Christendemocratie: bemiddelen tussen staat en straat
Samenvatting
Hoe kan een brug worden geslagen tussen volksvertegenwoordiging op basis van beginselen en de vertolking van de stem van het volk? Dat is steeds de uitdaging van christendemocratische politiek geweest. Tegenwoordig is de vraag hoe een volksvertegenwoordiger namens de burgers tot de verbeelding spreken kan, misschien wel urgenter dan ooit. Het is een opgave die specifiek voor de christendemocratie relevant is en uitdaagt tot nieuwe vormen van pacificatiepolitiek.
HET CDV-LENTENUMMER VAN DIT JAAR ging over de toekomst van het CDA als politieke partij. Politieke partijen vormen van oudsher een bemiddelende rol tussen het openbaar bestuur en de samenleving; zij zijn cruciaal voor het bewaren van de maatschappelijke vrede. Die bemiddelende rol is echter niet meer vanzelfsprekend, vooral omdat de partijen hun verbinding met de samenleving zijn kwijtgeraakt. The party on the ground heeft aan belang verloren; dat is gepaard gegaan met een versterking van the party in public office.1
Dit zomernummer gaat over de toekomst van de christendemocratische politiek. Dat begint met terugblikken en evalueren. Hoe is het ons de afgelopen kabinetsperiode in de oppositie vergaan? Hoe kijken we terug op de afgelopen Tweede Kamerverkiezingen? Verbond het CDA staat en straat? Dat laatste gaat de christendemocratie in het bijzonder aan. Méér dan andere ideologieën is zij de natuurlijke verdediger van een politiek van gedeelde verantwoordelijkheid die door burgers gezamenlijk gedragen wordt. In afwijking van het ‘algemeen menselijk hiërarchisch patroon’ konden zich mede dankzij het christendom in Europa een burgerlijke cultuur en een politiek ontwikkelen waarin niet de macht van de sterkste doorslaggevend is, of wie de meeste stemmen krijgt, maar een politieke representatie waarin ‘ieder mens telt’.2 Is dat gelukt in de afgelopen periode, en hoe dragen we die fakkel de toekomst in?
Twee soorten representatie: beginselen uitdragen of geluiden vertolken
Het verkiezingsresultaat kan grofweg langs twee lijnen worden geëvalueerd. Je kunt zeggen dat het CDA weer voorzichtig de aansluiting bij de zorgen van de gewone kiezer heeft gevonden. De kiezers hebben zichzelf weer in het CDA herkend en hun stemmen op lijst 5 zijn een oproep aan de partij om die zorgen herkenbaar te blijven vertolken. Je kunt ook zeggen dat het CDA weer voorzichtig zichzelf is geworden. De kiezers hebben dan vooral de christendemocratie weer herkend, en hun stemmen op lijst 5 zijn dan een oproep aan het CDA om dicht bij die beginselen te blijven. Waarschijnlijk (en hopelijk) zijn beide benaderingen een beetje waar. Ze zijn in ieder geval allebei legitiem. Er zitten namelijk twee visies op politieke representatie achter: vertegenwoordiging door beginselen uit te dragen, of door geluiden te vertolken.
Dat dit twee verschillende benaderingen van representatie zijn die in concrete gevallen tot verschillende uitkomsten kunnen leiden, bleek in de afwikkeling van het referendum over het EU-Associatieverdrag met Oekraïne. In de Staten-Generaal, die krachtens artikel 50 van onze Grondwet gezamenlijk het ‘gehele Nederlandse volk vertegenwoordigen’, werd namens het CDA in de Tweede Kamer de ene, en in de Eerste Kamer de andere benadering gehanteerd. In de Tweede Kamer verdedigde Omtzigt het overnemen van de uitslag van het referendum – niet omdat hij inmiddels tegen het verdrag of voor referenda was, en ook niet alleen omdat Buma dat nu eenmaal van tevoren had beloofd, maar vooral principieel democratisch: ‘Natuurlijk kun je de uitslag van een raadgevend referendum, dat niet juridisch bindend is, naast je neerleggen, maar democratisch gezien kan dat niet.’3 In de Eerste Kamer verdedigde Knapen een andere positie op basis van een andere redenering. Hij nam veel meer ruimte voor een eigen afweging als volksvertegenwoordiger. Daarin liet hij de tegenstem van tweeënhalf miljoen burgers uiteindelijk minder zwaar wegen dan alle redenen waarom het EU-Associatieverdrag in christendemocratische ogen een goed idee was.4 Van belang is hier dat Omtzigt en Knapen zich als christendemocraten beiden uitspraken vóór het Associatieverdrag. Eveneens woog voor beide volksvertegenwoordigers de uitslag van het referendum daarover zwaar. Alleen koos de fractie in de Tweede Kamer uiteindelijk voor het vertolken, en de fractie in de Eerste Kamer – gedeeltelijk – voor het volgen van de beginselen. Beide posities zijn goed verdedigbaar vanuit de representatieve democratie. Beide posities hebben historische wortels, beide posities zijn ‘christendemocratisch’, beide posities zijn waardevol voor de toekomst. Hoe deze tegenstelling te begrijpen, te waarderen en in de politieke praktijk vruchtbaar te maken?
In feite worden daarmee ook de volgende vragen urgent: Waar staat en gaat het CDA voor? Wat is de ideologische overtuiging van het CDA? Gaat het vooral bezorgde geluiden vertolken vanuit het volk, of gaat het de eigen beginselen een opfrisbeurt geven die nu juist voor het welzijn van heel het volk bedoeld zijn? Het CDA kan ook beide doen, maar hoe komt dat dan samen? James Kennedy stelt in dit nummer: ‘Het CDA na 1980 hield nog beginselen over die duidden op een christelijke erfenis, zoals de begrippen rentmeesterschap, gespreide verantwoordelijkheid en publieke gerechtigheid. Maar hoe zijn die beginselen te herscheppen in een tijd waarin geloof in onwrikbare waarheden verdampt is en waarin de organisaties die dit erfgoed nog belichaamden niet meer hetzelfde gewicht hebben? Het zal nog moeilijk zijn om beginselen samen te smeden met een telkens weer verschuivend electoraat.’5
Gaat het CDA vooral bezorgde geluiden vertolken vanuit het volk, of gaat het de eigen beginselen een opfrisbeurt geven die voor het welzijn van heel het volk bedoeld zijn?
Hoe is het zo gekomen? politiek van de toegenomen verwachtingen en de onbedoelde gevolgen
Het politieke verbindt mensen als burgers in een staat en belichaamt het vermogen van burgers om gezamenlijk zorg te dragen voor verantwoorde ‘vertaling’ en institutionele vormgeving ten behoeve van het goede leven, waarbinnen iedereen zo veel mogelijk tot zijn recht kan komen. Om dit vermogen te kunnen bewaren is er onvermijdelijk een onderscheid tussen regeerders en geregeerden nodig, en er is dus per definitie een representatieprobleem. Bovendien ligt constant het risico van machtsmisbruik op de loer, en wel door vertegenwoordigers van de meerderheid die ten koste van minderheden en de menselijke pluriformiteit hun manier van leven willen opleggen aan anderen.
Maar hoe is de politieke ruimte te bewaren waarin iedereen mee mag doen, als sommige stemmen zich niet gehoord weten of als mensen zich niet gerepresenteerd voelen? Hoe is zowel voor als met burgers politiek te bedrijven, nu beginselpolitiek wat uit de tijd is geraakt? Beginselpartijen, zoals de voorlopers van het CDA, die nog vooral vanuit de samenleving dachten, verenigden zich op grond van een partijprogramma waarmee men zo veel mogelijk mensen aan zich probeerde te binden (de zogenoem- de catch-allpartij). Het politieke programma werd leidend, en hoe men het een en ander via allerlei vormen van beleid zo goed mogelijk voor de burgers (of misschien wel voor de eigen slinkende achterban) bestuurlijk ‘regelen’ kon. Er kwam met de opkomst van de verzorgingsstaat een instrumentele politiek op waarin zowel de verwachtingen toenamen van wat politiek vermag, als ook de teleurstelling dat in toenemende mate bleek dat de politiek die verwachtingen niet kon waarmaken. In een notendop: de open grenzen, die ons volgens de ideologie van de gevestigde partijen meer welvaart moesten bezorgen, leidden tot het verlies van eigenheid in sociaaleconomische en sociaal-culturele zin, en ook tot nieuwe tweedelingen. Technologie die ons leven moest veraangenamen, leidde tot verlies aan werkgelegenheid in de industrie. De door progressief liberale partijen gepropageerde bevrijding van het individu leidde tot normvervaging. De zo geroemde Hollandse geest van tolerantie leidde tot een nieuwe onverschilligheid. Het multiculturele idealisme wakkerde het verlangen naar eigen gemeenschap aan.6 Dat de toegenomen verwachtingen van wat instrumentele, vooral bestuurlijk ingestelde politiek vermag, wel tot teleurstellingen móést leiden, werd met de Fortuynrevolte en de opkomst van populistische partijen duidelijk. Deze partijen kwamen op voor groepen mensen die in de standaard politieke verhalen die uitgingen van grenzeloze vooruitgang van iedereen, niet waren verdisconteerd. In deze groepen leefde bijvoorbeeld het verlangen naar een gemeenschap waarin de mens zich thuis kon voelen, ondanks een wereld waarin naar de beroemde woorden van Marx ‘alles vloeibaar was geworden en niets meer leek vast te staan’, of de boosheid om het onbedoelde verlies aan inkomenspositie van de (lagere) middenklasse in de flitsende vaart van de economische globaliseringsdynamiek.
De politieke strijd om de ongehoorde stemmen, de vergeten groepen in de samenleving
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de agenda van populisten – van Fortuyn tot Wilders, van Le Pen tot Trump – deels al is overgenomen door gevestigde partijen.7 Deze accommoderende strategie blijkt in zekere zin uit de recent in Nederland gepubliceerde verkiezingsprogramma’s en de afgelopen verkiezingsstrijd. Ogenschijnlijk waren deze programma’s één grote poging om bruggen te slaan met groepen kiezers die ‘onbehagen’ voelen over ‘de samenleving’. Een centraal onderdeel in de verkiezingsprogramma’s was namelijk de zogeheten toegenomen ‘tweedeling’. Vrijwel elke partij, met uitzondering van de VVD wijst op deze tweedeling, en elke partij verstaat er ook iets anders onder. Voor de SP en de PVV viel die tweedeling samen met een kloof tussen ‘de elite’ (met een hoger inkomen) en de gewone mensen. PvdA en GroenLinks ging het in eerste instantie om een toenemende kloof tussen kansarmen en kansrijken, tussen winnaars en verliezers in een globale wereld.
Voor D66, de ChristenUnie en het CDA waren de tweedelingen breder. Deze partijen duidden de tegenstellingen niet alleen sociaaleconomisch, maar ook sociaal-cultureel. Zij zagen in velerlei opzicht de tweedelingen toenemen: tussen jong en oud, tussen mensen met een vast arbeidscontract en mensen met een flexcontract, tussen hoogopgeleid en laagopgeleid, tussen autochtoon en allochtoon. Dat was ook de brede inzet van de CDA-campagne: om de kloof tussen de zorgeloze en de bezorgde kiezers te overbruggen is een stevige middenpartij nodig die de zorgen serieus neemt en van een haalbaar antwoord kan voorzien.8
Politieke partijen mochten dan weliswaar op geheel eigen wijze betekenis geven aan de zogenoemde tweedeling, maar in de stijl en de toonzetting leek de afgelopen verkiezingsstrijd toch vooral op een wedstrijdje ‘Wie wint de gunst van de bezorgde, boze burger?’. De uitslag van de Amerikaanse presidentsverkiezingen, met een overwinning voor Donald Trump, leek vooralsnog alleen maar een bevestiging van de gekozen lijn. Maar is de keuze voor die lijn wel terecht gebleken? Of is het redelijke midden veel sterker gebleken dan het CDA zelf inhoudelijk geloven kon of vooraf strategisch had ingeschat?9
Representatie als venster, niet als spiegel
Zijn vertegenwoordiging via beginselen enerzijds en representatie via vertolking anderzijds op een of andere manier samen te nemen? De christendemocratie ziet vanouds representatie niet als spiegel van wat is – wat het dan slechts slaafs te volgen, te accommoderen heeft –, noch als een manier om het hele volk naar eigen beginsel, beeld en gelijkenis om te vormen, maar als een venster naar een toekomst die beter is dan het heden. Ze belichaamt, méér dan andere politieke partijen, de hoop. Hoop is het geloof dat er een nieuw begin mogelijk is, dat we via ons handelen niet gevangenzitten in een noodlot, geen noodzakelijk onderdeel zijn van een klassenstrijd, of een speelbal zijn van de markt, maar dat we gezamenlijk kunnen zorgen voor een goede toekomst, meer dan een strijd om leven en dood.
De burgerlijke cultuur is de drager van die cultuur van hoop, en de christendemocratie begrijpt haar van binnenuit. Zij is daarmee niet de verdediger van de status quo, maar daagt de burgerlijke cultuur uit om bij te dragen aan processen van humanisering met het oog op een menswaardige toekomst en een leefbare planeet.10 In de woorden van Ruud Lubbers: christendemocratische politiek draagt een eschatologische dimensie in zich. Zij leeft van de toekomst die komt, maar die zich niet ten volle realiseren laat.11
Als er al een gemeenschappelijke les uit de voorliggende CDV-bijdragen te leren valt, dan is die dat de christendemocratie zich ten volle als een verdediger en uitdager van die vitale, toekomstgerichte en zorgzame burgerlijke cultuur moet laten zien. In die cultuur gaat het om een burger die twee zielen in zijn borst heeft zitten;12 hij is wereldbewoner en stemgerechtigde binnen een nationale staat (citoyen) enerzijds, en anderzijds een bewoner van vlees en bloed die gehecht is aan zijn thuis en zijn lokale omgeving (bourgeois) en die in de specifieke maatschappelijke verbanden waarbinnen hij functioneert van betekenis wil zijn. Het gaat, kortom, om een burger die zowel onderdeel van de staat als van de straat is.
Tot de verbeelding van alle burgers spreken
Zo bezien bevatten de bijdragen in deze cdv een aantal lessen over de wijze waarop de christendemocratie vanuit haar principes tot de verbeelding van alle burgers spreken kan. Dat kan door een inzet van een gemeenschappelijke verbeelde toekomst meer tot inzet van haar opdracht te maken,13 of soms letterlijk door de rol van maatschappelijke verbeelding meer serieus te nemen.14
Inzet op een vitale burgerlijke cultuur én op de instituties die haar schragen
De burgerlijke cultuur wordt gedragen door een aantal belangwekkende instituties, zoals de rechtsstaat, de universiteit, de civil society en een op samenwerking gerichte economie. Deze pijlers zijn essentieel om de maatschappelijke vrede te bewaren én staan tegenwoordig onder druk. Bij de pacificatieopdracht van de christendemocratie past het om deze instituties te verdedigen en vitaal te houden.15 Dat vraagt om een inzet op een gemeenschappelijk huis dat vele kamers kent en voortdurend institutioneel onderhoud nodig heeft, of misschien wel renovaties. Het vraagt ook om investeringen in het democratisch rechtsbestel als zodanig, zodat de dualiteit in politieke representatie wordt omgezet in een institutioneel evenwicht. Een institutioneel stelsel dat wisselend de wil van het volk volgt, visionair de weg wijst of simpelweg doet wat inhoudelijk het beste is en waarin nieuwe vormen van meervoudige politieke representatie een plaats hebben.16
Duurzaamheid: vertegenwoordigen van huidige en toekomstige generaties burgers
Een hernieuwde inzet op duurzaamheid past bij de christendemocratie vanuit haar eigen beginselen én omdat dit nieuwe groepen kiezers aanspreken kan. Juist het CDA kan duurzaamheid uit de ‘geitenwollensokkensfeer’ halen, waar ze allang niet meer thuishoort.17 Er moet dus een christendemocratische politiek komen die niet alleen hedendaagse kiezers, maar ook de belangen van toekomstige kiezers representeert en verdisconteert, en die op dit thema nuchtere, evenwichtige en aansprekende politiek bedrijven kan zonder burgers van zich te vervreemden.18
Het geloof in de kracht van burgerlijke cultuur belichamen in stijl en toon
Het CDA moet streven naar een christendemocratische politiek die qua stijl de bourgeois virtues centraal stelt in de vertegenwoordiging van alle burgers, met de bijbehorende rechten en plichten – een christendemocratische politiek, kortom, die gelooft in de kracht van haar eigen verhaal en die de zorg voor elkaar ook bij uitstek als volksvertegenwoordiger voorleven kan;19 een politiek die qua toon in de traditie van pluriformiteit en gematigdheid blijft staan en die zich niet laat verleiden tot populistische retoriek omwille van de kiezersgunst.20 Op dit terrein liggen in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 mogelijk nog volop kansen voor het CDA, zolang het niet bang is de boze burger voor het hoofd te stoten, maar vanuit de kracht van het redelijke midden voor een offensieve, toekomstgerichte campagne à la Merkel durft te kiezen.21
Het aanspreken van alle burgers als drager en vormgever van het gemeenschappelijke huis
De inzet op zo’n gemeenschappelijke en vitale burgerlijke cultuur en haar instituties vraagt er inderdaad om dat de zorgen van burgers serieus genomen worden, én dat die vertaald worden naar een verbindend perspectief voor iedereen.22 Dat vraagt om een gezamenlijke inzet voor een gemeenschappelijk huis waarin iedereen – kosmopolieten én nationalisten, hoogopgeleiden én laagopgeleiden, autochtonen én allochtonen, gelovigen én niet-gelovigen – zich thuis kunnen voelen. Of, fundamenteler nog: waarin mensen niet meer vanuit dergelijke hokjes worden benaderd en als object van goedbedoelde beleidsinterventies worden voorgesteld,23 maar zélf als drager, als vormgever van dat gemeenschappelijke huis worden beschouwd, ook letterlijk als de goede vakman of -vrouw, bijvoorbeeld als timmerman of loodgieter. De bijdragen in deze CDV prikkelen de christendemocratie om serieus werk te werk te blijven maken van een verbeelde toekomst waarin iedereen kan participeren.
Noten
- 1.Pieter Jan Dijkman & Jan Prij, ‘“Politieke partijen moeten democratische waarden herontdekken.” In gesprek met Kris Deschouwer’, in: Evert Jan van Asselt, Peter Cuyvers, Jan Jacob van Dijk en Pieter Jan Dijkman (red.), De toekomst van politieke partijen (CDV Lente 2017). Amsterdam: Boom, 2017, pp. 47-54, aldaar p. 48.
- 2.Zie de bijdrage van Govert Buijs in deze CDV-bundel.
- 3.Handelingen II 2016/17, 34 669, nr. 55 (39 Associatieovereenkomst met Oekraine), 21 februari 2017, p. 11.
- 4.Handelingen I 2016/17, 34 669, nr. 28 (7 Associatieovereenkomst met Oekraine), 23 mei 2017.
- 5.Zie de bijdrage van James Kennedy in deze CDV-bundel.
- 6.F.R. Ankersmit, Macht door representatie. Politieke filosofie. Kampen/Kapellen: Kok Agora/Pelckmans, 1997, pp. 296-297.
- 7.Sarah L. de Lange, From pariah to power. The government participation of radical right-wing populist parties in West European democracies (dissertatie Universiteit Antwerpen). Antwerpen: Universiteit Antwerpen, 2008.
- 8.Zie de bijdrage van Hans Janssens in dit deze CDV-bundel.
- 9.Zie hiervoor de bijdragen van Peter Cuyvers en Pieter Gerrit Kroeger in deze CDV-bundel.
- 10.Zie de bijdrage van Govert Buijs in deze CDV-bundel.
- 11.Ruud Lubbers, ‘De eschatologische dimensie van christelijke politiek’, in: A.G. Weiler e.a. (red.), Mythe en realiteit van christelijke politiek. Baarn: Ambo, 1979, pp. 68-81.
- 12.Over deze twee zielen in de borst van de burger (of eigenlijk: over diens gespleten ziel) zie: Ger Groot, ‘Een burgerlijke tragedie’, in: Marcel ten Hooven e.a. (red.), Benauwd in het midden (CDV Zomer 2008). Amsterdam: Boom, 2008, pp. 155-162.
- 13.Zie bijvoorbeeld de bijdrage van Rien Rouw in deze CDV-bundel.
- 14.Zie de bijdrage van Gabriël van den Brink in deze CDV-bundel.
- 15.Zie de bijdrage van Govert Buijs in deze CDV-bundel.
- 16.Zie de bijdragen van Cor van Beuningen en Wim van de Donk en Teuni Scholthof in deze CDV-bundel.
- 17.Zie de bijdrage van Henri Bontenbal in deze CDV-bundel.
- 18.Zie bijvoorbeeld het interview met Cees Veerman in deze CDV-bundel.
- 19.Zie bijvoorbeeld de bijdrage van Hans Vollaard en de intermezzo’s met Janny Bakker & Karsten Klein in deze CDV- bundel.
- 20.Zie de oproep in de bijdrage van Marcel ten Hooven in deze CDV-bundel.
- 21.Zie de bijdrage van Pieter Gerrit Kroeger in deze CDV-bundel.
- 22.Zie de bijdrage van Hans Janssens in deze CDV-bundel.
- 23.Zie de bijdrage van Erik Borgman in deze CDV-bundel.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.