Op zoek naar balans tussen economie en mensen
Samenvatting
‘Ons onderzoek toont aan dat de kapitaalmarkt niet de aanjager van de economische groei is, maar juist het gevolg ervan. Er accumuleert vermogen bij een kleine elite en dat zoekt een uitweg. Dan vormt zich een markt waarop kapitaal verhandeld wordt. Maar de welvaart van de betreffende samenleving is dan al over haar hoogtepunt heen.’ Dit is geen citaat van SP-leider Emile Roemer, maar van professor Bas van Bavel, in een interview in NRC Handelsblad (29 oktober 2016). In het boek dat hij eerder dat jaar publiceerde, The invisible hand?, beschrijft hij hoe regio’s/landen opkomen en krachtig worden als alles klopt: politieke stabiliteit, solide instituties, markteconomie en een goede sociale infrastructuur. Wanneer de balans doorbroken wordt, begint de neergang. Hij heeft een longlist gemaakt van tien periodes/gebieden (van 1000 v.Chr. tot heden) en bespreekt vijf hiervan uitvoerig. Zijn terugblik op de wereldgeschiedenis levert een verrassend actueel boek op en een handleiding voor onze toekomst.
Bas van Bavel
The invisible hand? How market economies have emerged and declined since AD 500
Oxford University Press | 2016 | 330 pp. | € 42,99 | ISBN 9780199608133
***
Professor Bas van Bavel, hoogleraar sociale en economische geschiedenis aan de Universiteit Utrecht, beschrijft in een gedegen, doorwrocht en uitstekend gedocumenteerd boek hoe sterke beschavingen en samenlevingen ontstaan. Hij neemt als basis niet zozeer allerlei financieel-economische parameters, maar zoekt andere patronen. Zijn conclusie is dat er in de samenleving een goede balans en stevigheid moet zijn tussen (markt)instituties, economische ontwikkeling en sociale infrastructuur. Met name deze laatste is van belang. Economische en maatschappelijke opgang gaat lang goed en kenmerkt zich door goed draaiende ondernemingen, maar wanneer een relatief kleine groep onevenredig profiteert van groei en welvaart, ondermijnt dit de solidariteit. Deze beweging heeft tot gevolg dat mensen die zich tekortgedaan voelen passief of actief in opstand komen en weigeren te blijven bij – dragen aan die sterke samenleving. Dat betekent niet dat er helemaal geen inkomensverschillen mogen zijn, maar wel dat ze niet te groot mogen zijn. Als een groot deel het gevoel heeft dat ‘zij aan de top’ enkel aan zichzelf denken, haken mensen af – met neergang voor de hele samenleving tot gevolg.
***
In zijn onderzoek geeft Van Bavel aan dat de markteconomieën in staat zijn niet-marktfactoren sterker te maken, en omgekeerd. In deze constellatie moeten ondernemingen en mensen kunnen vertrouwen op instituties. Deze instituties zijn niet statisch; ze moeten meebewegen en zich ontwikkelen in de tijd. Persoonlijke en sociale relaties spelen een cruciale rol om de kwaliteit van de markten te garanderen en in stand te houden. Het boek is dus zeker niet gericht tegen de markt. Wel benadrukt Van Bavel dat de markt alleen het niet kan. Om zijn verhaal en conclusies te ondersteunen grijpt Van Bavel terug op oeroude samenwerkingen. De oude gilden en andere samenwerkingsorganisaties tussen ondernemers, winkels, handelslui waren door de hele geschiedenis heen functioneel. Wel geldt ook hier weer dat niet een klein aantal leden van die gilden onevenredig moest profiteren – want dan stort het mooie bouwwerk in. Impliciet en expliciet pleit Van Bavel voor creatieve oplossingen die passen bij tijd en maatschappij. Coöperatieve structuren, allerlei vormen van samenwerking, ook tussen publiek en privaat, maken samenleving en markt gevarieerder en daarmee steviger, robuuster. Technologische ontwikkelingen spelen ook een rol in de opkomst, consolidatie en neergang van beschavingen en sterke maatschappijen, maar ook die vormen slechts een deel van het verhaal: menselijk vernuft, samenwerking tussen mensen, menselijke acties zijn uiteindelijk bepalend, ook om de technologie goed in te zetten in de markten die men wil laten functioneren. Centraal stelt Van Bavel de factormarkten: hoe opereren deze in de samenleving? Deze markten zijn altijd meer dan alleen financieel-economisch gedreven.
Hoe actueel het boek is, blijkt uit de discussies die nu plaatsvinden in het Nederlandse bedrijfsleven. Deze discussie gaat verder dan de vraag of men volgens het Angelsaksische of het Rijnlandse model georganiseerd moet zijn. Naast de genoemde factoren zijn regionale ontwikkelingen relevant. En regio’s zijn dan gebieden die zich niks aantrekken van landsgrenzen of wat dan ook. Kwaliteit, de samenleving is maatgevend, en regio’s blijken fluïde. In dat kader is het interessant te zien hoe regio’s in Europa zich nu ontwikkelen; vaak los van de lijn van het land waartoe ze behoren. Catalonië, Vlaanderen en Beieren kennen andere ontwikkelingen dan hun respectievelijke moederlanden.
***
Na een uitvoerige inleiding komt Van Bavel dan tot zijn lijst van markteconomieën die hij uitverkiest als voldoend aan zijn criteria, dus waar een balans was tussen economische ontwikkeling, instituties en sociale infrastructuur. Vervolgens komt een beschaving, een markteconomie op volgens dezelfde patronen, en gaat uiteindelijk weer neer op basis van vergelijkbare parameters. Ontbreekt het lerend vermogen? Of zijn het misschien juist automatismen die deze lijn bepalen?
Op de longlist van Van Bavel staan regio’s uit tien perioden: drie voor het begin van onze jaartelling en zeven daarna. Opvallend is dat het gebied Mesopotamië/Babylonië/ Irak drie keer voorkomt in de reeks. Dat moet te maken hebben met een mix van factoren als landbouwmogelijkheden, ligging en mensen. Inderdaad ligt het huidige Irak op een snijpunt van culturen, economieën en handelsroutes. Ook Italië krijgt twee vermeldingen: het oude Romeinse Rijk van twee eeuwen voor tot twee eeuwen na Christus, en vervolgens in de renaissance.
De hoofdmoot van Van Bavels boek wordt gevormd door de vijf casusposities die, met regioen tijdspecifieke kenmerken, gedegen beschreven worden. Het gaat achtereenvolgens over: Irak in de vroege middeleeuwen; de opkomst van de Noord-Italiaanse steden; de opkomst van de Lage Landen (met als hoogtepunt de Gouden Eeuw); het Britse Rijk; en de VS. Het is jammer dat China in de periode 1000-1400 niet uitgebreid besproken wordt, zeker in het licht van de actualiteit van vandaag. De beschreven periodes beslaan steeds drie tot vijf eeuwen; het gaat dus niet over de korte periodes van economische groei en dip die we vandaag de dag hanteren. Er komen dus geen snelle groeiers aan bod. De neergang van de ene markteconomie en de opkomst van de volgende gaan juist ook vaak samen. Aldus zien we dat rond 1500 de bloei van de Noord-Italiaanse steden ten einde is, maar dat sinds 1300 de Lage Landen, eerst Vlaanderen en later Holland, opkomen. Het interessante van lange periodes in plaats van de hijgerige korte periodes waar onze politiek over spreekt en naar handelt, is dat je over wezenlijke en structurele ontwikkelingen nadenkt. Dat gaat verder dan wat fiscaal smeergeld hier en een subsidiepotje daar.
***
Enkele jaren gelezen las ik het, vertaalde, boek Wereldrijk voor een dag. Over de opkomst en ondergang van hypermachten van Amy Chua. Deze Amerikaanse hoogleraar aan Yale University beschrijft hoe landen, imperia, sterk en overheersend worden door zoveel militaire en economische macht te vergaren dat ze uiteindelijk op wereldniveau kunnen domineren. In haar beschrijving van de geschiedenis van diverse hypermachten legt ze de wortels van hun succes bloot, evenals de basis van hun teloorgang.
Net als Van Bavel heeft Chua een overzicht gemaakt: het hare bevat het Perzische en het Romeinse Rijk, de Chinese Tangdynastie, het Mongoolse, het Nederlandse en het Britse Rijk, en de Verenigde Staten. Er zijn opvallende overeenkomsten tussen beide ‘hitlijsten’ en tussen beide boeken. Een belangrijk verschil is dat Van Bavel het militaire aspect amper beschrijft, maar juist het belang van de sociale infrastructuur benadrukt. Opmerkelijk is dat Van Bavel nergens in zijn boek, ook niet in zijn uitvoerige lijst van noten en gebruikte literatuur, verwijst naar de studie van Chua.
***
Terug naar Van Bavel. In alle vijf beschreven casusposities noemt hij het belang van een goede balans tussen centraal en decentraal. Natuurlijk moet er een bepaalde macht en leiding zijn op centraal niveau, maar deze mag en kan niet te dominant zijn; er moet, conform het subsidiariteitsbeginsel, respect zijn voor het decentrale niveau. Centrale bureaucraten en militairen moeten niet de overhand krijgen.
Het onderzoek is zo gedegen dat Van Bavel zelfs de inkomensen belastingoverzichten van Irak in de vroege middeleeuwen heeft teruggevonden en daar ook de eerste disbalans ziet. ‘Panama Papers’ aan de Tigris? De neergang van de agrarische middenklasse in het land is vervolgens een kenmerk van de dalende lijn.
Zo beschrijft Van Bavel ook de opkomst van de Noord-Italiaanse steden: Genua, Venetië, Florence. Deze introduceren een bancair stelsel voor de rest van de wereld. De inmiddels bekende stabilisatoren komen terug, alsmede het belang van tolerantie én verantwoordelijkheid. Er is meer dan enkel vrijheid.
De overgang van de macht en koppositie van Noord-Italië naar de Lage Landen wordt subtiel beschreven. Veel historici hebben eerder betoogd dat de Kleine IJstijd en de pest de neergang veroorzaakten, maar deze hypothese gaat voorbij aan het feit dat juist de Lage Landen, ons gebied – vooruit: de Benelux –, in deze tijd opkwamen en blijkbaar geen hinder ondervonden van genoemde verstoorders. De verkeerde investeringen van de stedelijke elite in Noord-Italië met geld van het platteland en de lagere middenklasse vormden de echte oorzaak voor decline.
Als Van Bavel over de Lage Landen spreekt, roemt hij het polderoverleg. Letterlijk, want de nieuw opgerichte waterschappen zijn essentieel in de ontwikkeling. De gespreide macht, de kennis en relevantie van steden en provincies gelegen aan zee, rivieren en handelsroutes zijn cruciaal. Hier noemt de auteur expliciet het belang van de gilden, die het vakmanschap op hoog niveau brachten en zorgden dat niemand buiten de boot viel. Natuurlijk komt de oprichting van de VOC in 1602 aan bod, en, eerlijk is eerlijk, ook de koloniën met hun rijke producten droegen bij aan groei en welvaart. Of de sociale infrastructuur in Indië altijd zo goed en fraai was, is een ander verhaal. De noblesse-oblige-houding van Amsterdamse kooplieden betekende investeren in sociale voorzieningen, polders en armenzorg. Ze versterkten de samenleving. De Nederlanden ‘became eroded in the fifteenth to seventeenth century by the working of the same markets, as these gave rise to the market elites who increasingly succeeded in coupling political leverage to their economic dominance’. De herkenbaarheid is weer groot. Van Den Haag tot Ankara en van Moskou tot Washington, waar Clinton en Trump deze praktijk ook (her)kennen.
***
Het laatste hoofdstuk gaat over het Britse Rijk en over de Verenigde Staten. Deze beide landen bespreekt Van Bavel in een ‘epiloog’. Zijn boodschap is dat de VS op zijn eind loopt wat betreft positie, en dat we in afwachting zijn van nieuwe landen of regio’s die de koppositie overnemen.
De kern van Van Bavels verhaal is dat de neergang inzet wanneer de solidariteit erodeert, instituties terrein verliezen en een kleine groep onevenredig profiteert, terwijl een groot deel van de mensen zich juist tekortgedaan voelt. Het boek pleit voor een samenleving die buiten de grenzen kijkt, maar ook lokaal houvast biedt voor mensen, bedrijven, organisaties. Er moet een balans zijn tussen nabijheid van de (sterke) regio en de blik op de wereld, waarbij alle mensen ongeveer evenveel profiteren. In plaats van te zoeken naar een ingewikkelde regeringscoalitie, zou men beter een solide programma, een marsroute kunnen schrijven voor de samenleving.
Het is opvallend hoeveel Van Bavel direct en indirect refereert aan begrippen en uitgangspunten die ook wij als CDA belangrijk vinden. De kracht van een samenleving zit in solidariteit, subsidiariteit en zeker ook gerechtigheid, die bewaakt wordt door instituties.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.