Voor een aarde die we door willen geven
Samenvatting
Wat heeft het CDA de afgelopen decennia gedaan met zijn kernwaarde ‘rentmeesterschap’? Hoe groen is het CDA? Het CDA lijkt aan de onderhandelingstafel over een nieuw kabinet dwars te liggen op het punt van een stevig klimaatbeleid. Het zorgt ervoor dat het CDA op z’n minst een imagoprobleem heeft. Hoe komt dat, en is dat terecht?
OM MAAR MET DE DEUR IN HUIS TE VALLEN: er is verlegenheid bij het CDA om het thema duurzaamheid ten volle te omarmen, het een eigen inhoud te geven en het tot een van zijn speerpunten te maken. Het CDA trok bij de laatste verkiezingscampagne het land in met de campagneslogan ‘Voor een land dat we door willen geven’. Een betere slogan om een sterk verhaal over een sociale en duurzame economie te vertellen, was er niet. Toch bleef deze stevige boodschap over milieu- en klimaatbeleid uit. De bal lag midden voor een leeg doel, maar het beslissende schot bleef uit.
Ook toen paus Franciscus in 2015 zijn encycliek Laudato Si’ publiceerde, met de prachtige ondertitel Over de zorg voor het gemeenschappelijke huis,1 bleef een reactie vrijwel uit – terwijl de christendemocratie met minstens één been in de traditie van het katholieke sociale denken staat, het denken dat het CDA tot zijn vier kernwaarden inspireerde. Vanwaar toch dit zwijgen over een thema dat bij uitstek door christendemocraten kan worden geclaimd en van inhoud worden voorzien? Waarom maakt het CDA duurzaamheid niet tot één van zijn speerpunten?
Verkiezingsprogramma’s
Wie de verkiezingsprogramma’s van het CDA van de afgelopen decennia natrekt, merkt al snel dat zeker in de jaren tachtig en negentig de milieuproblematiek nadrukkelijk bij het CDA op de agenda staat. Het Program van uitgangspunten (1980) pleit voor een sociaal en ‘ecologisch georiënteerde markteconomie’. Dat is een markteconomie waarin het welbevinden van mensen centraal staat en waarin rekening wordt gehouden met onze natuurlijke leefomgeving, waar we deel van uitmaken en afhankelijk van zijn. Deze gedachte is ook duidelijk terug te vinden in de verkiezingsprogramma’s in de jaren die volgen. In het verkiezingsprogramma van 1986 staat: ‘De milieuhygiënische risico’s van het gebruik van fossiele brandstoffen moeten zeer ernstig worden genomen; het onderzoek ter beteugeling van deze risico’s dient met kracht te worden bevorderd en de uitkomsten dienen te worden toegepast.’
In het verkiezingsprogramma van 1989 wordt milieubeleid zelfs één van de hoofdthema’s. ‘Het milieubeleid wordt in de komende kabinetsperiode een hoofdpijler van het regeringsbeleid, gelijkwaardig aan werkgelegenheid, economische groei en terugdringing van het financieringstekort.’ In dit verkiezingsprogramma wordt nadrukkelijk de vraag gesteld naar de balans tussen economische groei en de verslechtering van het milieu. Een verdubbeling van de uitgaven aan milieubeleid wordt voorgesteld.
In 1994 heet het verkiezingsprogramma Wat echt telt. Werk, veiligheid, milieu. Milieu is hier dus opnieuw een speerpunt. ‘De toekomst dringt, meer dan ooit waar het het milieu betreft. Gemakkelijke keuzen zijn hier niet voorhanden. Wat wij nu aan milieumaatregelen op zijn beloop laten, gaat ten koste van komende generaties en van mensen elders in de wereld. De westerse levensstijl, waaraan ook Nederland gewend is geraakt, vormt een zware belasting van het milieu.’ Stevige taal! Dezelfde ambitie klinkt door in het programma van 2002: ‘Het CDA wil in een hoger tempo dan tot nu toe een omschakeling bewerkstelligen naar een koolstofarme economie. Daartoe dient het aandeel van duurzame energiebronnen, waaronder winden zonne-energie, in de totale energievoorziening fors opgevoerd te worden.’ In het verkiezingsprogramma van 2010 komt het thema pas laat aan de orde. In 2012 is er weer meer aandacht voor, maar in 2017 verdwijnt het thema toch weer naar de achtergrond.
De erfenis van lubbers
Het CDA heeft decennialang een belangrijke stempel gedrukt op het bestuur van Nederland. De verkiezingsprogramma’s bevatten mooie intenties, maar wat is daarvan terechtgekomen? In vogelvlucht lopen we de verschillende kabinetten waaraan het CDA deelnam, langs.
Het is Ruud Lubbers die het milieubeleid nationaal en internationaal op de kaart zet. Het eerste Nationaal Milieubeleidsplan wordt in 1989 door het Ministerie van VROM geschreven, onder leiding van Ed Nijpels als minister en Lubbers als minister-president. Nederland is daarmee zijn tijd vooruit en wordt als gidsland beschouwd. Andere Europese landen gebruiken het plan bij het opstellen van hun eigen plannen.
Ook in 1989 wordt in Noordwijk een eerste internationale klimaatconferentie georganiseerd, waarbij Lubbers samen optrekt met de Noorse minister-president Brundtland en de Franse premier Rocard. In de The Hague Declaration, die ondertekend wordt door alle aanwezige regeringsleiders, wordt opgeroepen tot internationale actie om klimaatverandering tegen te gaan. Deze conferentie legt de basis voor de daaropvolgende klimaatconferenties van de Verenigde Naties. Het zijn Lubbers, Nijpels en Winsemius die Nederland op het spoor zetten van ambitieus milieuen klimaatbeleid.
Het tijdperk-Lubbers eindigt in 1994 met een forse verkiezingsnederlaag; het CDA verliest twintig zetels en wordt veroordeeld tot de oppositiebanken. Het paarse tijdperk breekt aan. Als het tweede kabinet-Kok in 1998 zijn regeerakkoord presenteert, is Kees Klop, de directeur van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, kritisch. Het akkoord doet onvoldoende recht aan de waarden ‘rechtvaardigheid’ en ‘duurzaamheid’, schrijft hij. ‘Het is precies de waarde rechtvaardigheid die het juiste evenwicht moet bepalen tussen economische dynamiek en armoedebestrijding, tussen economische groei en het belang van een gezond milieu.’ En: ‘Moet er in een duurzame samenleving niet een ecologische bodem in het bestaan worden onderkend, die niet mag worden afgewogen tegen andere belangen op straffe van aantasting van de volksgezondheid en de intrinsieke waarde van de schepping?’2 Ook Gerda Verburg is kritisch op paars; zij vindt dat milieu en sociale duurzaamheid niet genoeg uit de verf komen.3
In datzelfde jaar is er sprake van een richtingenstrijd in het CDA. Hans Hillen en Pieter van Geel spelen daarin een belangrijke rol. Hillen pleit voor een sociaal-conservatieve koers en wil de concurrentiestrijd met de VVD aangaan. Van Geel daarentegen wil dat het CDA zich richt op de ‘postmaterialisten’: kiezers die hechten aan immateriële waarden, een duurzaam milieu en het delen van zorg en arbeid. Uit kiezersonderzoek na de dramatische verkiezingen van 1994 bleek immers dat het CDA er goed aan deed zich te richten op kiezers buiten het traditionele electoraat. In een lezing beschrijft Van Geel deze nieuwe groep als volgt: ‘Het zijn mensen die belangstelling hebben voor niet-materialistische waarden, de grenzen van de groei zien naderen en de eigen woonen leefomgeving van groot belang vinden. Burgers die na de sociale kwestie van begin deze eeuw, de ecologische kwestie als het vraagstuk van de volgende eeuw zien.’4 Maar Van Geel en Klop trekken aan het kortste eind; De Hoop Scheffer en Hillen besluiten zich tijdens de verkiezingen te richten op de trouwe aanhang en de VVD-kiezer.
De erfenis van balkenende
Terwijl het de paarse kabinetten economisch erg voor de wind gaat, verliest Nederland in deze jaren zijn gidspositie. Het thema klimaatverandering verdwijnt naar de achtergrond. Er is onvoldoende aandacht voor bij paars. Het is staatssecretaris Van Geel die aan de vooravond van het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie laat weten dat Nederland klimaatverandering hoog op de internationale agenda wil zetten. Van Geel pleit, met de Europese Commissie, voor een emissiereductiedoelstelling van dertig procent in 2020.
Wereldwijd komt het thema pas echt weer op de maatschappelijke agenda als Al Gore in het voorjaar van 2006 met zijn film An Inconvenient Truth volle zalen trekt. Inmiddels is Jan-Peter Balkenende al een aantal jaren minister-president. Samen met Tony Blair schrijft hij in het najaar van 2006 een stevige brief aan zijn EU-collega’s. Ze schrijven: ‘We have a window of only 10-15 years to take the steps we need to avoid crossing catastrophic tipping points. A historic political choice faces us. The need to respond to climate change can be seen as a burden. Or it can be seen as a once-in-a-generation opportunity for Europe to mobilise the political will and resources to transform and modernise our energy system. The EU must be a frontrunner and continue to lead the way.’5
In het voorjaar van 2007 maken de Europese regeringsleiders afspraken over klimaatdoelen voor 2020: ten minste twintig procent minder uitstoot van broeikasgassen, twintig procent minder energieverbruik, en twintig procent hernieuwbare energie. Het kabinet-Balkenende IV wil in zijn programma Schoon en zuinig (2007) nog een stap verder gaan: de doelstelling voor 2020 was twintig procent energiebesparing, twintig procent duurzame energie en dertig procent reductie van de uitstoot van broeikasgassen. Minister Cramer (PvdA) maakt met de verschillende sectoren afspraken in de vorm van convenanten. Als begin 2010 het kabinet-Balkenende IV valt, blijken de resultaten van het gevoerde energiebeleid tegen te vallen en lijken de doelstellingen buiten bereik.
Het kabinet-Rutte I (2010-2012) neemt gas terug en schroeft de doelstellingen van Nederland op het gebied van energie en klimaat terug naar de Europese doelen. De doelen moeten realistischer, vinden VVD en CDA. Een nieuw instrument wordt in het leven geroepen: de Green Deal. Door afspraken te maken met het bedrijfsleven kan de energietransitie van on- deraf worden vormgegeven, zo is de gedachte. Kernenergie wordt weer op de agenda gezet en tegelijkertijd wordt bezuinigd op het natuurbeleid. Het is het CDA dat achter de schermen ervoor knokt om de subsidiëring van duurzame energiebronnen overeind te houden, en dat lukt ook.
Ondanks alle doelstellingen, Green Deals en convenanten blijft Nederland slecht presteren. De energietransitie komt niet genoeg op gang. Als in 2012 een kabinet van PvdA en VVD aantreedt, krijgt het energie- en klimaatbeleid een nieuwe impuls. In 2013 wordt een energieakkoord gesloten met een groot aantal bedrijven, ngo’s en brancheverenigingen. VVD-minister Kamp geeft met ijzeren hand uitvoering aan de afspraken in dit akkoord en Nederland krijgt eindelijk een stabiel energiebeleid, iets waar bedrijven lang op hebben moeten wachten.
Trots kunnen we nog niet zijn. Op dit moment is het aandeel duurzame energie in onze energievoorziening minder dan zes procent.6 De CO2-uitstoot was in 2015 nog steeds hoger dan in 1990. Nederland heeft nog een lange weg te gaan.
Bloedgroepen, pragmatisme en antipathieën
Waar komt de verlegenheid vandaan om het thema duurzaamheid prominent op de politieke agenda van het CDA te zetten? Meerdere antwoorden zijn mogelijk.
In de eerste plaats kan geconstateerd worden dat er in het CDA grofweg twee bloedgroepen zijn, zoals ook zichtbaar werd in de richtingenstrijd tussen Van Geel en Hillen: een christelijk-sociale en een sociaal-conservatieve stroming. (Wellicht is het beter om over een spectrum te spreken.) Het lijkt erop dat de balans verschoven is naar de laatste. Het gevolg is geweest dat een aantal van oudsher karakteristieke CDA-begrippen, zoals solidariteit en rentmeesterschap, naar de achtergrond is geraakt. Het verklaart ook waarom de klimaatencycliek Laudato Si’zo weinig weerklank vindt: de voedingsbodem van het katholiek sociaal denken is binnen het CDA helaas te veel opgedroogd.
Een tweede verklaring zou het pragmatisme kunnen zijn, dat zich vooral baseert op electorale overwegingen. Wie de rapporten van het Sociaal en Cultureel Planbureau leest, komt snel tot de conclusie dat het thema klimaat en milieu geen grote zorg van veel Nederlanders is. Het interesseert de kiezer simpelweg te weinig. Wie grote groepen kiezers wil aanspreken, zal zich moeten profileren op thema’s die boven aan de lijstjes van bezorgde burgers staan, zo is de logica. Bovendien heeft het thema duurzaamheid in de loop van de jaren een ‘links’ karakter gekregen, met als gevolg dat met alle kritiek op ‘linkse’ oplossingen voor maatschappelijke thema’s ook het thema van de verduurzaming van de economie onvoldoende serieus is opgepakt. Het CDA heeft ‘groen’ te veel aan ‘links’ overgelaten, terwijl het bij uitstek een CDA-thema is.
Christendemocratisch perspectief op duurzaamheid
Tot slot wil ik kort vooruitkijken. Welke rol zou duurzaamheid kunnen spelen in de politiek van het CDA en op welke manier is een unieke benadering mogelijk?
Wie de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen van dit jaar analyseert, ziet een aantal opvallende resultaten. In de eerste plaats het stemgedrag van jongeren: kiezers van 25 jaar of jonger vonden twee thema’s het belangrijkst: duurzaamheid en onderwijs. Bij meer dan de helft van de jongeren speelde duurzaamheid een belangrijke rol in het stemgedrag. Eén op de drie jongeren noemt het onderwerp energie.7 En: hoe ouder de kiezer, hoe minder belangrijk het thema duurzaamheid wordt gevonden. Van de jongeren van 18 tot 24 heeft acht procent op het CDA gestemd, tegen zestien procent van de 65-plussers.8 Meer dan dertig procent van de CDA- kiezers is 65 of ouder. Het beeld in de G4 is ook niet fraai: in Rotterdam stemde slechts 5,8 procent van de kiezers op het CDA, in Amsterdam 3,0 procent, in Den Haag 6,2 procent en in Utrecht 5,5 procent. Hoe kan het CDA ook jongeren en stadsmensen aanspreken, naast de kiezer uit de landelijke gebieden en ouderen?
Een van de allergrootste maatschappelijke uitdagingen die ons de komende decennia zal bezighouden, is de voorbereiding op en het zo veel mogelijk voorkomen van klimaatverandering. Ook al wordt de urgentie veelal niet gevoeld en gezien: wie de wetenschappelijke inzichten en de omvang van de gevolgen van klimaatverandering eerlijk onder ogen ziet, kan niet anders dan concluderen dat de opgave waarvoor we staan immens is. Juist jongeren zijn zich daarvan bewust. Het gaat immers over hun toekomst. De verduurzaming van onze economie is de sociale kwestie van deze tijd.
Een christendemocratisch verhaal over duurzaamheid bevat een aantal elementen. In de eerste plaats is het mensbeeld leidend.9 Menselijke waardigheid is het startpunt. In de christelijke traditie heet dit: ieder mens is beelddrager van God. Deze intrinsieke waardigheid is onvervreemdbaar. Het tweede element is solidariteit: wij zijn als mensen op elkaar aangewezen. Zonder betekenisvolle relaties zijn wij minder mens. Daaruit volgt dat wij verantwoordelijk zijn voor elkaar. Het Afrikaanse begrip ‘ubuntu’ vat het goed samen: ‘Ik ben omdat wij zijn.’ De derde stap is de nadruk op de kracht van gemeenschappen en maatschappelijke verbanden. In het gezin, de sportvereniging, de kerk en de vakbond wordt de kracht van de samenleving zichtbaar, en de overheid moet terughoudend zijn in het ingrijpen in deze sferen. Gerechtigheid is een ander kernbegrip in de traditie van de christendemocratie. Gerechtigheid is meer dan een juridisch begrip (‘ieder het zijne’), maar gaat ook over ‘gerechtigheid doen’, over het tot hun recht laten komen van mensen. Hoe kunnen mensen tot bloei komen? Wat hebben mensen nodig om echt mens te zijn, met alle talenten die zij hebben? Dat zijn centrale vragen die richting geven aan de visie van christendemocraten op de inrichting van de samenleving. Daarbij hoort ook een ‘contemplatieve’ kijk op de samenleving, zoals Erik Borgman beschrijft in zijn recente boek Leven van wat komt: het gaat erom niet vanuit een maakbaarheidsidee de samenleving van bovenaf in te richten en te kneden, maar in plaats daarvan te zien wat er al aan goede ideeën en projecten in de samenleving zichtbaar wordt.10 Daarop inhaken en deze mogelijk maken: dát is wat politiek te doen staat. In deze visie is de economie geen doel op zichzelf, maar dienstbaar aan het goede samenleven. Dat is ook waar de economie in essentie om draait: zorg voor de oikos of, in de woorden van paus Franciscus, ‘zorg voor het gemeenschappelijke huis’. Dat is ook de essentie van de kernwaarde ‘rentmeesterschap’. De ‘magische conceptie van de markt’ moet worden losgelaten, schrijft de paus, want ‘alles wat kwetsbaar is, zoals het milieu, is weerloos tegenover de belangen van een vergoddelijkte markt’.11 Deze weerloosheid wordt pijnlijk zichtbaar in onze omgang met onze leefomgeving en haar ecosystemen, waar we zelf op allerlei manieren mee verbonden zijn. Wij zijn tekortgeschoten in de zorg voor ons gemeenschappelijke huis, en de gevolgen daarvan worden nu al pijnlijk zichtbaar. De allerarmsten zijn het eerste slachtoffer.12
Wat is een goed christendemocratisch antwoord? In de eerste plaats moeten we aangrijpen bij het goede dat al zichtbaar is voor wie goed kijkt. Juist de kernwaarde ‘gespreide verantwoordelijkheid’ komt hier als onderscheidende kernwaarde in beeld. Maatschappelijke initiatieven op het gebied van duurzaamheid moeten volop ondersteund worden. Maar ook bedrijven die zich inspannen om onze economie duurzamer te maken, moeten ondersteund worden door een overheid die de regels eerlijker maakt (‘De vervuiler betaalt’) en waar nodig financiële ondersteuning biedt. Bedrijven zijn niet per definitie slechts uit op winstmaximalisatie en ze zijn evenmin altijd amoreel, zoals linkse politici soms lijken te denken. Nee, bedrijven kunnen een force for good zijn, want er werken mensen die het goede willen doen.13
Tegelijkertijd moet een overheid niet bang zijn om in te grijpen. Overheidsingrijpen is gerechtvaardigd als de belangen van anderen en toekomstige generaties in het geding zijn. Het gaat daarbij om de goede balans in het gebruik van de instrumenten die een overheid ter beschikking staan. Instrumenten die de eigen verantwoordelijkheid, creativiteit en ambitie van mensen en bedrijven blijven aanspreken, hebben de voorkeur boven instrumenten die dat niet doen. Op dit terrein is Europese samenwerking essentieel; juist in Europees verband kunnen we bouwen aan een duurzame en sociale economie.
Juist het CDA kan eraan bijdragen dat het thema duurzaamheid uit de geitenwollensokkensfeer komt. Niet door de urgentie van de klimaatproblematiek te verzwijgen, maar door deze te benoemen en te werken aan realistische oplossingen; door aansluiting te zoeken bij de kracht van de samenleving; door het welzijn van mensen hier en nu, ver weg en later voorop te stellen; door eerlijk te zijn over de lastige dilemma’s waar we in de verduurzaming van onze economie tegenaan gaan lopen; en ook door te wijzen op de kansen die een nieuwe economie kan opleveren.
Uiteindelijk zet niet een verhaal van angst, maar van hoop mensen in beweging. Het is mijn stellige overtuiging dat het thema duurzaamheid vanuit een hoopvol perspectief ook onder de huidige CDA-kiezers weerklank vindt en zeker ook nieuwe kiezersgroepen kan aanspreken. De christendemocratie heeft alle ingrediënten in huis voor een onderscheidend verhaal, maar is het ook aan haar stand verplicht dit verhaal over een nieuwe sociale en duurzame economie te vertellen.
Noten
- 1.Paus Franciscus, Laudato Si’/ Wees geprezen. Over de zorg voor het gemeenschappelijke huis. Vaticaanstad/Poeldijk: Libreria Editrice Vaticana/Stg InterKerk, 2015.
- 2.Kees Klop, ‘Tweede paarse kabinet laat zijn normen afhangen van economische belangen’, Trouw, 18 augustus 1998.
- 3.Gerda Verburg, ‘CDA legt de vinger op zere plekken van tweede paarse kabinet’, Trouw, 30 december 1998.
- 4.Geciteerd in: Marcel ten Hooven en Maaike van Houten, ‘Het CDA twijfelt tussen auto en fiets’, Trouw, 19 december 1998.
- 5.Geciteerd in: Nicholas Watt, ‘Blair warns of climate change “tipping points”’, The Guardian, 20 oktober 2006.
- 6.Gebaseerd op de laatste cijfers van het CBS.
- 7.Peter Kanne, Marijne Beijen en Laurens Klein Kranenburg, Nameting Tweede Kamerverkiezingen 2017. Rapport. Amsterdam: I&O Research, april 2017.
- 8.NOS, ‘Jong of oud, man of vrouw; wie stemde op welke partij?’, NOS.NL, 16 maart 2017. Zie http://nos.nl/artikel/2163382-jong-of-oud-man-of-vrouw-wie-stemde-op-welke-partij.html
- 9.Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Mens waar ben je?, revisie 2011.
- 10.Erik Borgman, Leven van wat komt. Een katholiek uitzicht op de samenleving. Utrecht: Meinema, 2017. Zie ook de bijdrage van Thijs Tromp in deze CDV- bundel.
- 11.Franciscus 2015.
- 12.Henri Bontenbal, ‘Laudato Si’, de Rerum Novarum van de ecologie?’, in: Paul van Geest, Maarten Neuteboom en Johan Snel (red.), Geloven in vrijheid (CDV Zomer 2015). Amsterdam: Boom, 2015, pp. 20-23.
- 13.Henri Bontenbal, Duurzaam ondernemen als roeping. Essay. Den Haag: Wetenschappelijke Instituut voor het CDA, oktober 2014.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.