Christendemocratie als hoeder en ontwikkelaar van de burgerlijke cultuur
Samenvatting
De burgerlijke cultuur heeft in onze contreien veel participanten, vrienden zelfs, maar die houden deze vriendschap graag verborgen. De historische rol van de christendemocratie is om een publieke vriend en verdediger en ontwikkelaar van deze cultuur te zijn. Waarom juist de christendemocratie? Omdat de mentaliteit én de vormgeving van de burgerlijke cultuur diepgaand door het christendom zijn beïnvloed. De christendemocratie begrijpt daarom de burgerlijke cultuur van binnenuit. Belangrijke beginselen als solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid zijn in feite niets anders dan principes die de burgerlijke cultuur schragen.
ALS WE IN SNELLE VOGELVLUCHT DE WERELDGESCHIEDENIS en alle tot dusver ontwikkelde culturen voor onze ogen laten passeren, valt al snel op dat er in Europa een merkwaardig afwijkende cultuur is ontstaan, die echter wel de hele wereldgeschiedenis en alle andere culturen diepgaand is gaan beïnvloeden: de westerse cultuur. De historicus Jan Romein sprak in dit verband van een markante ‘afwijking van het Algemeen Menselijk Patroon’.1 Als we over de uniciteit van Europa spreken, trekken we al snel wat bleek weg en voelen we schaamtegevoelens opkomen – over kruistochten, slavernij, kolonialisme, en zo is nog wel door te gaan. Maar er is ook een heel andere kant. Er is ook het Europa van de politieke revoluties, rechtsstaten en democratie, van mensenrechten, wetenschappelijke vooruitgang, economische vooruitgang, vooruitgang in gezondheid en levensverwachting, verzorgingsstaten – en ook zo is nog wel even door te gaan. Die twee Europa’s lopen soms ook irritant onontwarbaar door elkaar: juist ook in het tijdperk van de mondiale overheersing door Europa en de koloniale tijden zijn er, meestal door missionarissen en zendelingen, wereldwijd talloze schooltjes en kliniekjes gebouwd, waar vele levens gered en mensen opgeleid zijn. En bovendien: overal ter wereld verlangen mensen in groten getale naar dit andere Europa, naar rechtsstatelijkheid, mensenrechten, economische vooruitgang, enzovoort – om vervolgens soms diep ontgoocheld te moeten constateren dat dat niet eenvoudig te bereiken is, getuige het debacle van de Arabische Lente.
In de volle erkenning van de ontsporingen van Europa is het daarom toch goed om ook eens de blik te slaan op de positieve kanten van het Europese experiment, de eigen betekenis van deze afwijking van het Algemeen Menselijk Patroon. Wat is het geheim hierachter? Karl Marx verbond deze afwijking met de ‘revolutie van de bourgeoisie’, die wegbrak uit allerlei feodale structuren. Marx plaatst haar oorsprong rond de twaalfde eeuw. Dat is door Marx deze keer goed gezien. In lijn daarmee kunnen we spreken van de ‘burgerlijke cultuur’, die inderdaad een soort wereldhistorische revolutie belichaamt. Die burgerlijke cultuur is in de kern nog steeds onze cultuur. En de achterliggende mentaliteitsrevolutie is (naar mijn opvatting, niet die van Marx) nauw verbonden met het christendom.
Wat is kenmerkend voor die burgerlijke cultuur? Het is niet moeilijk een aantal kenmerken op te noemen: ijver; proberen je werk goed te doen en daar ook voldoening uit halen; een zekere mate van zelfdiscipline; respectvol met anderen omgaan (fatsoen); respect voor de rechtsstaat en voor regels; je eigen huis, straat en buurt een beetje toonbaar houden; een enigszins geordend en zo mogelijk gezellig huiselijk leven; onderwijs volgen en langs die lijn maatschappelijk opklimmen; een bepaalde mate van solidariteit en armenzorg; als het in de omgeving nodig is, vrijwilligerswerk doen; het oprichten en/of in stand houden van allerlei verenigingsverbanden; geen alcoholische excessen of laveloze verslaving (maar zo af en toe een neut, dat kan best) – dit ongeveer. Spectaculair? Nee, zoals water voor een vis niet spectaculair is. Spectaculair? Ja, als we dit afzetten tegen de manier waarop de mensheid in het grootste deel van haar geschiedenis geleefd heeft en in veel plaatsen op de wereld nog steeds leeft. In Noordwest-Europa, het centrum van de burgerlijke cultuur, zijn mensen wereldwijd vergeleken het gelukkigst. De burgerlijke cultuur is wel degelijk spectaculair! Veel van de critici vinden dit alles echter veel te gewoontjes en kijken er met enige minachting op neer. Tegelijk eindigen veruit de meesten vroeg of laat als volwaardig participant in diezelfde burgerlijke cultuur, en ze schamen zich er dan een beetje voor dat ze zich niet schamen voor deze levensstijl, sterker nog, dat ze die in feite goed vinden en er soms, vaak zelfs, stiekem van genieten.
De burgerlijke cultuur heeft in onze contreien veel participanten, vrienden zelfs, maar die houden deze vriendschap graag verborgen. Het zou weleens de historische rol van de christendemocratie kunnen zijn om een publieke vriend en verdediger van deze cultuur te zijn (en feitelijk is ze dat ook wel degelijk geweest). Waarom juist de christendemocratie? Omdat de mentaliteit én de vormgeving van de burgerlijke cultuur diepgaand door het christendom zijn beïnvloed. De christendemocratie begrijpt daarom de burgerlijke cultuur van binnenuit. Laten we dit iets meer in detail bekijken.
Europa: omstreden laboratorium
Europa is het continent waar het christendom een sterke invloed heeft gehad op de manier waarop de maatschappij is gevormd (wat overigens zeker geen reden is om het ‘christelijk’ te noemen). Na de val van het Romeinse Rijk was het westerse christendom een van de krachten achter de opbouw van Europa (waar een overheersende staat die in feite de prechristelijke machtsstructuren voortzette ontbrak, in tegenstelling tot in het oosterse christendom). De tribale en later feodale structuren van Europa stonden op gespannen voet met het christelijk geloof, dat zich steeds verder uitbreidde, zowel in aantallen gelovigen als in intensiteit.
Vanwaar deze spanning? Volgens het christendom is Gods liefde, Gods agapè, bestemd voor ieder mens, en dus is ieder mens in principe gelijkwaardig (hoewel er in deze gebroken wereld wel allerlei ongelijkheid is, en dat is ook niet een-twee-drie te veranderen, maar principieel deugt dat niet). Bovendien telt in het christelijk geloof deze aardse wereld mee als een wereld waarin God mens werd – en wát voor een mens: een timmermanszoon. De idee dat ieder mens telt én dat dit concrete lichamelijke leven ook telt, leidde ook tot de gedachte dat (lichamelijke) arbeid, beroepsarbeid, waardevol is – terwijl daar in de klassieke oudheid op neergekeken werd. De betrokkenheid van God bij dit aardse bestaan is ook een bron van hoop: iets van die liefde van God moet toch ook zichtbaar kunnen worden in deze wereld. Die zichtbaarheid krijgt dan vooral gestalte in de vorming van nieuwe gemeenschappen, buiten stamverband en feodale verhoudingen om, waarin de individuele menselijke waardigheid meer gerespecteerd kan worden. Deze elementen vormen gezamenlijk – hier heel kort geschetst – de kern van wat ik een ‘agapeïsche revolutie’ zou willen noemen.2 Een nieuwe mentaliteit is hiermee gegeven die botst, tot op de dag van vandaag, met andere mentaliteiten, die meer heroïsch zijn, of meer hiërarchisch, of meer individualistisch, of meer aristocratisch.
Omdat deze mentaliteit zich in Europa begon te manifesteren, werd Europa in feite een laboratorium voor nieuwe samenlevingsvormen. Het ging verlangen naar andere vormen van samenleven, buiten stamstructuren en vooral buiten de vaak zeer gewelddadige en onderdrukkende feodale verhoudingen. Dat betekent dus dat men van meet af aan een zoektocht heeft ondernomen naar institutionele vormgeving van de ‘agapeïsche revolutie’. Aanvankelijk waren het de kloosters die aan dit verlangen beantwoordden. Niet veel later werden dat de middeleeuwse steden, die zich als ‘vrijheidsenclaves’ (zelf noemden ze zich communes, gemeenschappen) organiseerden. De leden van deze gemeenschappen noemden zich ‘burgers’. Binnen de steden zelf werden ook weer allerlei genootschappen, samenwerkingsverbanden en leefgemeenschappen opgericht waar mensen lid van konden worden; denk aan de gilden en de franciscanen.
Een heel belangrijke rol werd in veel steden ingenomen door gemeenschappen van ongehuwde of verweduwde vrouwen die samenwoonden in hofjes; denk aan de begijnhoven. Deze vrouwenbeweging was van eminent belang om dat centrale begrip ‘liefde’ levend te houden en om er praktische consequenties aan te verbinden in de vorm van sociaal werk. De ‘liefdesmystiek’, waarin de liefde tot God en tot Christus centraal stond, van Hildegard van Bingen, Hadewych en vele, vele anderen, heeft een heel eigen literair-theologisch genre opgeleverd en heeft zo immens bijgedragen aan de mentale consolidatie van de agapeïsche revolutie. Een laatste boost kreeg de burgerlijke cultuur door het protestantisme met zijn nadruk op het ‘priesterschap van alle gelovigen’ en de waardigheid van arbeid.
Vier pijlers van humanisering
De agapeïsche revolutie kan niet louter een kwestie zijn van persoonlijke deugden en van individuele ethiek – hoe belangrijk deze op zichzelf ook zijn. Er is ook zoiets nodig als institutionele ethiek, of ‘deugdzame instituties’: instellingen die tot doel hebben een specifiek publiek goed te ontwikkelen. Uiteindelijk zijn in het Westen op deze manier vier belangrijke institutionele domeinen ontdekt die bijdragen aan de bevordering van een menswaardiger leven: pijlers van humanisering.
- Civil society. De eerste belangrijke ontdekking was de mogelijkheid die mensen hebben om de handen ineen te slaan en buiten de sfeer van bloedverwantschap (familie of stam) een gemeenschappelijk goed te realiseren. Ik wees daar al eerder op en ik kan er daarom hier kort over zijn: kloosters, steden, genootschappen, gilden, opvanghuizen, ziekenhuizen, huizen van gemeenschappelijk samenwonen (begijnen, de Broeders en de Zusters van het Gemene Leven, enzovoort). Zo zien we een enorme ontwikkeling van wat we vandaag de dag ‘civil society’ noemen: niet-gouvernementele en not-for-profit-initiatieven. Hier ontstond wat de Vlaamse historica Tine De Moor de homo cooperans noemde: mensen gingen samenwerken voor de lokale publieke zaak.3 Vrije associaties, zoals Alexis de Tocqueville ze in de vroege negentiende eeuw in Amerika opmerkte (maar die voordien al volop waar te nemen waren in de steden van Noordwest-Europa), vormen een leerschool voor de democratie en voor maatschappelijke verantwoordelijkheid. Tegenwoordig bevestigen sociologen en politicologen de essentiële rol van een goed functionerend maatschappelijk middenveld voor het welzijn van samenlevingen en van hun deelnemers.
- Universiteiten. Gilden en verenigingen heetten in het middeleeuwse Latijn universitates. Eén gilde met deze naam is vrijwel ongeschonden uit de middeleeuwen gekomen en vormt de tweede grote institutionele bijdrage van het christendom aan de samenleving. Het was een gilde gericht op een tamelijk abstract doel: kennis. De ontwikkeling van kennis, het studeren, was een kernnotie in het christendom. In veel westerse kloosterordes was er een traditie van het leren en studeren, die werd voortgezet en uitgebreid in zogenoemde kathedraalscholen. Deze leertraditie resulteerde uiteindelijk in de universiteit. Is kennis abstract? Bij nader inzien helemaal niet! De eerste universiteit met die naam, die van Bologna, was gewijd aan de studie van het recht, een door en door morele én praktische aangelegenheid (in Bologna werd trouwens ook in 1256 de slavernij officieel afgeschaft, omdat deze onverenigbaar was met de gelijkwaardigheid van alle mensen). Geneeskunde werd de tweede belangrijke afstudeerrichting, theologie de derde. De universiteit had dus ten doel om sociale relaties te herstellen (recht), om gezondheid te herstellen (geneeskunde), en om te verkennen wat uiteindelijk het leven geestelijke zin en richting geeft (theologie). Op al deze drie domeinen dient de menselijke rede actief te zijn en dient er geleerd te worden.
- Rechtsstaat. De nadruk op het recht heeft een grote invloed gehad op de derde belangrijke ontdekking die het westerse christendom deed, namelijk die van de rechtsstaat en daarmee het idee van een constitutioneel beperkte overheid, die als belangrijkste taak heeft de vrijheid te garanderen. Deze vrijheid dient vastgelegd te worden in verklaringen van ‘rechten’, uiteindelijk uitlopend op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948). Het begon bij het opstellen van de Magna Carta in Engeland (1215), die tot stand kwam door bemiddeling van de aartsbisschop van Canterbury. Vervolgens kan de Nederlandse Opstand genoemd worden, met haar expliciet christelijke onafhankelijkheidsverklaring (het Plakkaat van Verlatinghe uit 1581), en nog later de Engelse Glorious Revolution (1688-1689), die een eeuw later herhaald werd in de Verenigde Staten (1776). Ten langen leste volgde in 1789 ook Frankrijk met zijn – zwaar overgewaardeerde – ‘Franse Revolutie’ (die zowel de eerste voluit seculiere revolutie was als ook in vele opzichten een mislukking, uitmondend in terreur, in nieuwe keizers (!) en twee eeuwen instabiliteit en overtrokken centralisme; vreemd dat de Fransen zo trots op hun revolutie zijn).
- Een economie van de samenwerking. Een laatste idee dat binnen het christendom werd ontwikkeld, was het idee van de economie, de markt, als een domein van samenwerking tussen gewone mensen die samenwerken in eervolle ambachten en beroepen, zonder overheidsinmenging, terwijl ze de resultaten van hun individuele talenten met elkaar uitwisselen. Een delicaat evenwicht werd gezocht tussen individu en gemeenschap, zowel in het werk van de middeleeuwse theologen als in het werk van Johannes Calvijn en zijn opvolgers. Deze noties werken door in het werk van Adam Smith, de vader van de hedendaagse markteconomie, maar raken na hem (deels bij Smith zelf) al snel op de achtergrond, waarna het denken over markt en economie meer en meer in het teken komt te staan van individueel eigenbelang – en daarmee wordt afscheid genomen van de christelijke wortels (een vergeetachtigheid die, net als de Franse Revolutie in de politiek, in de economie tot eeuwen van instabiliteit leidt als gevolg van denken in termen van maximalisering van eigenbelang).
De pijlers ondergraven
De burgerlijke cultuur is tegelijkertijd zowel uitermate krachtig en taai als kwetsbaar. Ze is kwetsbaar omdat ze maar door weinig mensen echt verdedigd wordt. Ook bij Marx overheerste, ondanks zijn grote bewondering, de vlijmscherpe kritiek: de ‘bourgeois’ is bij hem bijna een scheldwoord. De stormlopen op de burgerlijke cultuur zijn in de loop van de tijd immens geweest: eerst vonden priesters haar te weinig heilig en vonden edelmannen haar te weinig heroïsch, en vervolgens – sinds de achttiende eeuw tot op de dag van vandaag – waren er golven van intellectuelen die haar te saai, te braaf, te weinig creatief, te uitwendig, te materialistisch, of juist te moralistisch vonden. De burgerlijke cultuur, die in feite de leitkultur van Noordwest-Europa is, heeft derhalve weinig intellectuele verdedigers. Haar vrienden bevinden zich onder het ‘gewone volk’: het gaat om de ‘hardwerkende middenklasse’ en – voor zover we daar nog van kunnen spreken – de omhoog kijkende delen van de arbeidersklasse. Dat is zelden het rekruterings-, laat staan het voedingsgebied voor intellectuelen, kunstenaars en mediacreatievelingen (hooguit zijn er mensen die zich luidruchtig ‘ontworstelen’ aan het burgerlijke milieu). Over de burgerlijke cultuur worden daarom weinig positief getoonzette boeken geschreven, maar wordt eindeloos veel gal gespuwd. Dat is een riskante situatie, en soms heeft dit tot regelrechte rampen geleid. De burgerlijke cultuur is namelijk sterk én fragiel. Bedreigingen en uitdagingen liggen voortdurend op de loer.
De rechtsstaat bijvoorbeeld, die zo diepgeworteld leek in de Europese cultuur, werd in de twintigste eeuw gewoon afgeschaft, opgegeven voor het verwerpelijkste staatsabsolutisme dat de geschiedenis heeft gezien: de totalitaire systemen. En we kunnen wereldwijd – na tientallen jaren van democratisering en, nog belangrijker, een toename van de rechtsstaat – voorzien dat in de komende decennia juist de democratie een bedreiging kan gaan vormen voor de rechtsstaat. Populisme lijkt de rechtsstaat uit zijn voegen te lichten. En in zeer veel landen blokkeren religieuze en/of etnische tegenstellingen het functioneren van de rechtsstaat als gedeelde ruimte voor iedereen.
De economie van de samenwerking heeft zich ontwikkeld tot een uitbuitend kapitalisme dat slechts geleidelijk weer onder controle kon worden gebracht, terwijl het telkens opnieuw uit de hand loopt. Voortdurend vraagt ze kritische aandacht.
Het idee van de universiteit als de bijdrage van de rede voor het algemeen welzijn moet voortdurend worden verdedigd tegen ontwrichtende ideeën: hetzij tegen een volledig ivorentorenidee van zuiver particuliere bildung, hetzij tegen platte ideeën over haar economische of politieke ‘nut’ en de nieuwe terreur van de financiële sturing gekoppeld aan een zogenaamd volledig geglobaliseerde competitie. Ja, we leven in een geglobaliseerde wereld, maar we leven ook lokaal, in deze burgerlijke cultuur, hier en nu. Ook universiteiten dienen zich, juist met hun kritische reflectie, volop bezig te houden met déze context. Daarom zal men veel meer variatie in de nu snoeihard eenvormige afrekencriteria voor wetenschappelijke aanstellingen moeten toestaan, zodat lokale betrokkenheid óók (maar zeker niet uitsluitend) mogelijk is.
Het maatschappelijk middenveld kan gemakkelijk verworden tot een netwerk van gelijkgestemde mensen die voor hun eigen belang gaan (lobby!) en daarmee een scheiding teweegbrengen in de samenleving, in plaats van een platform te zijn waar nieuwe relaties ontstaan tussen mensen die samen werken aan een bepaald concreet gemeenschappelijk goed. Essentieel zijn ruimte én inspiratie.
De christendemocratie als hoeder van de burgerlijke cultuur
Het moge duidelijk zijn wat mijns inziens een belangrijke rol van de christendemocratie kan zijn: die van hoeder én ontwikkelaar van de burgerlijke cultuur. Zij begrijpt de eigen ‘logica’ van de burgerlijke cultuur en kan die daarom goed verder ontwikkelen. Belangrijke beginselen als solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid zijn in feite niet anders dan principes die de burgerlijke cultuur schragen.
Bovendien is het essentieel dat de christendemocratie luistert naar de critici van de burgerlijke cultuur, want zij hebben soms wel degelijk een belangrijk punt. Het socialisme heeft er terecht op gewezen dat de burgerlijke cultuur makkelijk uitsluitend kan zijn – in feite zag Marx zijn eigen positie ook in dit perspectief – en heeft geëist dat eerder buiten de boot vallende groepen erin opgenomen zouden worden. Maar ‘in iets opgenomen worden’ is iets heel anders dan iets opblazen – en dat hebben veel van de critici dan weer niet begrepen.
Eén element is in de burgerlijke cultuur niet ontwikkeld, maar kan wel zeer goed verbonden worden met de agapeïsche revolutie waar ik eerder over sprak. Franciscus van Assisi, die naast de genoemde vrouwenbewegingen met zijn beweging een centrale rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van een nieuw ‘agapeïsch’ gemeenschapsidee, breidt de gedachte van de gemeenschap van God en mensen, en van mensen onderling, uit naar ‘de schepping’: zuster zon, broeder maan, enzovoort.4 Geheel in lijn met de gedachte dat bij God zijn hele schepping meetelt, in haar fysieke concreetheid. Die gedachte was vooral mooi, maar leek lange tijd niet echt om institutionele belichaming te vragen. Inmiddels weten we dat de levensstijl van de burgerlijke cultuur op dit punt een levensgroot probleem heeft. Daarom is het zaak die oude gedachte onder het stof vandaan te halen en de ecologische zorg als een vijfde institutioneel domein vorm te geven. De christendemocratie zal, juist als hoeder van de burgerlijke cultuur, nooit de simpele verdediger van de status quo kunnen zijn, maar dient steeds de toekomst van die cultuur voor ogen te houden. Dat betekent nu een integrale verwerking van de gedachte dat ook de aarde onderdeel is van de nieuwe gemeenschap die de burgerlijke cultuur met zoveel creativiteit heeft vormgegeven.
Noten
- 1.Jan Romein (i.s.m. Annie Romein-Verschoor), Aera van Europa. De Europese geschiedenis als afwijking van het Algemeen Menselijk Patroon. Leiden: Brill, 1954.
- 2.Zie Govert Buijs, Publieke liefde. Agapè als bron voor maatschappelijke vernieuwing in tijden van crisis. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam, 2012.
- 3.Tine De Moor, Homo cooperans. Instituties voor collectieve actie en de solidaire samenleving (oratie Universiteit Utrecht). Utrecht: Universiteit Utrecht, 2013.
- 4.Franciscus van Assisi, De geschriften (tweede druk). Haarlem: Gottmer, 2006, p. 216.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.