de goede staat gold het zoeken van het midden als de hoogste wijsheid. John Adams, de tweede president van de Verenigde Staten (1797-1801), zei dat zonder gematigdheid elke machthebber de grenzen uit het oog verliest en een ‘uitgehongerd beest’ wordt.2 Met dat ervaringsfeit in het achterhoofd schreef Charles de Montesquieu, een van de grondleggers van het rechtsstatelijke denken, dat gematigdheid ‘de hoogste waarde van elke wetgever’ moet zijn. In Over de geest van de wetten noteert hij dat hij dat boek eigenlijk alleen heeft geschreven om deze stelling te bewijzen: ‘In de wetgever dient de geest van gematigdheid te huizen.’3
Waarom? Omdat de democratie haar weg moet zien te vinden in een werkelijkheid waarin de spelingen van het lot een groot aandeel hebben, de gegeven omstandigheden even grillig als dwingend kunnen zijn, en het verloop van de dingen onvoorspelbaar is. Van alles is in beweging of kan in beweging komen. Het is daarom een democratische vereiste dat politici niet te veel willen regelen of in wetten vastleggen. De wet is niet in de eerste plaats een instrument van politieke macht, als wel een waarborg van de rechtszekerheid van de mensen. De wet dient hun vrijheid. Zij mag geen keurslijf zijn.
De werkelijkheid wordt ook bepaald door het feit dat mensen feilbaar zijn en onderling nogal kunnen verschillen. In de institutionele architectuur van de democratische rechtsstaat moet daarmee rekening worden gehouden. De onderlinge verschillen krijgen de ruimte dankzij de cirkel van vrijheid die de rechtsstaat om de maatschappij trekt. Allen hebben dezelfde rechten, waarmee zij zijn beschermd als de overheid al te bemoeizuchtig dreigt te worden, maar ook staat niemand boven de wet, zoals in autocratische systemen het voorrecht van de heerser is. De erkenning van de menselijke feilbaarheid krijgt vorm in het principe dat tegenover macht een tegenmacht moet staan: ook een machthebber kan zich vergissen, hoe groot zijn kiezersmandaat ook is. Daar komt bij dat te veel macht voor niemand goed is. ‘Power tends to corrupt, and absolute power corrupts absolutely’, wist Lord Acton (1834-1902) al.
Behalve een democratisch en rechtsstatelijk principe is gematigdheid een kwestie van stijl, goede smaak en dito omgangsvormen, wat niet moet worden verward met de lauwheid waarvoor zij vaak wordt versleten. Een gematigde politicus handelt prudent, is bescheiden zonder zijn licht onder de korenmaat te zetten, erkent grenzen en is bereid om evenwicht te zoeken tussen botsende principes. Proportionaliteit, respect voor de autoriteit van feiten, acceptatie van complexiteit en gelaagdheid, en aversie van fanatisme zijn andere kenmerken. SGP-leider Cees van der Staay parafraseerde op het verkiezingscongres van zijn partij een wijsheid van de Spreukendichter: ‘Probeer altijd iemands zwakke plek te ontdekken, dan weet je waar je hem níét raken moet.’
In naam van behoud van zichzelf kan gematigdheid het noodzakelijk maken om zonder omwegen positie te kiezen tegen extremistische krachten in de politiek. Wat dat betreft kon je lange tijd blind vertrouwen op het CDA. Dat had te maken met zijn bestuurlijke attitude, want gematigdheid is dan altijd een verstandige keuze, maar was ook toe te schrijven aan de ideologische wortels van de christendemocratie in het pluralisme, de politieke idee die de veelvormigheid van de moderne maatschappij erkent, waardeert en ook beschermt. In dat licht is het teleurstellend dat het CDA zich meer en meer presenteert als een nationalistische partij met een nogal duister beeld van de toestand van het land. Nederland is volgens CDA-leider Sybrand Buma ‘niet het land dat we aan onze kinderen willen doorgeven’. Het zou in een ‘morele crisis’ verkeren, niet in de laatste plaats door de immigratie uit islamitische landen. In een interview met het Nederlands Dagblad zei hij dat de immigratie het ‘Nederlandse waardeen normenpatroon’ bedreigt. ‘Er zijn veel mensen die van buiten komen, die niet inhaken op ons waarde- en normenpatroon, maar wel op de welvaart en het leven hier’, vervolgde hij. ‘We kunnen niet zomaar zeggen: iedereen kan binnenkomen én alles blijft zoals het is.’4
Al eerder pleitte hij voor ‘gezonde vaderlandsliefde’, om de ‘dominantie van de joods-christelijke cultuur’ in stand te kunnen houden. In zijn campagne vereenzelvigde hij symbolen van de Nederlandse identiteit, zoals de vlag, het volkslied en het koningshuis, met die identiteit zelf, wat z’n betoog eerder kleinburgerlijk dan historisch doordacht maakte. In de dominante politieke controverse van deze tijd, nationalistisch versus internationalistisch, kiest het CDA meer en meer de eerste richting. Dat bleek ook uit het stemgedrag van de Tweede Kamerfractie over het Oekraïneverdrag. Als lid van de politieke familie die de grondleggers van het verenigde Europa omvat, stemde het CDA altijd pro-Europees, maar nu keerden Buma en zijn fractie zich tegen dat verdrag, wat in zijn politieke effect een anti-Europese actie is.
De idee van één cultureel en religieus verwoorde identiteit van de natie is in strijd met het pluralistische ordeningsprincipe dat aan de basis ligt van de christendemocratische ideologie. De achterliggende gedachte in het denken van Abraham Kuyper (1837-1920), een van de architecten van de christendemocratie, is dat de samenleving uit een geheel van nevengeschikte, gelijkwaardige ‘kringen’ bestaat, van klein, zoals een gezin, tot groot, zoals een maatschappelijke organisatie, een politieke partij of een bedrijf. Binnen de grenzen van de wet is elke kring autonoom in denken en doen. Voor de christelijke kring, zoals het CDA zelf, mag dan de joods-christelijke traditie leidend zijn, dat geldt niet voor de samenleving als geheel, want wie voor zichzelf autonomie opeist moet een ander die ook gunnen. Gewetensvrijheid is in deze visie het leidende beginsel van de christendemocratie, niet de joods-christelijke traditie.
In de gedaante van Buma’s ‘gezonde vaderlandsliefde’ daarentegen fungeert het beroep op de joods-christelijke traditie als een maatstaf of je erbij hoort of niet. ‘Ik wil dat mensen die zich niet aan onze Nederlandse normen en waarden houden gewoon kunnen worden uitgezet’, liet hij zich op tv in het slotdebat van de verkiezingscampagne van 2017 ontvallen. Hij zei dat weliswaar in the heat of the moment, geprikkeld door wat pesterig geformuleerde tegenwerpingen van D66’er Alexander Pechtold, maar dat neemt de dreigende lading van de uitspraak niet weg. Het woordje ‘gewoon’ duidt ook op een soort van verongelijktheid vanwege het feit dat uitzetting op grond van strijdigheid met ‘Nederlandse normen en waarden’ nu nog niet kan.
Het artikel dat Buma met fractiegenoot Pieter Heerma over vaderlandsliefde schreef, in Christen Democratische Verkenningen, is een sleutelstuk om zijn denken beter te begrijpen. Zijn uitgangspunt is hoe de samenleving tegen ‘radicale ideeën’ kan worden beschermd, nu vluchtelingen uit islamitische landen in Nederland hun toevlucht zoeken. Hun ‘nadrukkelijk botsende waarden’ zijn volgens Buma des te problematischer omdat de immigranten in ‘bijzonder grote aantallen’ komen: ‘Helaas wordt de onder vluchtelingen en migranten ervaren noodzaak tot aanpassing aan Nederlandse waarden kleiner wanneer de eigen groep groter is en steeds groter wordt.’5
Hij ziet het als een taak van het onderwijs om de ‘gezonde vaderlandsliefde’ over te dragen. De consequentie is dat politiek Den Haag in het onderwijscurriculum gaat bepalen wat vaderlandsliefde is en bij implicatie ook wat als onvaderlandslievend moet worden aangemerkt. Terecht constateerde politiek commentator Hans Goslinga dat dit pleidooi ‘een historische breuk in het christendemocratische denken’ impliceert. Het staat haaks op het christendemocratische ordeningsbeginsel van soevereiniteit in eigen kring en op het rechtsstatelijke principe dat daaruit voortvloeit: de overheid kan wel normen opleggen, maar bepaalt niet welke waarden burgers erop na houden.
Keer terug van nationalistische dwaling
In 1939, aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, bepleitte de sociaaldemocraat en politiek denker Jacques de Kadt in zijn boek Het fascisme en de nieuwe vrijheid een ‘politiek van matiging’.6 Daarbij verweet hij de elite een verkeerd begrip van matiging. ‘Ze verlangt naar gebondenheid (…), naar vastheid, naar geslotenheid, terwijl haar functie juist behoort te zijn, (…) de onvoldaanheid, de openheid, en de poëzie van het nog niet verwezenlijkte.’ Tegenover die ‘traagheid’ van de gematigden stelde hij de ‘vermetelheid’ van de extremisten; zij ‘willen het onmogelijke direct tot stand brengen, wat, gezien hun toch altijd aanwezig tekort in het denken, op voortdurende opgewondenheid, sensatiezucht, hysterie, onmatigheid in alle opzichten, uitloopt.’ Hij concludeerde: ‘De vermetelheid van de onbekwamen en de traagheid van de bekwamen, hebben tengevolge dat we in een soort gekkenhuis leven, maar dan in een gekkenhuis met bang geworden artsen en bewakers.’ Zijn logische advies aan de elite was vermetel te zijn in het denken, maar gematigd in het handelen. Dat handelen kan daardoor klein, weinig heroïsch overkomen, maar tegelijkertijd wel het land bestuurbaar houden.
In dat licht is het goed nieuws dat het CDA bij de verkiezingen van 2017 winst heeft geboekt. Met zijn conduitestaat als staatsdragende partij die zelden terugschrikt voor bestuursverantwoordelijkheid, geeft het CDA het Nederlandse bestel een zekere stabiliteit. Het deelt die kwaliteit met de andere twee volkspartijen, VVD en PvdA. Nu zou het CDA nog de vermetelheid moeten opbrengen om terug te komen van zijn nationalistische dwaling en het pluralisme, de kernwaarde van de christendemocratie, weer te omarmen. Dat zou de gematigdheid in zijn politieke stellingname ook ten goede komen.
Noten
- 1.De tekst van deze bijdrage is een sterk bekorte versie van een hoofdstuk uit De ontmanteling van de democratie. Hoe chaosmakers de kunst van het samenleven verstoren. Het boek verschijnt in het voorjaar van 2018.
- 2.Geciteerd in: Aurelian Craiutu, ‘Rediscovering the virtues of political moderation’, The Online Library of Law and Liberty, 22 september 2013. Zie http:// www.libertylawsite.org/book-review/ rediscovering-the-virtues-of-politicalmoderation
- 3.Montesquieu, Over de geest van de wetten. Amsterdam: Boom, 2006, p. 718.
- 4.Gerard Beverdam en Eduard Sloot, ‘Interview Sybrand Buma. Christelijke waarden zijn niet vaag’, Nederlands Dagblad, 18 november 2016.
- 5.Sybrand Buma en Pieter Heerma, ‘Gezonde vaderlandsliefde’, in: Femmy Bakker, Theo Brinkel, Pieter Jan Dijkman en Jos Wienen (red.), Op de vlucht… En dan? (CDV Lente 2016). Amsterdam: Boom, 2016, pp. 80-87, aldaar p. 81.
- 6.Jacques de Kadt, Het fascisme en de nieuwe vrijheid. Amsterdam: Querido, 1939; citaten hierna: p. 254.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.